Wij uiten onszelf in verhalen – afstuderen met Sara Bastiaanssen
Wie dit jaar afstudeert heeft een turbulente afsluiting van vier jaar aan de academie. Ateliers sloten, eindexamen exposities werden uitgesteld of afgelast, en stages werden vroegtijdig gestopt. Voor veel studenten autonome kunst is het examen of de afstudeertentoonstelling uitgesteld tot na de zomer, maar de jonge kunstdocenten van de docentenopleidingen door heel Nederland studeren wel nu af. Het zijn studenten met frisse ideeën over kunstonderwijs, over hoe de overdracht van kunst eruit moet zien en over welke rol kunst kan spelen in de samenleving anno 2020. Daarom interviewt Mister Motley de komende drie weken deze studenten over hoe de afgelopen periode voor hen was, hun afstudeerproject en hun toekomst. We bellen met studenten uit Leeuwarden, Zwolle, Amsterdam, Groningen, Maastricht, Tilburg, Arnhem, Utrecht en Rotterdam. Vandaag Sara Bastiaanssen uit Tilburg.
We leven in de verhalen die we vertellen over onszelf en de verhalen die anderen over ons vertellen. Herkenning in andermans verhaal leidt tot begrip voor elkaar. Sara Bastiaanssen gelooft in deze kracht van het luisteren naar elkaars verhalen, ook binnen de kunst. Samen met leerlingen kijkt ze in het museum naar kunst en wisselt ze verhalen uit in de groep. In haar afstudeeronderzoek voor de Fontys Hogeschool voor de Kunsten kijkt Bastiaanssen naar het “narratief in het kunstwerk en de rol van het persoonlijke verhaal van de kunstbeschouwer”.
Hoe ben je jouw onderzoek gestart?
SB: Ik ben begonnen vanuit een actueel vraagstuk dat ik tegen kwam in de verschillende musea waar ik stage heb gelopen. Dat ging over interculturaliteit en culturele diversiteit. Ik zag allemaal tentoonstellingen waar van verschillende kanten maatschappelijke vraagstukken worden belicht en ik merkte dat dit soort tentoonstellingen er steeds meer beginnen te komen. Dat vraagt ook om een andere manier van educatie.
In schoolklassen bevinden zich veel verschillende identiteiten, opgebouwd uit verschillende culturen, achtergronden, thuissituaties, verhalen en nog veel meer. Als kunstdocent zie ik mezelf als een bruggenbouwer om al deze verschillende identiteiten, en dus ook diverse belangen, meningen, normen, waarden en omgangsvormen, aan elkaar te verbinden. Ik streef ernaar een educatieve omgeving te creëren waarin er ruimte is voor ieders ‘ik’ om te bestaan en waarin leerlingen ook kennismaken met elkaars ‘ik’. Hierin probeer ik als docent de uitwisseling van deze ‘ikken’ en visies te stimuleren, om een ruimte voor dialoog te creëren waar iedere leerling iets uit kan halen. Een soort trefpunt waarin leerlingen elkaar en zichzelf kunnen ontmoeten.
Ik streef ernaar een educatieve omgeving te creëren waarin er ruimte is voor ieders ‘ik’ om te bestaan en waarin leerlingen ook kennismaken met elkaars ‘ik’.
Culturele diversiteit in de kunsten is een groot onderwerp. Hoe heb je het onderzoek verder toegespitst?
SB: De educatieve omgeving in mijn onderzoek heb ik gefocust op museum educatie. Dat was alsnog best wel breed maar toen ben ik de filosofie ingedoken en kwam ik uit bij ‘narrativiteit’: Het idee dat wij onszelf uiten in verhalen en we dus bestaan uit verhalen. Alles wat we vertellen over onszelf of over wat we meemaken dat doen we door het vertellen van een verhaal. Dat bevat de dingen die jou op dit moment als persoon maken. Maar er worden ook verhalen over ons door anderen verteld. Ik ben gaan kijken hoe persoonlijke narratieven van leerlingen ingezet kunnen worden in museumeducatie. Op die manier probeer ik daar herkenning bij de leerlingen onderling mee te bereiken.
Hoe pakte je dat in de praktijk tijdens je rondleidingen aan, hoe probeerde je dingen uit?
SB: Ik heb mijn afstudeerstage in het Stedelijk Museum Schiedam gelopen en daar ben ik dit ook gaan testen. Op hetzelfde moment dat daar een tentoonstelling was met een interculturele insteek, genaamd ‘Modest Fashion, maakte ik daar een onderwijsprogramma. Ik kreeg twee klassen van IMC on Tour op bezoek. Dat is een school waar veel leerlingen een migratieachtergrond hebben en net een paar jaar in Nederland zijn. Voor die docenten lag de focus op de kennismaking met kunst. Kunst kan voor iedereen iets anders betekenen, dit hangt ook af van je identiteit. Het heeft te maken met je cultuur, achtergrond, meningen, et cetera. Er is dus niet één idee van wat kunst kan zijn. Ik probeerde dus niet die leerlingen voor een kunstwerk te zetten en te zeggen: ‘dit is kunst’, maar ging juist in gesprek om te kijken wat zij dan kunst vinden. Om zo dichter bij het leven en de ideeën van de leerlingen te komen. Ik vind dat als kunstdocent heel belangrijk.
Er is niet één idee van wat kunst is, niet één verhaal. Ik merk zeker dat in de hedendaagse tentoonstellingen heel veel stemmen te horen zijn en dat roept ook discussie en andere verhalen op bij het publiek.
Er is dus niet één idee van wat kunst kan zijn.
Wat is jouw rol als kunstdocent hierin?
SB: Ik faciliteer. Alles wat de leerlingen zeggen is leidend. Als ik met hen voor een kunstwerk sta en iemand zegt: ‘ik vind dit super lelijk’, dan ga ik de groep niet proberen over te halen dat het niet lelijk is. Ik faciliteer het gesprek waarom iemand dat dan vindt.
Gaat het echt alleen om de beleving van de leerlingen of probeer je toch ook iets over een kunstenaar te vertellen om context te geven? Hoe is die balans?
SB: Ik vind het verhaal van de kunstenaar net zo belangrijk, dus het mag ook gaan over wat de kunstenaar bedoelde. Alleen het moet geen quiz zijn; wat de leerlingen zeggen moet niet fout zijn. Die scheidingslijn is heel dun, want wanneer jij zegt: ‘Nee, dít is hoe de kunstenaar het bedoelde’, dan denken kinderen vaak dat zij het fout hebben gezien. Dus ik ben continu aan het zoeken om alle verhalen, van zowel de kunstenaar als de leerlingen aan bod te laten komen.
Deze benadering vraagt misschien ook meer van de leerlingen zelf, ze moeten niet enkel luisteren maar echt participeren. Hoe zorg je dat leerlingen ook daadwerkelijk hun mond open trekken?
SB: Het begint met dat je een hele veilige omgeving moet creëren. Daarnaast is het belangrijk dat ze iets in een kunstwerk kunnen herkennen. Dat kan ik faciliteren door het verhaal van de kunstenaar een klein beetje te openen. Er was bijvoorbeeld een werk van Alicia Framis in het Stedelijk Museum Schiedam te zien waarin de vraag “is my body public” centraal staat. Een vraag als deze, en bijvoorbeeld de #MeToo beweging, staat voor veel leerlingen erg ver van hun af. Maar wanneer je het hebt over wanneer je lichaam openbaar is, kun je het ook hebben over Instagram pagina’s en wat je dáár van jezelf aan anderen laat zien. Dat geeft een mooie opening die het dicht bij henzelf houdt. Er waren meisjes die zeiden ‘ja er komen bij mij allemaal van die mannen die berichtjes gaan sturen’, en dan heb je precies de kern van dat werk te pakken en staat het toch dicht bij hun eigen belevingswereld.
Het begint met dat je een hele veilige omgeving moet creëren.
Hoe verhoudt dit tot je beeldend afstudeerwerk?
SB: In mijn beeldend afstudeerwerk ligt de focus ook op narrativiteit. Ik heb onderzoek gedaan naar thuisgevoel aan de hand van mijn eigen familie. Ik ben opgegroeid in een huis waar vijf generaties hebben geleefd. Dat zijn bijna honderden jaren aan verhalen die zich daar hebben afgespeeld. Ik heb met drie generaties, degene die nog leven, gesprekken gevoerd. Aan de hand van die verhalen heb ik een reconstructie gemaakt van ‘een thuisgevoel’. Ik wilde onderzoeken waardoor die plek als zo bijzonder beschouwd werd en altijd zo werd opgehemeld in de familie. De generatietraditie, dat altijd iemand het huis overnam zodat de nieuwe generatie er vervolgens in opgroeide, is verloren gegaan. Dat was een heel gevoelig puntje in de familie en ik wilde weten waarom.
Als je over dit project spreekt zeg je vaak ‘die’ of ‘de’ familie en niet ‘mijn’ familie. Schep je zo bewust afstand tussen jou als maker en je eigen familie als onderwerp?
SB: Ik wil dat de toeschouwer zich niet bezighoudt met dat het mijn familie is, maar meer met wat het voor diegene zelf betekent. Het heeft een hele persoonlijke kant vanwege de familie, maar het raakt ook aan een universele kant van het ‘thuisgevoel’. Daarnaast heb ik bewust wat afstand gehouden om er niet te veel persoonlijk in betrokken te raken en als maker overzicht te kunnen houden. Anders weet ik niet of iets nou goed is omdat ik mijn oudtante hoor praten, of omdat het de kern raakt. Door te zeggen ‘deze’ familie in plaats van ‘mijn’ familie lukte dat beter.
Daarnaast heb ik bewust wat afstand gehouden om er niet te veel persoonlijk in betrokken te raken en als maker overzicht te kunnen houden.
Hoe zie jij de link tussen je beeldend werk en je theoretisch onderzoek?
SB: In mijn rol als kunsteducator wil ik ieders verhaal aan bod laten komen over een bepaald onderwerp. In het beeldend werk dat ik gemaakt heb gebeurt dat ook. Ik stelde de familie vragen over één bepaald onderwerp, in dit geval geen kunstwerk maar een huis, en daar vloeide de meest mooie herinneringen uit voort. Ik denk dat dat mij omschrijft als kunsteducator, dat ik continu zit op die dialoog. Hoe jij ergens over denkt en waar dat dan vandaan komt, maar dat je ook bewust wordt van de verhalen van anderen.