‘We hebben voorouderlijke kennis en leefsystemen nodig om een dekoloniale toekomst vorm te geven’ -met Max de Ploeg naar Apocalypse van Felix de Rooy in het Stedelijk Museum Amsterdam
Het Stedelijk Museum Amsterdam presenteert vijf decennia kunstenaarschap van multitalent Felix de Rooy met film, theater en beeldende kunst in talloze verschijningsvormen van schilderijen tot assemblages en van collages tot wandkleden. De Rooy onderzocht thema’s die op dit moment nog steeds actueel zijn, waaronder de doorwerking van het koloniale verleden, alledaags racisme en de betekenis van Afro-Caribische en queer identiteiten binnen de kunst. Leana Boven bezocht Apocalypse met programmamaker Max de Ploeg. ‘Deze instituten zijn inherent koloniaal.’
Ik bezoek Apocalypse samen met Max de Ploeg, die werkzaam is als programmamaker binnen het thema racisme bij Pakhuis de Zwijger en bij Stichting Aralez. Aralez is een grassroots organisatie die zich inzet voor dekolonisatie en herstel in de breedste zin van het woord. Dit doet ze middels educatie, evenementen, demonstraties, festivals en meer.
Wanneer Max en ik de trap op lopen richting de tentoonstelling worden we verwelkomd door een groot werk dat ons meteen aanspreekt. Het werk, een grootschalige digitale collage, toont het einde der tijden, waarin ook voorouders en het universum zijn te zien. We zien een soort van portals waaruit superhelden tevoorschijn komen, een uitgestrekte vlakte met lava en gesteente, aan de onderkant van het beeld zijn skeletten afgebeeld, en links en rechts van het beeld zien we voorouders afgebeeld in traditionele kleding. Dit brengt ons meteen op een gesprek over de omgang met de planeet en hoe onze voorouders dit aanschouwen.
De tentoonstelling belichaamt een poëtische en kritische beschouwing van de wereldwijde (kunst)geschiedenis en licht intergenerationele dialogen uit in werelwijde en lokale contexten. Hierbij worden referenties gemaakt naar cross time en cross culture: het overstijgen van geografische grenzen en tijd. We leren over deze transhistorische blik en kosmopolitische houding van Felix de Rooy en hoe hij zijn inspiratie haalt uit de samenkomst van seksen, culturen en religies – die nauw samenhangt met kolonialisme. We zien films, doeken, sculpturen, schilderijen en fotografische prints, soms heel realistisch en soms haast psychedelisch.
Ik vraag de Ploeg welke associaties het werk van De Rooy oproept. Max is onder de indruk van de verscheidenheid aan mediums en thematieken die voorbijkomen. Het doet hem denken aan de rol van voorouders en het overdragen van intergenerationele kennis. “Het is bijzonder hoe verschillende culturen samenkomen in de beelden en je soms verschillende referentiekaders ziet langskomen in één beeld. Wat bijzonder is hoe Felix de Rooy op zoveel lagen van groot belang is geweest in het agenderen van zijn boodschap en visie. Vooral het archief toont ons hoe bepaalde thema’s al door hem werden besproken, zoals de doorwerking van het slavernijverleden, het doorbreken van hoe we denken over gender, het lichaam en hybride culturele identiteit. Ook het Christendom wordt aangekaart door naaktheid te verweven met herkenbare religieuze uitingen, iets dat voor mijn gevoel tegenwoordig minder vaak wordt gedaan.” We staan lang stil bij een doek, waarop verschillende lagen zijn aangebracht. We zien een toekan, vlinders, en de zachte kleuren brengen een gevoel van rust.
Eenmaal buiten vraag ik De Ploeg over een punt dat hij maakte voordat we het museum betraden, namelijk dat hij bijna nooit musea bezoekt.
Leana Boven
Als programmamaker bij Pakhuis de Zwijger en vanuit je functie bij Aralez ben je ook bezig met cultuurbehoud en faciliteer je ruimtes voor verschillende gemeenschappen. Hoe maak jij die brug tussen wat jij doet en de tentoonstelling die we net bezochten? En waarom ben jij niet vaak in musea te vinden?
Wat ik mooi vind aan deze tentoonstelling is dat Felix de Rooy in zijn manier van werken collectiviteit op zoekt, ook toewerkend naar de presentatie in het format van een tentoonstelling. Je ziet dat hij veel samenwerkt en andere makers ook de ruimte geeft. In het algemeen heb ik een heel individualistisch gevoel bij de manier waarop kunst in musea wordt geconsumeerd. Ik heb het idee dat je er heen gaat als individu, het werk tot je neemt en daarna weer naar huis gaat. Ik mis daarin meer interactie en collectiviteit. Een entreebewijs kopen en naar een bepaald gebouw gaan dat misschien niet toegankelijk is, is voor velen al een drempel.
Ik zag ooit werk van Richard Bell, waarbij niet-kunstenaars en kunstenaars samenwerkten in workshops en gezamenlijk tot de tentoonstelling kwamen. Er werden collectieve gesprekken over het thema gefaciliteerd en het werk werd samen gevierd. Ik zie nog te weinig een collectiviteits infrastructuur in de Nederlandse kunst-en cultuursector. Wat je vaak ziet is een product van een beweging die in gang wordt gezet, waarbij er ruimte wordt gemaakt, maar ik voel geen collectiviteit in de manier van werken. Daardoor heb ik soms het idee dat ik een schets of uiting zie van iets dat ergens anders plaatsvindt dan binnen musea.
Er wordt vaak inderdaad veel verwacht van de bezoeker. Er wordt context gegeven, maar de bezoeker moet toch de eigen verbeelding of kennis activeren, wat ook juist een mooi proces kan zijn om het werk zelf tot je te laten spreken. Ik ben benieuwd naar het punt over collectieve activatie en hoe dit naar voren komt in jouw werk?
Ik denk vanuit ‘mijn huis is jouw huis.’ Ik ben in een positie waarin ik ruimte en middelen heb vanwege de posities die ik bekleed en die kan teruggeven aan gemarginaliseerde gemeenschappen. Voor mij betekent deze teruggave en het openstellen van je huis het innemen van een faciliterende rol in plaats van een leidende. Daarin zit voor mij het collectieve proces: het gaat om teruggeven en weggeven, waarbij ook niet de toon bepaald moet worden. Als het gaat om bepaalde thema’s die gedragen worden door gemeenschappen vraag ik me af of een tentoonstelling het beste format is.
In deze tentoonstelling zaten veel referenties naar voorouderlijke kennis en ik weet van veel Inheemse gemeenschappen in Nederland dat ze geen “huis” hebben, geen fysieke plek om samen te komen. In hoeverre is een musea ook van waarde voor de gemeenschappen en is de vorm al niet teveel ingekaderd? De vorm zou ook dan heel anders kunnen zijn. Zou je dan dicht gaan om zes uur of is het juist een plek waar mensen na een werkdag samen kunnen komen? Er kan van alles veranderen wanneer je zegt het is niet mijn huis, maar jouw huis. Ik denk dat die vraag te weinig wordt gesteld en er te weinig bereidheid is dit radicaal anders te doen. Voor mij is het belangrijk de vraag te stellen wie je uiteindelijk bedient. Dat gevoel heb ik vaker bij etnografische tentoonstellingen. Daarin komen educatie en representatie sterk naar voren, maar gaan de gemeenschappen erop vooruit? Veel geldstromen gaan naar centra van macht, maar bijvoorbeeld minder de wijk in. Buurthuizen zouden bij wijze van met een tiende van het budget meer kunnen doen voor lokale gemeenschappen.
Ik ben met je eens dat we verder moeten gaan dan representatie en educatie gericht op bepaalde dominante gemeenschappen, maar meer langetermijn samenwerkingen moeten aangaan.
Er moet meer ruimte komen voor meerdere tafels. Je levert altijd iets in wanneer je bepaalde witte ruimtes in gaat. Ook inclusiviteit heeft te maken met machtsverhoudingen. Wie bepaalt uiteindelijk wat wel of niet doorgang vindt en wie heeft echt eigenaarschap over de thematieken die behandeld worden? Wat mooi is aan deze tentoonstelling is dat het bepaalde thema’s behandelt en er zo ook een breder publiek in contact komt met onder andere anti-koloniale en spirituele wijzen van zien en leven.
Vanuit Aralez brengen we verschillende platforms samen middels diverse activiteiten, maar we doen ook onderzoek. Veel groepen organiseren zich voor cultuurbehoud van hun Inheemse gemeenschappen, maar hebben geen plek om dit uit te oefenen, waar religieuze groepen bijvoorbeeld wel fysieke plekken hebben. De kans is dan groter dat het verwaterd en als je het hebt over herstel vanuit een dekoloniaal perspectief is dat gevaarlijk, want een van de vormen die koloniaal geweld aanneemt is assimilatiebeleid. Eigenlijk vindt er nu een constante assimilatie plaats door het gebrek aan erkenning hiervan. Het gesprek in Nederland is voor mijn gevoel te veel gericht op emancipatie, en minder op het toewerken naar vrijheid. Als we het niet hebben over cultureel behoud, andere kosmovisies en manieren van denken, en we praten alleen op het niveau van emancipatie en representatie, dan zijn we eigenlijk de koloniale leefwereld meer divers aan het maken, zonder wezenlijke andere manier van zijn. We hebben voorouderlijke kennis en leefsystemen nodig om een dekoloniale toekomst vorm te geven. Hier worden we vooral gevormd door instellingen en instituten, vooral vanuit natiestaatvorming en moderniteit, en minder door voorouderlijke overlevering van kennis, taal, en cultuur. Deze instituten zijn inherent koloniaal.
Terugkomend op de tentoonstelling zijn de Ploeg en ik het erover eens dat we ons al in een Apocalyps bevinden, zoals dat door veel Inheemse gemeenschappen ook wordt gesteld. “Op andere plekken in de wereld is dat al geweest of is het zich aan het ontvouwen. Sommige Inheemse volken noemen dit ook wel de civilization of death: we herproduceren eigenlijk de cultuur van de dood kijkend naar onze relatie met de aarde en de grootschalige vernietiging die plaatsvindt. We vergeten onze relatie met niet-menselijke elementen. In veel voorouderlijke culturen is de balans en wederkerigheid in relatie met al deze elementen het vertrekpunt, niet het verkrijgen van meer financiële welvaart of vooruitgang. In de Global South vindt wel een bevrijdingsstrijd plaats voor zelfbeschikking.”