Vreemde eend in de bijt
Hij is ‘Een vreemde eend in de bijt’. Althans, zo noemt hij zichzelf. Uit alle duizenden enquêtes die werden ingevuld door kunstenaars uit heel het land ter bevordering van mister Motley’s onderzoek naar de behoeften en positie van de (deeltijd)kunstenaar, was er één deelnemer met een mening die zeer buitengewoon te noemen is. Hans Tegelaar wil bewust GEEN kunstenaar genoemd worden.
Wanneer ik Hans Tegelaar ontmoet en we op een bankje in het park praten over bovenstaand statement, blijkt zijn mening vurig. De geijkte kunstwereld, met name de galeriehouders, zijn volgens hem de boosdoeners. Zij hebben er in het verleden voor gezorgd dat Tegelaar vandaag de dag zijn kunstenaarschap voor zichzelf houdt, en zich niet meer wil profileren als kunstenaar.
Dat wil niet zeggen dat Tegelaar zijn praktijk niet meer beoefent. Het maken van kunst heeft wel degelijk waarde voor hem. Op deze manier weet hij zijn eigen eiland te creëren, om te kunnen ontsnappen aan de werkelijkheid van de dagelijkse, banale wereld. Dit vertaalt zich in kleine installaties van alledaagse gebruiksvoorwerpen, of grafische collages die hij maakt met stempels. Beheersbaar werk dat relatief weinig ruimte vraagt. Hij laat zijn kunst ontstaan in een klein atelier, waar hij naar eigen zeggen intens gelukkig mee is. De behoefte om zijn werk te tonen is echter verdwenen. Wie zijn werk onder ogen ziet, behoort tot een kleine kring bestaande uit vrienden en familie die hij zo nu en dan per mail een aantal foto’s doorstuurt.
De reden waarom hij zo’n aversie tegen galeries heeft, is vanwege de bemoeienis die een galeriehouder met zich meebrengt. Vermoeid door de gesprekken over kosten en percentages, lijkt het dialoog over de inhoud van de kunst verdwenen. ‘En dan die vreselijke openingen. Dan loopt het zweet me tussen de tenen, dat vind ik gewoon honderd keer niks.’ Het medeleven dat hij heeft ontwikkeld voor de kunstenaar die vandaag de dag binnen dit circuit nog aan de bak wil komen, zorgde ervoor dat Tegelaar een verplaatsbare expositieruimte oprichtte.
‘Ik ken veel dames die fantastisch werk maken, getrouwd zijn en daarmee onder de pannen. Waarom heb ik dat niet? Een rijke vrouw die mij kan helpen in mijn bestaan, zodat ik lekker mijn gang kan gaan?’ Helaas moest Tegelaar toch echt zijn eigen kost bij elkaar verdienen, net als de meeste andere kunstenaars. Hij koos een baan bij de politie, waar hij bekend stond als Enfant Terrible, want ook daar was hij een vreemde eend in de bijt. Na twintig jaar besloot hij zijn dromen als kunstenaar na te leven. Waar hij voorheen als autodidact kunst maakte in de vrije uurtjes na zijn dienstplicht, verkoos hij nu totale toewijding. ‘Het eerste wat je dan nodig hebt is een ruimte, een locatie. Dat was even lastig, totdat ik een formule had bedacht.’ ‘The Portable Gallery’. In gesprek met de gemeente regelde hij het beheer over panden die tussen twee bestemmingen in zaten. Die panden waren echter vaak veel te groot als werkruimte voor hem alleen. Om de kosten te dekken verhuurde hij ‘tegen een scheet en drie knikkers’ het pand aan collega-kunstenaars.
Het beheren van die uiteenlopende panden, in samenwerking met andere kunstenaars, ervoer hij als één groot avontuur. In opdracht van andere kunstenaars regelde hij de meest bizarre plekken om te kunnen werken en te exposeren. Van een leegstaand winkelpand dat hij omtoverde tot ‘kijkdoos’ tot een oud, verlaten slachthuis. ‘Zonder een galeriehouder die vertelt hoe het wel of niet moet.’ Het werd een enorm succes.
Het gebouw is altijd het uitgangspunt voor de tentoonstellingen die Tegelaar in samenwerking maakt. ’De werksfeer was bijzonder prettig. Nooit was er ruzie. Ik vond niks mooier dan een grote tentoonstelling inrichten met vijf of zes verschillende kunstenaars. En dan vanaf een afstand toekijken hoe die kunstenaars in harmonie met elkaar de ruimte eigen maakten.’ In harmonie: dat was het sleutelwoord.
Inmiddels is de Portable Gallery na een aantal glansrijke jaren weer ter ziele en heeft Hans Tegelaar zijn vrijheid opgegeven voor een vast inkomen in dienst van een werkgever. Maar over een paar jaar mag hij met pensioen en kan hij zijn eigen gang gaan. Dan kan hij vierentwintig uur per dag leven op ‘het onbewoonde eiland’ in zijn atelier. ‘Dat blijft dan nog steeds alleen voor de mensen die ik vertrouw en ken, mensen die er de lol wel van inzien.’