Wie gelooft dat kunst sterker is dan wapens – Marjolijn van Heemstra over de oorlog in Israël en Palestina en onze collectieve machteloosheid
Schrijfster en theatermaakster Marjolijn van Heemstra schreef een tekst over de oorlog in Israël en Palestina en daarmee reikt ze naar woorden die onze collectieve machteloosheid gestalte geven. ‘En toch is het opstaan tegen de vernietiging in Gaza, niet alleen protest maar uiteindelijk ook vredeswerk. En vredeswerk is zwaar. Vooral omdat je alleen voor vrede kunt zorgen vanuit een plek van vrede. En die plek dat ben je zelf.’
De hel in Gaza echoot over de wereld. Wie luistert hoort daarin andere geschiedenissen klinken, oude verhalen die al lange tijd onaangeraakt tussen ons in liggen. Wat Gaza betreft reikt voor de meesten van ons de macht niet verder dan demonstreren, delen, ondertekenen. Hopen dat de machteloosheid ons niet cynisch maakt. Maar wat lokaal doorklinkt in die echo van dit extreme geweld, wat ons verdeelt, woedend en onzeker maakt, daar staan we niet machteloos tegenover. Daar kunnen, nee, moeten we iets mee. Want islamofobie neemt toe. Antisemitisme neemt toe. Op onze vierkante meters trilt er van alles los. En dat wijst ons op de diepe verwevenheid van oude en nieuwe verhalen.
Op korte termijn zijn de doelen concreet. Een staakt-het-vuren. Hulp voor Gaza. Vrijlating van de gijzelaars. Maar ook op de lange termijn moet er een doel zijn: vrede. Hoe pompeus dat woord ook klinkt vandaag. Want laten we eerlijk zijn, wie durft daar nu in te geloven?
En toch is het opstaan tegen de vernietiging in Gaza, niet alleen protest maar uiteindelijk ook vredeswerk. En vredeswerk is zwaar. Vooral omdat je alleen voor vrede kunt zorgen vanuit een plek van vrede. En die plek dat ben je zelf. Dus moet er rust zijn, wat iets anders is dan berusting. En er moet stilte zijn, wat iets anders is dan afwezigheid. Vrede begint met luisteren naar de wanhoop. De diepte ervan kunnen peilen. Iemand moet het oor zijn waarin de schreeuw weerklinkt. Zwijgen zodat er gehoord wordt. Zoals ze dat ooit in kloosters deden: kapittelen. Als iemand had gesproken moest het daarna net zo lang stil zijn als de woorden hadden geklonken. Zulk soort luisteren.
Ik denk steeds aan een zin van de dichteres Naomi Shibab Nye: there’s a place in my brain where hate won’t grow, I touch it’s riddle: wind, and seeds.
Ergens in het brein kan haat geen wortelschieten, het is een raadsel van wind en zaadjes. Misschien is dat vrede. Een raadsel van wind en zaadjes, van een kracht die we voelen maar nooit direct aanschouwen, alleen in consequenties, bijvoorbeeld als ze zaadjes over land verspreidt.
Een vriendin appt uit Libanon, ze stort in, schrijft ze, alles komt terug, de voorgaande oorlog, die daarvoor. ‘Alles komt terug, hoe zorg ik voor mijn dochter? Ik kan niet meer denken.’
Een joodse vriendin appt dagenlang stukken door over antisemitisme. Ik herken haar toon niet in deze bezetenheid, het ritme van de berichten verraadt angst, een monster uit een oude tijd dat haar tegemoet kruipt, door de gaten waar familie had moeten staan, gaten uit een andere genocide. Een echo in de echo.
En ondertussen vallen de bommen.
Een bericht van mijn vriendin Hanina. Of ik er zondag bij ben, de demonstratie in Rotterdam. En ik zeg ja. En zij appt: Ani ohevet otga. Ik hou van je, in het Hebreeuws.
En zomaar schiet ik vol omdat ik weet wat dit met haar doet. Haar gevoel hier als geboren Marokkaanse tweederangsburger te zijn, laait op bij elk bewijs dat Palestijnse levens in westerse ogen minder waard zijn. Het echoot ook in haar. En toch deze liefdesverklaring in het Hebreeuws, dat we leerden toen we als twintigjarigen samen op taalles gingen met het idee in de toekomst iets op te lossen, bewaard op de plek in haar brein waar het raadsel van wind en zaadjes leeft.
Op het Museumplein voltrekt zich een ongeluk als de klimaatcrisis en Gaza samenkomen in de demonstratie. Zoveel pijn heb ik niet eerder op een podium gezien. Ik sta vooraan en vind de stemmen hard, moeilijk te verstaan, het helpt niet dat om mij heen iedereen staat te schreeuwen, ik raak verward over dit snijpunt van twee rampen, maar de stilte als de microfoon wordt weggedraaid klinkt als een afgrond. Vrede is een andere stilte, de stilte van het oor, waarin altijd iets trilt, een levende ontvanger.
Het flitst door mijn hoofd: hier valt alles uit elkaar.
Ik ben er dagen stil van. Begrijp niet hoe iedereen zo snel geformuleerd heeft wat daar precies gebeurde. Het was groter dan alles wat ik erover las, pijnlijker. Het was pijn op pijn, een echo in een echo in een echo. En het enige wat ik kan bedenken is een trilhaar zijn.
Zoals ik ooit leerde van een soefi meester: wees in tijden van geweld de afwezige dominosteen, zorg ervoor dat de keten niet doortikt.
En in de stilte komen berichten: Hoe ik zo stil kan zijn?
En ik kan niet terugschrijven dat ik probeer mezelf te horen. Want ik weet hoe zoiets in deze tijd begrepen wordt. Maar ieder van ons moet zichzelf blijven horen.
De vingers leggen op de plek in ons hoofd waar de haat niet groeit. Luisteren naar de wind en de zaadjes.
Na die middag zoek ik woorden die als voegmiddel kunnen dienen, ik wil de echo’s bij elkaar, maar echo’s vallen niet te lijmen. Mijn vader belt. Een witte boomer, zoals ze nu heten. De generatie die een andere echo hoort, en zicht vastklampt aan die ene belofte: nooit meer een holocaust.
Er wordt hen veel verweten maar er wordt ook vergeten hoe zij zijn opgegroeid met het zwijgen, de schaamte, de horror van wat hun ouders hadden toegestaan. Hoe die belofte een moreel ankerpunt werd, waarop een wereld werd gebouwd. Hoeveel er afgebroken moet om de constructie weer te zien, de belofte opnieuw in te kleuren. Hoe dan ook, mijn vader (die arts was) belt en zegt over de demonstratie: dit had misschien niet anders kunnen gaan. Zoals je soms een arm opnieuw moet breken om hem goed te laten helen, moet er soms een samenzijn kapot voor uiteindelijke vrede.
En ik denk aan een scheppingsverhaal waarin alles begint met een vat vol licht dat in miljarden stukken breekt. En al die scherven houden heimwee naar dat ene grote licht. Vanwege de gebrokenheid is onze wereld een verlangende wereld.
En ondertussen wordt er een ziekenhuis belaagd. Een vluchtelingenkamp. Sleept een jongetje van acht met het lichaam van zijn moeder. Liggen mensen wakker van dit geweld, van eerder geweld, van toekomstig geweld, er staan meer en meer geschiedenissen op. Er komt een punt waarop de echo’s niet meer te sussen zijn.
En ik denk aan de man waar ik vaak aan denk deze dagen: de directeur van het Palestijnse circus waar ik jaren geleden mee optrok. Die verkleed als clown naar het beruchte Qalandiya checkpoint liep, tussen Ramallah en Jeruzalem. Hij was niet alleen, een hele groep Palestijnen met rode neuzen, pruiken, kleurige pakken, flapschoenen. De Israëlische soldaten waren zo beduusd dat ze hun post verlieten. Voor even was Qalandiya in handen van de clowns.
En ik vroeg hem toen of hij geloofde dat kunst sterker is dan wapens. Dat vond hij dom. Natuurlijk niet. Een week na de actie was het checkpoint zo zwaarbewaakt dat er geen clown meer doorkwam. Het ging niet om het overwinnen, zei hij, het ging erom de werkelijkheid anders te benaderen. Voor even een mogelijkheid te zien.
Vlak voor ik wegging deelde hij zijn grote droom. Een jongleerbal in ieder huis in Palestina. Hij legde uit waarom nou juist een jongleerbal. Zo’n bal is mooi en stevig tegelijk. Je kunt er mee spelen, hard in knijpen, hem hoog in de lucht gooien, ermee smijten. Hij behoudt altijd zijn vorm. En het belangrijkst: de bal is zacht en blijft zacht.
Deze tekst werd voorgedragen op een avond van Buro Stedelijk en Sexyland World.