Vorm geven aan ontregeling
Pelumi Adejumo zoomt in op ontregeling en ongemak in de kunst, na het herlezen van de roman ‘De passie volgens G.H’ van Clarice Lispector. Een verhaal over thuishoren en niet thuishoren.
Al een jaar ben ik bezig met het lezen van de 247 pagina’s tellende roman De passie volgens G.H.. Het boek is het relaas van de beeldhouwster G.H. geschreven door de Braziliaanse schrijver Clarice Lispector. Centraal staat de omschrijving van de aanloop en het vervolg van een ontmoeting met de kakkerlak die G.H. aantreft in de kast in de kamer van haar recent opgestapte dienstmeid. Als de kakkerlak probeert te ontsnappen, klemt ze hem tussen de deur. Terwijl het dier de laatste bewegingen maakt en pus uit het lijfje kruipt, overpeinst G.H. haar verhouding met het leven. Ik schrijf dit essay over ontregeling en ongemak in de kunst, terwijl ik de eerste veertig bladzijden van het boek voor een derde keer lees.
De eerste keer was in het tweede jaar van mijn bachelorstudie. Voor het schrijven van een verhaal was ik op zoek naar een vorm tussen proza en poëzie. In een lezing van Nijhoff over zijn gedicht Awater en ander werk omschrijft hij poëzie als inademen: de wereld in je opnemen, een vorm van stilstand. Proza omschrijft hij als uitademen: dat wat je hebt gezien en gehoord hebt een plaats geven en ontladen. Ik was op zoek naar een vorm waarin dit samenviel: als je inademt zijn je organen hard bezig zuurstof te vervoeren, te ordenen, daar waar het langs moet het heen te brengen. Hoe interpreteer ik de wereld die ik voor me zie en hoe neem ik kennis in mij op, maar ook: hoe adem ik uit en waar?
De teksten die ik kreeg aangeraden, waaronder ‘De passie volgens G.H.’ konden geïnterpreteerd worden als een zoektocht naar waar taal of identiteit begint en de onmogelijke poging tot grip krijgen op een bezinning. De prozateksten hadden vooral de leesintensiteit van poëzie. Ze waren dense, niet per se ritmisch, ik kon geen kilometers maken en stopte met lezen. Waarna ik me beledigd voelde door de introductie van het verhaal door Lispector zelf. (…) Maar ik zou blij zijn als het alleen zou worden gelezen door mensen met een volwassen ziel. Degenen die weten dat je alles, wat dan ook, stapsgewijs en moeizaam benadert – waarbij je ook door het tegendeel van wat je wilt heen moet.(..)
Lispector werd in 1920 geboren in Oekraïne in een Joods gezin en vluchtte met haar familie naar Roemenië, vanuit daar immigreerden ze naar Brazilië. Later trouwde ze met een Braziliaanse diplomaat, maar ze kon zelden genieten van de reizen die ze maakte en de landen waarin ze verbleef om met hem te kunnen zijn. Ze voelde zich niet verbonden met de landen en verveelde zich, wat haar frustratie bracht.
De tweede keer dat ik begon aan De passie volgens G.H. was tijdens een van de afschrikwekkendste reizen van mijn leven. Ik reisde met mijn gehele gezin voor het eerst terug naar mijn geboorteland. Ik had niet veel verwachtingen van de reis, wilde hooguit, zoals veel migrantenkinderen, een gevoel van thuiskomen ervaren. Behoren tot het zand van de aarde. Op de plekken waar we kwamen en de families die we bezochten werd ik koud ontvangen, als een vreemdeling, of de ontmoeting deed aan als een formaliteit. Op bepaalde plekken was ik, onbewust, ongepast gekleed, waarna ik achterna werd gezeten met een slipper of niet naar binnen mocht. Ik weet goed een vreemdeling te zijn in Nederland, ik heb de meest draaglijke vorm gevonden: artistiek, goed gearticuleerd, met een uitgestrekte hand, warm maar kritisch genoeg om je denken te prikkelen, niet provocerend, niet uitdagend. Het feit dat ik kunst maak is al genoeg om mij te categoriseren en daarbinnen kan ik me makkelijk verbinden met andere kunstenaars. Vanwege ons denken, doen en laten zijn we buitenbeentjes, dat is schijnbaar ras- en klasse-overstijgend.
G.H. was iets verloren waarvan ze niet wist dat ze die had: haar manier van naar de wereld kijken. Ze noemt dat het zelfgeschapen derde been, en sinds haar ontmoeting met de kakkerlak is ze dat verloren. Voordat G.H. de kakkerlak tegen het lijf loopt, ontdekt ze in de kamer van haar dienstmeid een muurschildering, die ze omschrijft als het omhulsel van een mens: dikke lijnen tekenen drie figuren. G.H. bekijkt zichzelf voor het eerst door de ogen van haar dienstmeid, wiens gezicht en naam ze zich aanvankelijk niet eens kan herinneren. Dat is wanneer het beeld dat ze van zichzelf heeft, begint af te breken. Zij had zelf nooit enige interesse getoond in haar dienstmeid en het is nooit in haar opgekomen dat het meisje ook een binnenwereld heeft.
Ik ben iets kwijtgeraakt wat wezenlijk voor me was en dat nu niet meer is. Ik heb het niet meer nodig, het is alsof ik een derde been kwijt ben dat me het lopen onmogelijk maakte maar waardoor ik wel stevig stond. En nu ben ik weer iemand die ik nooit geweest ben.
Veel voelde relatief in Nigeria. Van de waarde van mijn geld tot schoonheidsidealen, maar ook hoe ik mezelf zag. De context waarin ik mezelf plaatste en kon begrijpen was verdwenen. Ik was er ambigu: mijn accent was niet te herleiden naar een taal, mijn kleding niet naar een mode, mijn lichaam was vrouwelijk maar niet aantrekkelijk. Voor sommige is dat prettig, maar mij bracht het in grillige situaties en verhoudingen. Nigeria vroeg mij om mezelf en mijn wereldbeeld te heroverwegen. Het lezen van de woorden van G.H. voelde als citroen over een wond persen.
Mijn accent was niet te herleiden naar een taal, mijn kleding niet naar een mode, mijn lichaam was vrouwelijk maar niet aantrekkelijk
Op verschillende manieren heb ik gezocht naar een ingang tot het boek. Ik probeerde het perspectief te nemen van iemand die een traumatische ervaring had meegemaakt en compleet ontregeld was. Ik interpreteerde de woorden als een verlangen tot het naderen van een God of het transcendente. De pássie volgens G.H. Ik raadde het boek verschillende mensen aan om vanuit hun reacties en opvattingen op het boek, het boek weer in te stappen. Ik las het als een roman over het kunstenaarschap, hoe je als kunstenaar in het leven zou moeten staan, maar er werden geen aanwijzingen gegeven.
Nu herlees ik de woorden van G.H. om dit stuk over ongemak in de kunst te schrijven.
Maar zou ik als kind dan dingen ontdekt hebben zoals je iets ontdekt in een laboratorium, waar je gewoon vindt wat je vindt? Ben ik soms pas als volwassene bang geworden en heb ik toen dat derde been geschapen? Maar zou ik als volwassene de kinderlijke moed kunnen opbrengen om mezelf te verliezen? Jezelf verliezen betekent vinden zonder te weten wat je aan moet met wat je vindt.
Ongemak in literatuur is zelden het hoofdonderwerp, vaak wordt het ingezet om een ander doel te bereiken: ontregeling, ontwapening of om vanzelfsprekendheden te bevragen. Een paar maanden geleden in het B.C. tijdperk (‘Before Corona’, toen ik wekelijks naar het theater kon) zag ik de voorstelling ‘Rust zacht Billy’. Het is een stuk over de verschillende vormen, rollen en stemmen die we als mens aannemen om condoleance te tonen en om te rouwen. De toneeltekst bestaat uit speeches die zijn geplukt van het internet of ingestuurd naar de schrijver Elly Scheele en regisseur Eva Line de Boer. Wanneer ik in een theaterzaal zit word ik eerst overrompeld door de tekst. Door hoe ritmisch een tekst is, hoe de klanken zijn, hoe die rollen over de tongen van de acteurs en waar de pauzes vallen. Je kan het verschil horen tussen de taal in een Facebookbericht (vaak eindigend met een hartje of sticker, kort en een ander aansprekend) en een Twitterbericht (vaak een relaas of persoonlijk inzicht). De woorden voelen hoe dan ook geveinsd. Vanuit mijn stoel voelde ik plaatsvervangende schaamte maar ik deed ook mijn best om de speeches serieus te nemen. Zoals wel vaker bij het bekijken van kunst wist niet welke houding ik moest aannemen. Het waren grijs gekauwde woorden die zo vaak gebruikt worden om gevoelens van gemis en dank te uiten, maar het zijn ook de woorden die we daarvoor hebben. Hoe vind je daar weer betekenis in?
Ongemak in literatuur is zelden het hoofdonderwerp, vaak wordt het ingezet om een ander doel te bereiken: ontregeling, ontwapening of om vanzelfsprekendheden te bevragen
Het is makkelijk om Facebookberichten met steunbetuigingen enkel te gebruiken als kritiek op de gekunsteldheid van de mens bij het uitvoeren van plechtigheden. Maar ‘Rust zacht Billy’ laat zien dat juist die gekunsteldheid en dat ongemak horen bij het gebruiken van de taal en het omschrijven van iets ontregelend als de dood en verlies.
In De passie volgens G.H. wordt er ingespeeld op ongemak om vanzelfsprekendheden over ons denken en kijken naar de wereld te bevragen. Bij ‘Rust zacht Billy’ gebruiken ze het als middel om te ontwapenen. Op de helft van de voorstelling wordt er een film afgespeeld. Daarin maken de acteurs kennis met Peter, een bevlogen man van boven de veertig die terminaal ziek is. Ze interviewen hem over hoe hij in het leven staat, daarna houden ze een speech voor hem. Het ongemak en de vragen over geveinsdheid, bouwden op naar dit moment. Dezelfde taal, dezelfde plechtigheid en vragen, voelen waarachtig in de speech aan Peter. Kwam dat door de spanning van een terminaalziek persoon in de zaal tegenover een voorstelling over de dood? Of zorgde de stijlbreuk, het afspelen van een film, voor ontregeling en daarna ontwapening bij het publiek?
Het is niet Peters intentie om nieuwe ervaringen als water uit een handgewassen trui te persen, om alles uit de overgebleven tijd te halen. Hij romantiseert het leven niet per se meer of minder, maar gaat dingen niet langer uit de weg en ontneemt zichzelf geen ervaringen meer vanuit angst of ongemak.
De kakkerlak in De passie volgens G.H. staat symbool voor het aardse, dat wat onrein is. Het dier naderen is verwerpelijk omdat het te dichtbij de bron van het bestaan is: een prehistorisch figuur. G.H. herkent iets van zichzelf in die kakkerlak en voor het eerst voelt ze zich verbonden met het universum. Verlichting en hel zijn synoniemen evenals onrein en puur, ontdekt G.H. De grenzen tussen de zelf en de ander, het hemelse en het aardse, beginnen te vervagen zodra G.H. een hap van de kakkerlak neemt. Ongemak is zelden één emotie. Het is oog in oog komen te staan met een conventie waar je een ander idee bij had, of een waarvan je niet wist dat je die had. Het is precies het moment waarop taal voor G.H. te kort schiet.
Ik vraag me af hoe het zou zijn als het personage G.H. en de kunstenares Ana Mendieta in hun academietijd, bij elkaar in de klas zaten. Of ze vrienden zouden zijn geweest.
Mendieta is als kind samen met haar zus vanuit Cuba naar Iowa gevlucht en die ontheemding is de bron van de thema’s in haar beeldend werk. Daarover zegt ze zelf: “I am overwhelmed by the feeling of having been cast from the womb (nature). My art is the way I re-establish the bonds that unite me to the universe. It is a return to the maternal source.”.
In haar Silueta-series maakt Ana Mendieta vrouwelijke figuren in de aarde. Dit doet ze met haar eigen lichaam of met zand, aarde, vuur of takken. De figuur verdwijnt weer naarmate de tijd passeert. Deze live-performances documenteert ze met film. Het is paradoxaal om werk te documenteren dat bedoeld is om te verteren en te vervliegen, het is een reconstructie die het gevoel van ontworteling en afscheid echoën.
Zou G.H., voor haar ontmoeting met de kakkerlak, op het aardse materiaal van Mendieta met afkeer gereageerd hebben? Of haar genegeerd hebben, zoals ook haar dienstmeid haar niet was bijgebleven? Zou G.H. haar dan jaren later, na haar ontmoeting met de kakkerlak hebben opgebeld met verontschuldigingen?
Ik stel me voor dat ze aan de keukentafel zitten, of zoals wij in tijden van sociale onthouding via Skype. G.H. ontvlamt het gesprek met de eerste twee regels van het boek: ‘ik zoek, ik zoek. Ik probeer te begrijpen’. Ana is niet op haar gemak, wanneer ze inademt stokt haar adem een beetje. Ze glimlacht bemoedigend maar net iets te hard waardoor ze per ongeluk knipoogt. G.H. vraagt of ze haar hand mag vasthouden.
Dit artikel maakt deel uit van een reeks artikelen die verschijnt naar aanleiding van de expositie ‘Ongemakkelijk’ in Arti et Amicitiae te Amsterdam.
Deze reeks artikelen is mogelijk gemaakt door stichting Niemeijer Fonds.