Waarom ik de kunstacademie heb verlaten
De keuzes van een autodidact
Drie jaar geleden studeerde ik aan de kunstacademie, nu bevindt de klas waar ik in zat zich in het laatste jaar. Ik nam twee jaar geleden een andere route. Ik koos er daarmee voor om de onzekerheid, die een mogelijk onderdeel is van het postacademisch leven, alvast te omarmen. Een gegronde keuze, omdat ik ervan overtuigd was dat mijn ontwikkeling mogelijk zou stagneren binnen de gecontroleerde muren van de academie. Nu, twee jaar later, kijk ik terug op het tot stand komen van deze keuze en wat het gevolg is van het label autodidact.
Vanaf de start van de academie doorliep ik een vrij traditioneel proces. De academie bood me een nieuwe wereld, waar ik een mening en positie mocht innemen. Het innemen van deze mening werd gestimuleerd en vooral ontzettend serieus genomen. Net als vele anderen belandde ik bij de waarom-vraag. Niets van wat ik daarvoor kende stond meer vast. Toch leerde ik al gauw dat de ruimte die ik op de academie vond, contextgebonden was en niet onvoorwaardelijk zou zijn. Zo is het me namelijk geen enkele keer gelukt om onder een beoordeling uit te komen (al weet ik weinig van mijn cijfers, omdat ik vroegtijdig het gesprek verliet). Ik leek te zijn vergeten dat ik me had ingeschreven voor een beroepsstudie. Dit hield in dat het traject waarin ik mij bevond mij zou sturen (ondanks alle eigen invulling die daarbij zou komen kijken) naar een professionele praktijk. Maar deze beroepspraktijk was helemaal geen wens of doel meer voor mijzelf. Mijn persoonlijke ontwikkeling was inmiddels voor mij het meest waardevol geworden. Het serieus nemen van ‘waarom?’ had allerlei academische conventies geraakt. Thematiek zoals schaarste, auteurschap, hiërarchie, succes en conserveren dreven mij hier ver van weg. Ik ging mij steeds meer bezighouden met het begrip ‘invloed’. Ik wilde invloed hebben op de wereld waar ik in rondliep, net zoals deze mij beïnvloedt. Daarom zou ik mijzelf zogezegd herconditioneren. Hiermee bedoel ik dat ik een makende en bewuste ofwel kunstmatige houding zou aannemen naar mijn persoonlijke ontwikkeling, want als ik via mijn bestaan een invloed wilde uitoefenen, moest ik af van elk automatisme. Het onderzoeken en aanpassen van deze automatismen deed ik door mijzelf bloot te stellen aan condities of omstandigheden waarvan ik dacht dat deze noodzakelijk zouden zijn voor mijn ontwikkeling. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het maandenlang dragen van dezelfde set kleding om me niet meer te hechten aan een gevoel als ijdelheid, maar ook structureel brood bakken om een disciplinaire gelijkwaardige verbinding aan te gaan met hetgeen dat ik at.
Toch leerde ik al gauw dat de ruimte die ik op de academie vond, contextgebonden was en niet onvoorwaardelijk zou zijn.
Lange tijd waren deze keuzes dogmatisch en bestonden deze uit kritiek op conventies in mijn dagelijkse leven: het concrete over- datum-protocol van een supermarkt naast bijvoorbeeld het abstracte idee dat alles op de wereld in dienst staat van het menselijk bestaat. Uiteindelijk voelde het voor mij alsof ik geen fundamentele invloed kon uitoefenen op de situatie waarin ik mij in bevond. Dit was het punt waarop de grens tussen studie en bestaan verdween. Het maken van mijzelf kon moeilijk alleen plaatsvinden tijdens academie-uren, maar ook het daaraan verbonden presenteren van mijzelf was iets wat ik de hele dag bewust deed. Deze vorm van maken en presenteren zou ik documenteren door mythevorming ofwel levende documentatie. Met levendende documentatie doel ik op het idee dat de informatie rondom mijn handelingen non hierarchies verder zou leven in het bestaan van anderen. Ik registreerde mijn invloeden dus nergens, maar wilde dat ze voortleefden in het handelen van de ander.
Uiteindelijk voelde het voor mij alsof ik geen fundamentele invloed kon uitoefenen op de situatie waarin ik mij in bevond.
Met de positie die ik innam sloot ik het idee van een traditionele praktijk steeds meer uit en zo kwamen de verwachtingen van de academie bloot te liggen, want hoe zou ik te beoordelen zijn? Hoe kon ik aantonen dat ik actief studeerde? Wat zou dan mijn werk zijn? Was dit nog wel kunst? Ik werd vaak gezien als ‘radicaal’, maar ondanks dat werden de keuzes die ik maakte door veel docenten geaccepteerd en zelfs gestimuleerd, ik deed namelijk nog steeds precies wat er gevraagd werd: het onderzoeken, articuleren en uitvoeren van een eigen makende praktijk. Telkens ging ik opzoek naar mijn verhouding tot de geboden structuur en probeerde ik deze eigen te maken. Tegelijk was ik ook degene die in enige mate moest toezeggen wanneer we bij de systematische aspecten van de academie terechtkwamen, zoals bijvoorbeeld een beoordeling. Zelfs wanneer ik kon onderbouwen dat deze beoordeling geen plaats kon hebben in de door mij gestelde criteria. Elke stap binnen de studie leek me verder af te drijven van de academie, maar toch was het ook de academie die mij handvaten bood om de studie verder te praktiseren. Zo leek het alsof de uiteindelijke positie van de academie volledig zelf-uitsluitend was. Vaak ging er door mijn hoofd dat de academie misschien niet de juiste plek was om me te ontwikkelen en inmiddels had ik gedroomd over een andere vorm waarin mijn kunstenaarschap beter tot zijn recht zou kunnen komen. Kort samengevat zou ik mijzelf onderdompelen in onzekerheid. Dit zou mij leren mezelf aan te passen aan alle verschillende contexten en omstandigheden. Deze onzekerheid was nou net datgene wat de academie mij niet kon bieden. Ik zou mijzelf letterlijk op eigen kracht verplaatsen en zou wonen in de openbare ruimte, hier mijn handelingen en mezelf presenteren en telkens provisorische woonvormen van gevonden voorwerpen achterlaten als een residu van mijn bestaan. De handelingen zouden bijvoorbeeld het fysieke hercompositioneren van de openbare ruimte zijn, of de relationele verhoudingen met anderen door middel van bijvoorbeeld een gesprek. Al deze gebaren zouden speciaal voor iets of iemand – en dus niet in een massale vorm – tot stand komen. Dit idee vormde mijn studie en mijn leven, ik deed experimenten waarin aspecten van dit idee plaatsvonden, die ik ‘simulaties’ noemde. Zo maakte ik lange wandelingen waarin ik onderweg ingrepen deed in mijn omgeving. Tijdens deze wandelingen overnachtte ik op straat en at ik van de natuur. Toch duurde het niet lang voordat de simulaties onwerkelijk zouden voelen. Ik broedde op een vorm die ik langdurig kon handhaven bínnen de academie. Die vorm vond ik in een mobiel huis, ofwel het wonen in een bakfiets. Ik zou hiermee in de openbare ruimte wonen om mijzelf te presenteren, maar vooral ook om mijzelf te laten wennen aan een meer onzeker bestaan. Ik zou de academie als laatste zekerheid behouden. Enerzijds omdat ik me ervan bewust was dat de stap naar deze onwennige manier van leven misschien te groot zou zijn, maar anderzijds ook omdat de academie de plek was die me in eerste instantie de ruimte en mogelijkheden had geboden. Ik voelde een loyaliteit en een verantwoording naar de academie.
Tijdens deze wandelingen overnachtte ik op straat en at ik van de natuur.
Een paar maanden later (en een misplaatste minorkeuze verder) stelde ik mijzelf de vraag: waarom ik nog op de academie was? Ik zag de aangedragen mogelijkheden zoals theorie en ateliergesprekken als een belemmering van mijn onafhankelijkheid. Het leek alsof ik er vooral nog was omdat ik geen afstand kon doen van de sociale verbindingen. Het voelde alsof ik klaar was met de compromis en er helemaal ‘zelf’ voor wilde gaan. In een weloverwogen flits koos ik er mee te stoppen. Het uitschrijven deed ik een aantal maanden later zodat ik nog genoeg tijd had om de bakfiets af te ronden. Nadien zou ik mijn studie vervolgen, maar dan buiten de deuren van de academie.
Ik zag de aangedragen mogelijkheden zoals theorie en ateliergesprekken als een belemmering van mijn onafhankelijkheid.
Nu, zestien maanden later, woon ik nog steeds in de bakfiets en werk ik nog steeds vanuit het idee van het presenteren van mijzelf. Door de afstand ben ik in staat om terug te kijken op wat de academie voor periode is geweest. Ik zie nu in dat het onderzoeken van conventies juist kon plaatsvinden door de ruimte die de academie mij bood. Door het wegnemen van deze ruimte vinden mijn keuzes en onderzoeken tegenwoordig soms genuanceerder of kleinschaliger plaatsvinden. Ook zie ik in dat de positie van een academie uniek en uitermate lastig is, dat het plekken zijn waar een balans gevonden moet worden tussen comfort en onzekerheid, tussen begeleiden en loslaten, maar het zijn vooral ook plekken waar geen eenduidig antwoord gevonden hoeft te worden. Daarnaast vraag ik mij af: moet de academie een plek zijn om mensen op te leiden om te functioneren binnen een hedendaags kunstdiscours? Moet de academie zich niet juist focussen op de autonomie van een ontwikkelende praktijk voor kunstenaars? Ik ben er van overtuigd dat wanneer ik mijn afwijkende keuzes niet inhoudelijk had kunnen articuleren, er ook minder ruimte voor was geweest. In de keuze om te stoppen zat ook een zekere vermoeidheid en onwil in het articuleren of verantwoorden ervan. Het moment dat ik stopte was het moment waarop ik merkte dat mijn studie juist deze verantwoording niet nodig had. Het loslaten van het afleggen van verantwoording, leek binnen de academie onmogelijk.
Moet de academie een plek zijn om mensen op te leiden om te functioneren binnen een hedendaags kunstdiscours?
Een academie heeft in de meeste gevallen structuren, kaders en criteria nodig om te kunnen functioneren als begeleiding. Maar wat als deze structuren bepaalde praktijken ook uitsluiten? Wat kan een academie betekenen voor studenten die niet meebewegen met het curriculum, maar juist door datzelfde curriculum een totaal andere kant op bewegen? Hoe handelt een academie dan? Zelf ervoer ik de academische structuur als een onbeweeglijk blok, waar de wensen van een enkele student weinig betekenen. Er waren nou eenmaal regels en ook de academies moeten verantwoording afleggen aan bijvoorbeeld het Ministerie van Onderwijs. Het zoeken naar de ruimte in deze structuren is voor zowel een student als docent een hele klus.
Ik weet dat ik het label ‘autodidact’ draag, maar ik identificeer mezelf niet perse met deze term. Zonder academie was ik nooit geweest waar ik nu sta en soms voelt het zelfs alsof ik dit jaar mijn diploma alsnog krijg, net als de rest van mijn klas.
Ik ben opzoek gegaan naar nieuwe ruimte waarin mijn praktijk zichzelf kan ontwikkelen. Hoewel ik deze ruimte met een frisse blik opnieuw vond bij de hedendaagse kunst, merk ik dat de structuren waar ik op de academie tegenaan liep ook hier sterk aanwezig zijn. Het onderzoeken van de conventionele vorm blijft in enige mate ongewenst, omdat je iemand in zeker zin een conflict aanbiedt. De balans hierin vinden is lastig, vooral op moreel niveau. Welke ruimte wil je nemen en kun je geven in het samenkomen met een ander? Met het ‘gebrek’ aan ruimte in de bakfiets voelde ik de noodzaak voor zo’n samenkomst.
Wat kan een academie betekenen voor studenten die niet meebewegen met het curriculum, maar juist door datzelfde curriculum een totaal andere kant op bewegen?
Ik zocht naar de mogelijkheid meer ruimte tot mijn beschikking te hebben. Daarvoor heb ik heb veel projectaanvragen ingediend op manieren waarvan ik dacht dat ze interessant waren. Ondanks dat ik wist dat ze qua vorm op het randje van acceptabel zaten, stuurde ik ze toch op. Zo bekritiseerde ik bij de ene aanvraag mijn eigen opmerkingen opzoek naar een mogelijke kwetsbaarheid en leverde ik de andere in zonder representatie van eerder gemaakt werk, maar met een voorbeeldstudie gemaakt van screenshots van de aangeboden ruimte. Deze aanvragen leken uitsluitend naar de gestelde criteria van het instituut geschreven, maar waren voor mij een grote compromis en onderzoek naar onze gezamenlijke grond. Al deze aanvragen zijn afgewezen en voor een discours met eigen inbreng leek geen plaats. Nooit kreeg ik echter het idee dat het kwam omdat ik geen diploma had.
Aan de aanvragen die een diploma vereisen, begin ik meestal niet. Want als er in een aanvraag voor een experimentele, kleinschalige projectruimte al geen plaats is voor het experimenteren met bijvoorbeeld vormen van documentatie of representatie, dan voel ik deze ruimte ook niet bij beurzen van een grootschalig fonds. Het hebben van een diploma is al snel een bewijs dat je bent blootgesteld aan de gewenste denkvormen en dat je praktijk dermate is gestuurd naar een vorm die bijvoorbeeld een fonds voor ogen heeft. Zo lijkt het diploma een soort garantie dat je aan een verwachting zal voldoen. Ik denk dat de gemaakte structuren die fondsen of academies handhaven niet meer zijn dan een manier om iets te proberen te begrijpen en definiëren wat in essentie onbegrijpelijk en ongedefinieerd is.
Uiteindelijk geloof ik dat de verantwoording voor studie bij jezelf ligt. Dat de intrinsieke noodzaak tot het studeren ervoor kan zorgen dat het onder elke conditie kan plaatsvinden. Nu, tijdens het schrijven van dit artikel, krijg ik mailtjes met ‘nu dan toch’ en ‘iets voor jou’ waarin staat dat het Mondriaanfonds ‘jong talent’ ook beschikbaar maakt voor de autodidact. Nogmaals bestempeld als autodidact, vraag ik me af wat het betekent om dit te zijn. Is die onduidelijkheid nu ‘onschadelijk’ gemaakt?