Wonden in een veld van tijd
In aanloop naar het programma Het landschap dat in ons huist, dat we samen organiseren met IDFA en dat plaatsvindt op 26 april aanstaande, vroeg Mister Motley dichter en schrijver Hannah Chris Lomans een kort verhaal te schrijven over de verstrengeling van landschap en lichaam.
Als ik aan het leven hier denk, denk ik aan de zomer. Permanente schemering. Avondrood. Dunne jurken. Ik heb het al zo lang niet meer koud gehad.
Ik denk aan een stapeling in de tijd, het vroeger dat opgestapeld ligt in het heden en met een liefdevolle aanraking verlost wordt.
Aan de stad, die open ligt als een wond.
)(
Om de stad heen: een landschap waar de tijd z’n gang kon gaan. Struiken en bomen die de lange periodes van droogte overleefden en over de geulen en scheuren in de aarde heen groeiden. De grijze aarde in die scheuren, waar nog steeds geen leven te vinden is. Kleine zoogdieren en enkele vogelsoorten leven in de met geel korstmos bedekte ruïnes. En natuurlijk de insecten. De kakkerlakken. Het geluid van de cicaden in de naar rozemarijn geurende nachten.
)(
In de geul. Ik lig naakt in de droge aarde. Dode boomwortels steken uit de flanken van de geul. Schaduw. De aarde voelt koel op mijn huid, blijft aan me plakken als ik beweeg. Stenen en takken prikken in mijn rug. Ik probeer te ontspannen, mijn lichaam uit te spreiden ondanks de ongelijke ondergrond. Siboi streelt met één hand mijn clit, terwijl ze met de andere aarde en bladeren over mijn buik en borsten verspreidt. Als een kind op het strand, dat zand in hun dichtgeknepen vuistje houdt en toekijkt hoe stralen van dat spul tussen hun vingers doorglijdt. Ik sluit mijn ogen en voel de aanrakingen van zijn hand, de aanrakingen van de aarde en bladeren die op mijn lichaam landen. Ik voel dat ze een takje heeft gepakt en daarmee een kras over mijn lichaam heen trekt, zacht, zonder druk, maar scherp, over mijn bovenbeen, langs mijn liezen, mijn navel, mijn middenrif, vlak langs mijn tepels. Mijn bewustzijn strekt zich uit naar de randen, naar het oppervlakte van mijn huid en het onderscheid verdwijnt, wat hand is en wat nagel, tak, aarde. Al die prikkels vormen een veld, een deken die over mijn lichaam wordt uitgespreid als was het een akker. Wanneer de aanrakingen stilvallen, open ik mijn ogen. Siboi heeft haar met aarde bedekte hand teruggetrokken en spuugt erop. Trekt met hun gladde vingers lijnen over mijn lichaam, door de aarde en het mos heen, over mijn buik, over mijn clit, omhoog over mijn gezwollen borsten, langs mijn hals, mijn wangen, in mijn geopende mond.
)(
De stad is een trans lichaam.
)(
Altijd waren ze bezig geweest met groei. De rijke mensen – cis, wit, ablebodied. Meer, groter, verder. Ze bouwden naar een hemel toe. Het heelal, dat was altijd al hun laatste horizon geweest. Een fantasie van oneindige werelden om te ontdekken, oneindige rijkdom, oneindig gevoede markten. Een beeld waar ze zich uiteindelijk, hoe dan ook, naartoe zouden werken. Een wereld die zich voor hen zou openen, waarin hun groei geen einde zou kennen.
Maar de vlucht naar voren leek uit te lopen op een muur. De kille, vlakke hemel. De zwaartekracht. Ze moesten complete leefgebieden ontginnen en vernietigen om de zwaartekracht teniet te doen, om iets van hen zelf weg van henzelf, de lucht in, te persen.
De vlucht naar voren. Want het was een vlucht. Was er een andere reden dat ze zich met zo’n fanatisme op hun taken richten?
De lucht vlamde op in oranje licht. Oliekleurige nevels. De lucht zelf die brandde. We wisten niet dat iets zo kapot kon gaan. Maar we snapten hun verlangen. Het verlangen naar bevrijding. Het steeds maar opnieuw opvlammende verlangen om te ontsnappen. Uit alles wat ons gevangen houdt. De kluwen van leven die ons permanent omringt.
)(
In de stad bevindt zich een zwarte cirkel. Het lanceringsplatform van vroeger. Chemische dampen, benzine die diep de grond in was getrokken. Verschroeide aarde waar jarenlang niets meer wilde groeien. We bedekten de aarde met nauw aaneengesloten matzwarte tegels. Telkens als we de cirkel zien, raakt een onzichtbare vuist ons in ons middenrif. Op die plek eren we wat kapot is.
)(
Wij bleven over. We vielen buiten hun verhaal van vooruitgang. We kozen ervoor om samen verder te gaan, want de oude wereld was verloren. Konden we anders?
Dit is waarom we de stad vergelijken met een trans lichaam. Met een lichaam dat op het punt is gekomen dat vluchten geen optie meer is. Dat op het punt is gekomen waarop het onafheid niet meer als falen ziet, maar als een plek om te leven. Of, anders gezegd: dat falen het eerlijkste is dat er bestaat. En dit is waarom de stad openligt als een wond. Een wond is geen omheining, maar een omhelzing.
Het is niet alsof we denken dat de rituelen die we nu hebben vormgegeven perfect zijn. Uiteindelijk treedt verharding op in elke vorm. Daarom veranderen onze rituelen en omgangsvormen met de tijd. Het gaat erom dat we het proberen. Niet meer naar voren te vluchten, maar stil te staan. Het is niet makkelijk om geen doel te hebben. Of te weten dat geen enkel doel dat brandende verlangen, die onvolledigheid, die dorst, ooit helemaal zal kunnen lessen.
)(
De aantrekkingskracht van piercings. Het dragen van een wond als sieraad.
)(
Een zee van vlammen in de lucht. Totale vernietiging. Zo zichtbaar was het nooit eerder geweest. Alsof we onze handen op dat beeld konden leggen. Het beeld aan onze borst konden drukken. We sluiten onze ogen. Uit onze monden komt een sussend neuriën.
)(
De scheur, de geul. Grijze, geurloze aarde. Ik ga erin liggen.
)(
Ik houd het kleine, glazen flesje in mijn hand. In de heldere, olieachtige substantie drijven kristalvormingen. Ik rol het flesje heen en weer tussen mijn warme handen tot de kristallen zijn verdwenen. Er is een specifieke manier waarop ik de naalden en de injectiespuit uit de verpakking moet halen. Zonder de uiteinden aan te raken die straks in mijn lichaam zullen verdwijnen. De handeling heeft iets eerbiedigs.
Het flesje heeft een rubberen dop. Wanneer ik een precies afgemeten hoeveelheid vloeistof de spuit in heb getrokken en de naald terugtrek, sluit het rubber van de dop zich weer, ongedeerd. Met een alcoholdoekje wrijf ik een plek op mijn buik schoon, een paar centimeter rechts van mijn navel.
Dan. De punt van de naald die op mijn huid ligt, met enige druk door de huid glijdt. Ik voel nauwelijks weerstand als ik de vloeistof in mijn lichaam duw.
Siboi legt zijn handen op mijn schouders – hij staat achter de stoel waarop ik zit – en ik adem uit. Ik laat het huidrolletje los en pak een watje, dat ik op de plek drukt waar ik tegelijkertijd de injectienaald terugtrek. Ik laat mijn hoofd achteroverleunen, tegen zijn borstkas aan. Hen legt hun handen op mijn slapen, op mijn kruin, in mijn nek. Ik sluit mijn ogen.
)(
Mijn relatie tot tijd veranderde. Eindelijk was tijd niet meer een verlammend gewicht waarvan ik wilde dat het zo snel mogelijk werd opgelicht. Dit verlangen, eigenlijk een verlangen om niet te bestaan in deze tijd, veranderde, of beter gezegd: verdween. Want de tijd werd fluïde, iets waartoe geen relatie kon bestaan, of in elk geval geen vaste.
Ik weet de laatste zomer nog voor ik met hormonen begon. Ik stond op de drempel en het was zo tastbaar dat de tijd gestold was. Het was zo helder hoe pijnlijk het was dat ik wilde dat deze tijd, dit stuk leven, zo snel mogelijk voorbij ging. Maar het bijzondere was dat die pijn achteraf gesust werd. Er zat troost in de fluïditeit die later ontstond. Het moment waarop ik bestond was verbonden met alle andere momenten. Dus de jaren van stolling bestonden tegelijkertijd met de veel uitgestrektere tijd van vloeibaarheid. Op het moment dat ik me weer kon bewegen was het alsof het gewicht dat op me drukte er nooit was geweest. Er was geen punt meer in de tijd waar ik zo snel mogelijk naartoe wilde. De tijd opende zich als een veld.
)(
Ik zit op mijn knieën, met mijn bovenlichaam voorovergebogen over het houten bankje op de heuvel, in de hete felle zon. Ik draag geen ondergoed. Het zand onder mijn knieën en tussen mijn tenen is zacht. De dunne jurk heeft Siboi over mijn heupen heen geschoven. Hij zit achter me. Kust me tussen mijn billen. Hun tong glijdt van onder naar boven en in me, zonder weerstand, zonder weerstand. De spanning die daar vroeger opgeslagen lag, is er niet meer, heeft geen reden meer. Ik ben mijn eigen uitdrukking geworden. Er is geen scheiding meer tussen mij en mijn omgeving, behalve de scheiding die ik zelf aanbreng en dus ook zelf weer kan wegnemen. Mijn omgeving kan vrijelijk indrukken in me achterlaten en ik kan uit me laten komen wat in me zit. Alleen al in hoe ik loop doe ik dat. Maar ook in hoe ik me kleed, in hoe ik leef, in hoe ik samenleef. Het is uitdrukking geworden, ik ben mijn eigen uitdrukking geworden. Ik heb mijn fantasie niet meer nodig om me een aanraking voor te stellen die binnen kan komen, ik word hier en nu aangeraakt, ik voel Sibois tong in me, hij voelt zacht en warm, ik voel mijn kringspier aanspannen bij nieuwe bewegingen en dan weer ontspannen, steeds dieper ontspannen. Ik stel me voor dat equality er is, dat zij voor me zit zodat ik ook haar kan kussen, ik verlang naar haar, maar dat is geen vluchten meer, het is het geestelijk beleven van een mogelijkheid.
Ik lig nog zacht en bezweet na te tintelen op het bankje, waar inmiddels de schaduw van de boom overheen is gegleden, als Siboi overeind komt. Ze neemt een slok water om haar mond te spoelen, giet wat in haar handen om hun gezicht te wassen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik haar in de felle zon, ze is zo prachtig. Dan komt ze bij me in de schaduw op het bankje zitten. Ik leg mijn hoofd in hun schoot. We kijken uit over de heuvels. De hei. Zwarte voren tussen de struiken. Her en der de harde hoeken van overgroeide ruïnes. En heel even, op deze heuvel, voordat de eerste gedachten aan de rest van de middag in mijn hoofd zullen verschijnen – waarschijnlijk gaan we zo zwemmen, er hoeft geen werk meer gedaan te worden deze week, equality is al bij de rivier met haar vrienden -, heel even lijkt het alsof op deze heuvel de rest van de wereld wegvalt. Even is er geen verleden en is er nergens waar we zo heengaan. Even is er alleen dit moment, samen op het bankje in de schaduw, de tijd komt stil te staan terwijl ik naar hem kijk, naar de druppels op zijn wangen, en hij uitkijkt over de heuvels, mijn hoofd op zijn schoot, haar arm op mijn lichaam rustend, haar hand losjes om mijn linkerborst.
—
Op 26 april aanstaande vindt het programma Het landschap dat in ons huist plaats, een samenwerking tussen Mister Motley en IDFA. In een zinderende, multizintuigelijke avond laten kunstenaars Eva Spierenburg, Ana Bravo Pérez en Richtje Reinsma ons de verwevenheid van lichaam en landschap ervaren. Aan de hand van performance, geluid, film, geur, verhaal en de zachte beweging van potlood op papier wordt de bezoeker in vervoering gebracht.
Praktische info
- Locatie: Het Documentaire Paviljoen, Vondelpark 3 in Amsterdam. Kijk hier voor alle toegankelijkheid- en bereikbaarheidsinfo.
- Datum en tijd: 26 april 2024, 19.30-21.00 uur.
- Ticketprijs: Regulier € 12,00. CJP & Stadspashouders € 9,00. Studenten € 6,00.
- Dit is een tweetalige avond, waarbij sommige werken alleen in het Nederlands gepresenteerd worden.
Kaarten voor de avond zijn te bestellen via de website van IDFA.