Waar we toe in staat zijn
Opgegroeid in Nederland, is het moeilijk voor te stellen: het leven in een oorlogsgebied, het leven onder afschuwelijke en mensonterende omstandigheden. Uiteraard maakt de gruwelijkheid van conflicten zoals de tweede wereldoorlog, de genocide van Rwanda en de Syrische burgeroorlog, veel indruk. Maar zeggen dat ik me identificeer met de mensen die een oorlog meemaakten kan ik niet. Het lijkt te ver weg, te lang geleden, als uit een andere wereld. Identificeren met Jan Pieterszoon Coen, Reinhard Heinrich, Ratko Mlladic of Abu Musab al Zargawi is al helemaal onmogelijk, al weet ik ook dat bijna geen enkel mens een echte held is. Zijn er psychopaten betrokken bij het voeren van een oorlog? Wellicht. Maar ook gewone mensen, die het zich net als ik nooit konden voorstellen eraan deel te nemen.
Hoe kunnen we ons verhouden tot de schaduwkanten van de mensheid? Dat is een vraag die Ronald Ophuis (1968) zichzelf dagelijks stelt. Hoe kunnen we omgaan met al het gruwelijke in de wereld? Zijn fascinatie met het kwaad vertaalt hij in expliciete schilderijen. Gebeurtenissen uit verre of voorbije oorlogen vinden zich opeens voor je neus plaats, alsof Ophuis je eraan wil herinneren dat het kwaad, hoe ver weg ook, de wereld nog niet uit is.
Momenten vlak voor of na executies, kindsoldaten die een zwangere vrouw gaan opensnijden om te kijken of het een jongen of meisje is, twee concentratiekampgevangenen die een derde gevangene misbruiken. De onderwerpen zijn controversieel en roepen veel weerstand op. Critici verwijten hem dat het hem te doen is om het choqueren en beschuldigen hem van verheerlijking van geweld. Ophuis vertelt in een interview met Luuk Heezen in Kunst is Lang dat hij in oktober 1997 bij het Lagerhuis was uitgenodigd om zijn schilderij Sweet Violence (1997) toe te lichten nadat het was weggehaald bij de tentoonstelling ‘Alleen in het Atelier’ in de Bergkerk in Deventer. Op het schilderij zijn drie volwassen mannen te zien die twee kleine kinderen verkrachten. De hele zaal was ervan overtuigd dat je zulk kindermisbruik niet mocht schilderen. Maar, vraagt Ophuis zich af, ‘’Als ik er zelf slachtoffer van zou zijn, zou ik het dan wel mogen afbeelden?’’
De actuele aandacht voor identiteitspolitiek maakt het verdedigen van zijn werk niet gemakkelijker. Mag Ophuis, als man zonder Joodse achtergrond, het leven in een concentratiekamp afbeelden? Moet je als het om zwarte thema’s gaat, zoals taferelen uit de burgeroorlog in Sierra Leone, als westerse meerderheid niet even je mond houden, totdat de mensen die bij de oorlog betrokken waren hun eigen geschiedenis hebben afgebeeld?
Nog controversiëler is het feit dat Ophuis zijn onderwerpen benadert vanuit een niet moralistisch perspectief. Kijkend naar zijn schilderijen kunnen we ons geweten niet tevreden stellen door te identificeren met het slachtoffer. We zijn de voyeurs, de omstanders, de medeschuldigen aan hetgeen wat zich voor onze ogen afspeelt.
Of zijn schilderijen ethisch verantwoord zijn, is niet van belang voor Ophuis. De scenes die hij afbeeldt zijn dat namelijk ook niet. ‘’De liefdesaffaire tussen kunstenaar en toeschouwer moet niet te intens zijn.’’, zegt hij. Mensen moeten vooral aan het denken gezet worden en dat doet hij door de grenzen van de moraliteit op te zoeken. ‘‘We zeggen altijd dat onze kinderen geen slachtoffers worden, maar het is belangrijker dat onze kinderen geen beulen worden. Het is belangrijk dat we in contact komen met de keerzijde van wat bepaalde volksgroepen hebben aangericht.’’
Een terugkerend thema in het oeuvre van Ophuis is de genocide van Srebrenica, die zich in 1995 voltrok tijdens de Joegoslavische burgeroorlog. Meer dan 7000 moslimmannen werden geëxecuteerd door de Serviërs onder leiding van generaal Mladic, die de door Dutchbat-III beveiligde enclave Srebrenica onder de voet liepen. De Nederlandse soldaten waren geen getuige van het moorden zelf, maar door de hoeveelheden moslims die afgevoerd werden hadden ze een vermoeden van wat er stond te gebeuren. De schuld voor het falen van de bescherming van de ‘veilige haven’ die Srebrenica zou moeten zijn kon echter niet bij de militairen neergelegd worden. Ze hadden het bevel gekregen zich niet te mengen in de oorlog en mochten de enclave niet beschermen tegen de Serviërs. De militairen konden niets anders doen dan toezien.
De schilderijen die Ophuis erover maakte reflecteren de huiver waartoe de gebeurtenissen in Srebrenica leidden. Met Srebrenica I (2005), een afbeelding van het moment vlak voor een executie van zeven mannen, zegt Ophuis letterlijk: het kwaad gebeurde recht voor onze ogen, en we deden er niks aan. De mensen zijn geschilderd tegen een indrukwekkend en vrij landschap, maar ze kunnen geen kant op. De toeschouwer bewaakt en kijkt toe. Ophuis roept hiermee het gevoel op dat we ons kunnen identificeren met de rol van de daders. Er bestaat geen strikte verdeling tussen goede en slechte mensen, al helemaal niet wanneer het oorlog is.
Interessant is de controversie, de shock die dit inzicht oproept. Nog provocerender is het schilderij Birkenau uit 2003, dat twee concentratiekampbewoners afbeeld die een andere kampbewoner verkrachten. De afbeelding wringt. We zijn het niet gewend: slachtoffers als daders afgebeeld te zien. Maar, zegt Ophuis, slachtofferschap is niet heilig. Sterker nog, als alles corrupt is om je heen is het moeilijk om je rug recht te houden. Hoe zuiver kun je zelf blijven, als alle beschaving om je heen wegvalt?
Is het nodig om zulke gruwelijke, bloederige en afstotende taferelen te schilderen om dit soort inzichten en vragen op te roepen bij de toeschouwer? Volgens Ophuis wel. Het leed moet zo schrijnend mogelijk naar voren komen. ‘‘Het is wel de bedoeling dat ik je pijn doe. Je moet de mensen emotioneren om ze te laten nadenken over wat ze zien, anders blijft er een afstand.’’ Maar niet alles kan geschilderd worden. Soms is het zelfs voor Ophuis te gruwelijk, gaat het te ver. Voor het schilderij The Bet, Boy or Girl, Sierra Leone 2001 (2012), waar vier kindsoldaten afgebeeld staan die een hoogzwangere vrouw opensnijden om te kijken of ze van een jongetje of meisje gaat bevallen, was hij van plan het moment na het opensnijden van de buik te weergeven. Maar het idee van een kindsoldaat met een foetus in zijn handen ging hem te ver, het werd te gruwelijk. De afbeelding van het moment vlak voor de daad was een sterkere afbeelding: Het zit het al tussen je oren, je vult de seconde erna zelf al in. Maar het is ook een moment waarin je, in Ophuis’ woorden, ‘‘nog in mee zou kunnen gaan.’’ De dreiging valt nog voor te stellen, terwijl het daadwerkelijke opensnijden van een zwangere vrouw buiten de reikwijdte van de denkkracht van de mens gaat.
In de verzadigde mediawereld waarin we leven worden we elke dag overspoeld met de meest afstotende afbeeldingen, foto’s en video’s. Tot een paar jaar geleden werden filmpjes over onthoofdingen door de terreurgroep IS massaal gedeeld op social media. Ook het journaal deinst niet terug voor het laten zien van de meest bloederige scenes uit oorlogsgebieden. Welke rol kan schilderkunst nog hebben? Kunnen we nog geschokt zijn door een schilderij of zijn we inmiddels immuun geworden voor het voelen van afschuw? Het verschil met journalistieke afbeeldingen zit hem in de perversiteit van de kunstenaar. We verwachten dat de journalist, zover hij kan, ‘objectief’ is, de werkelijkheid weergeeft zoals hij is. De kunstenaar daarentegen wil dat je het ziet: hij heeft het beeld daadwerkelijk gewild en gecreëerd vanuit het niets. We beschuldigen de kunstenaar van zijn verdorvenheid, zijn gekte, zijn obsessie met geweld, maar als toeschouwer kijk je er net zo goed naar, ben je ook naar de tentoonstelling gegaan en voel je ook het ongemak van het kijken naar iets waar je liever je ogen voor zou sluiten.
Ophuis ziet het als zijn taak om een bepaalde leegte in beeldcultuur op te vullen. Het beeldmateriaal uit het leven in concentratiekampen bijvoorbeeld is minimaal. Op school leer je de verhalen over het verloop van de oorlog, de cijfers, de conferenties, maar het is moeilijk om je met de gevangen in concentratiekampen te identificeren. Het voelt te ver weg. Ook een recentere oorlog, zoals de burgeroorlog in Sierra Leone, die van 1991 tot 2002 duurde, is onvoorstelbaar. Door de fysieke en culturele afstand is het moeilijk om je met de protagonisten uit de oorlog te identificeren. Ophuis heeft een verlangen om meer te voelen. Met zijn schilderijen wil hij emotie oproepen aan voorbije gebeurtenissen. De geschiedenis tot leven wekken door een gruwelijke afbeelding.
We willen altijd geloven dat, mochten we toen geleefd hebben, we tijdens de tweede wereldoorlog in het verzet zouden hebben gezeten. Dat we helden zijn die het kwaad bestrijden. Ophuis wijst ons erop dat het tegendeel waar is. ‘’De mensheid is niet te vertrouwen. Ik vertrouw ook mezelf niet. De geschiedenis heeft uitgewezen dat mensen zo gemakkelijk te veranderen zijn in verraders.’’ Als je weet waar we toe instaat zijn, weet je dat het wantrouwens jegens de mensheid geactiveerd moet blijven.