Voortdurend existeren
Wat wordt er gedaan met spullen? Gooien we het weg? Bewaren we het? Is het rommel of is het waardevol? Is iets bruikbaar of moeten we zoveel mogelijk verwerpen? Hoe verhoudt een beeldend kunstenaar zich tot materiaal?
Kees van Beijnum’s roman De oesters van Nam Kee (2000) werd in de wasmachine gesmeten en gewassen, hetgeen resulteerde in een prop van samengebald materiaal en een reinigingstoestel dat kapot ging.
Beeldend kunstenaar en KABK alumna Wendela van Lynden (1958) vertelde dat het verrichten van deze daad absoluut noodzakelijk was. Het wassen van het boek en de daaropvolgende verwoesting van zowel het boek als de wasmachine gaf een gevoel van vrijmaking, waarop ik antwoordde: ‘Een vorm van herboren zijn? Is het voor herhaling vatbaar?’ Van Lynden antwoordde zonder aarzeling: ‘Ja, zeker. Ik zou graag weer een boek in een wasmachine willen werpen en het wassen,’ hetgeen me deed denken aan Graham Greene’s korte verhaal The Destructors (1954). Dit boek gaat over ‘Wormsley Common Gang,’ een jongensbende die een tweehonderd jaar oud huis vernietigen. Binnenin vinden ze een matras dat met geld volgestouwd is. In eerste instantie gaat de lezer er vanuit dat het de jongensbende om het geld gaat, maar in plaats daarvan verbranden ze al het geld. De ironie maakte op mij veel indruk, omdat het vernietigen van iets waar men waarde aan toedicht belangstelling inboezemt, vanwege de vastgelegde waarden die getart worden en daarmee nieuwe inzichten bieden.
Het wassen van het boek en de daaropvolgende verwoesting van zowel het boek als de wasmachine gaf een gevoel van vrijmaking.
Ik ben me rond de tijd van het lezen van The Destructors (1954) gaan verdiepen in ‘destructie,’ in de context van beeldende kunst. Ik las veelal over Auto-Destructive Art (ADA) kunstenaar Gustav Metzger (1926-2017), die bijvoorbeeld zuur op vellen nylon aanbracht waardoor er verscheidene vormen in het nylon ontstonden. Ook dacht ik aan de seriële vandaal Hans-Joachim Bohlmann (1937-2009), die Bartholomeus van der Helst’s Schuttersmaaltijd ter viering van de vrede van Munster (1648) met benzine bespoot en in brand stak. Van Lynden heeft zo weer haar eigen idee betreffende destructie, omdat zij ‘destructie’ als een vorm van natuurbehoud ziet en dus streeft naar een duurzame balans op aarde, waarvan ze mensen bewust wil maken. Van Lynden heeft halverwege haar artistieke carrière het besluit genomen om haar beeldende kunst na voltooiing te vernietigen, om ditzelfde materiaal weder te gebruiken, en zo dit materiaal opnieuw in te zetten voor de realisatie van nieuw werk.
Op basis van een open oproep van Residency Botanische Tuinen Utrecht en het K.F. Hein Fonds diende Van Lynden een voorstel rondom de terrestrische plant Puya raimondii in, vernoemd naar de Peruviaanse geograaf Antonio Raimondi (1826-1890). Deze fallusvormige en bedreigde plant die in koele hooglanden voorkomt bloeit een keer in de honderd jaar en sterft nadien. Wat Van Lynden biologeert is dat het hoogtepunt van deze plant tegelijkertijd ook haar einde betekent. Van Lynden vindt die kringloop van groeien, bloeien en stralen bijzonder boeiend, en ja, dan is het plotseling over.
Ze vertelde: “Als je nadenkt over het behoud van een natuurlijke omgeving, dan stel je jezelf ook de vragen: Waarom moet ik een vervaardigd beeldend werk het eeuwige leven geven, als ik het kan vernielen en dus kan hergebruiken om zodoende een nieuw werk te maken? Waarom zou ik weer nieuw materiaal kopen, als ik het gewoon kan recyclen?
Van Lynden heeft halverwege haar artistieke carrière het besluit genomen om haar beeldende kunst na voltooiing te vernietigen, om ditzelfde materiaal weder te gebruiken, en zo dit materiaal opnieuw in te zetten voor de realisatie van nieuw werk.
Het idee dat iets recht heeft op een eeuwig leven is mijns inziens vreemd. Voor het K.F. Hein Fonds en de Botanische Tuinen Utrecht wil ik de Puya raimondii als uitgangspunt nemen, daar zij als plant één moment heeft om te bloeien en daarna direct genekt wordt: een vergankelijkheidssymbool. Als beeldend kunstenaar zou ik workshops + een expositie willen realiseren met destructie als uitgangspunt. Zo kan ik wat vertellen over mijn praktijk, mensen de gelegenheid geven om hierover in dialoog te treden, om werk te maken en uiteindelijk afstand te nemen van dat wat we hebben gecreëerd door het te vernielen. Net zoals de Puya raimondii is er een bepaalde tijd voor om het beeldende werk te laten existeren en af te breken. Voor de kennisoverdracht is het mijns inziens niet een verkeerd idee om tijdens deze werkperiode sprekers uit te nodigen die iets kunnen vertellen over ecologie, duurzaamheid, vergankelijkheid – eschatologie – en misschien wel fytopathologie (…)”.
Een tijd geleden had Van Lynden op 21.02.2021 in haar studio te Amersfoort het besluit genomen om live een beeldend werk voor mijn neus te slopen. Tijdens het proces van vernieling zei ze: ‘Kijk, deze stukken schuim en karton zien er nu ook wel aardig uit. Ja, een prima vorm.’ Ik vertelde Van Lynden dat ik bij schrijver Paul M. Borggreve (1973) en beeldend kunstenaar Petra van Kalker (1952) in Groningen langs ben geweest en zij raamgalerie De Prachtvink hebben opgericht. Ik vertelde van Lynden dat ik haar daad van vernieling al te graag wilde vastleggen middels fotografie en deze documentatie van haar destructieve daad te De Prachtvink wilde tentoonstellen, waar ze mee akkoord ging. Mijns inziens was het een plezierig samenkomen, waar Van Lynden zwijgend haar werk sloopte en ik fotograferend toekeek in haar studio aan de Eem. Ze sprak: “Ik heb beeldend werk van de Haagse kunstschilder Marius Bauer (1867-1932) via mijn grootmoeder geërfd. Het zijn erfstukken met een emotionele waarde, alleen wil ik het denk ik toch wegdoen. Alsmaar alles bezitten, dat heeft ook geen zin.”
Joyce van Heek (1965) heeft in tegenstelling tot de modus operandi van Van Lynden een ander idee bij het gebruik van materiaal, dat ze op een even geconcentreerde wijze uitvoert – en met bewustwording en vergankelijkheid te maken heeft. Van Heek studeerde aan de land- en tuinbouwschool, werd nadien kostuumontwerper in Amsterdam. Ze ontplooide zich vervolgens tot beeldend kunstenaar in het oosten van de Nederlandse provincie Overijssel, waar ze kunstwerken begon te maken van dierenvachten, waarnaast ze op de boerderij van haar ouders gebruik maakte van gelooide huiden van doodgeboren kalveren. Het overlijden van haar vader beïnvloedde haar levensvisie, waardoor ze de vraag Wat is de erfenis van ons vee poneerde. Hieruit ontstond haar drang om koeien- en schapenhuiden te bewerken en daarmee mensen bewust te maken van onze interactie met dieren. Het verzorgen van de dieren en het laten looien van de huiden valt onder Van Heek’s werkproces, hetgeen uiteindelijk beeldend werk op haar boerderij en daarbuiten oplevert: een textielwerk dat tot in lengte van dagen blijft bestaan.
Van Heek vertelde mij dat ze gefascineerd is door dieren in de algemene zin van het woord. Van Heek ontwerpt smalle banieren en monumentale wandtapijten, zodat ze – het dier – in haar bewoording – ‘een tweede leven’ geeft en op deze wijze een hommage aan het dier wijdt.
Door de masterclass Toekomstdenken – in samenwerking met Stichting Beeldruimte in Overijssel – werd Van Heek geïnspireerd en geholpen om haar werk op een andere manier te gaan benaderen. Dit leidde tot een serie foto’s van vervallen bomen in verschillende weersomstandigheden. Deze serie foto’s schetsen mijns inziens een beeld van de beschouwingswijze van Van Heek, die wat er zich op haar boerenerf bevindt op intrigerende wijze kan vertalen naar werk, waar specifieke details worden uitgelicht, in dit geval de boomverwondingen. Wat er in de Twentse natuurgebieden, bossen- en op een door haar man gepachte boerderij in het oog springt wordt door haar vereeuwigd. Vanaf september maakt ze daarnaast ook gebruik van een pocketformaat diarium, waar ze dierentekeningen op impressionistische wijze in pent, geflankeerd door beschouwende teksten.
Van Heek ontwerpt smalle banieren en monumentale wandtapijten, zodat ze – het dier – in haar bewoording – ‘een tweede leven’ geeft en op deze wijze een hommage aan het dier wijdt.
Je zou kunnen stellen dat Van Heek de natuur in haar algemeenheid, maar bovenal het dier zo duurzaam mogelijk tracht te behandelen. Het leven en het doodgaan van het beest betekent niet het einde, maar een instandhouding van existeren, daar de huid weer ingezet wordt als beeldend werk en een nieuw leven krijgt.
Lennie Lee (1958) is een Zuid-Afrikaans beeldend kunstenaar en performance kunstenaar die zichzelf naast conceptueel schepper ook als een ecologisch bewust mens ziet, die hergebruik van materiaal van de straat esthetische waarde toedicht. Lee studeerde wijsbegeerte aan Christ Church, Oxford, woonde nadien in West Londen, en verhuisde vervolgens naar Oost Londen in 1985.
Er zijn in Engeland verschillende bombardementen door de Duitsers uitgevoerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door de Duitse Luftwaffe werden vooral de havens van Londen – in 1940 – zwaar beschadigd. Door deze bombardementen was onder andere Oost Londen naar de verdoemenis geholpen. Het huis dat eigendom was van Lee miste tweehonderd dakpannen, vloeren waren niet intact etc. Lee ging iedere week naar Brick Lane om materiaal te bemachtigen, hetgeen hij weer kon gebruiken. Hij zocht naar oude kleren, gordijnen, materiaal voor bedden. Tassen griste hij van straat, en al die spullen gebruikte hij dan voor in zijn huis. Zelfs muurverf had hij in stegen gevonden en uiteraard gebruikt. Hij was van mening dat de spullen die hij op straat wist te vinden – de vuilnis – schoonheid belichaamden. Grof huishoudelijk afval, wit- en bruingoed, papier, karton, glas, plastic, metaal, echt alles werd gebruikt.
Lee ging iedere week naar Brick Lane om materiaal te bemachtigen, hetgeen hij weer kon gebruiken.
De drift om het nut van ‘vuil’ in te zien, resulteerde in een ontmoeting met gelijkgestemden, waaronder een ontmoeting met Joe Rush (1960), de oprichter van de Mutoid Waste Company. De Mutoid Waste Company was deels een reizend circus en deels straattheater. De groep verkreeg bekendheid vanwege hun gebruik van afvalmateriaal, het bouwen van kolossale sculpturen uit auto-onderdelen. Denk aan kapschermen, motorkappen, bumpers, voorpanelen, spatborden, kofferbakken, velgen etc. Lee was beïnvloed door de esthetiek van Rush, beschilderde in die tijd een auto met teer en vuil. Vanwege deze scheppingsdaad werd Lee geïnterviewd door kranten, waardoor hij zijn netwerk uit kon breiden en mondiaal – o.a. in Duitsland, Engeland en Zwitserland – zijn belang om ‘vuilnis’ of ‘spullen van de straat’ in te zetten kon propageren en zijn belang met gelijkgestemden kon delen. Zo maakte Lee deel uit van groepen, zoals Department of Hate and Social Sickness (DHSS), the ARC group, kunstcollectief Hydra etc. In 1994 richtte Lee samen met Ian Stenhouse en Mark Bishop de Rich and Famous gallery op, waar Lee exposities organiseerde maar ook spullen in wist op te slaan, waaronder artefacten, multiples, kunstwerken, memorabilia en parafernalia. Tot en met de dag van vandaag is al dat wat van de straat komt en alles wat hij aan kunst gevonden heeft aanwezig in zijn eigen huis. Uiteraard, nog steeds wordt er materiaal van de straat gebruikt door niemand minder dan Lee zelf.
De drift om het nut van ‘vuil’ in te zien, resulteerde in een ontmoeting met gelijkgestemden
Barbarizsm (1965) studeerde schilderkunst, grafische vormgeving en audiovisuele vormgeving aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht (HKU), waarna ze zich vanaf 1987 besloot te specialiseren in fotografie en performance kunst. Zij is een verzamelaar in hart en nieren. Allerlei zaken die velen weg zouden gooien worden door Barbarizsm bewaard. Soms betreft het een ophoping van niet-weggegooide objecten, of zijn het dingen die ze koopt of vindt. Barbarizsm ziet nut van objecten in, of het nou dierenschedels, documentatie van haar live performances of collages, assemblages zijn. Vaak worden de verzamelingen ook verwerkt in haar collages, assemblages, fotografie en performances, maar nimmer weggegooid. De verzameling kleren en props die Barbarizsm voor fotoshoots gebruikt, worden bijvoorbeeld op variabele manieren ingezet voor live performances en performance video. De stenen van Barbarizsm worden richting huis meegenomen om gelijksoortige objecten bijeen te brengen. Zo heeft zij meer verzamelobjecten die haar voorkeur hebben, waaronder verweerde oude metalen, geraamten van cactussen, gedroogde beesten, ontbindend fruit etc. Barbarizsm liet me fotoinsteekhoezen vol gedroogde hagedissen en vlinders, naast dierenschedels zien en vertelde dat ze op dit moment vooral bezig is met het maken van assemblages.
Barbarizsm ziet nut van objecten in, of het nou dierenschedels, documentatie van haar live performances of collages, assemblages zijn.
Ik begreep het dwangmatige verzamelen van haar direct, aangezien ikzelf ook compulsief spullen verzamel en bewaar, uit angst om het weg te doen. Deze ernstige moeite om bezittingen weg te doen heeft grotendeels te maken met de emotionele waarde, hetgeen ik toedicht aan objecten.
Lee dicht gevonden vuil van straat waarde toe en wil de waarde ervan inzien: geen opgelegde waarde maar het erkennen van de importantie en haar bruikbaarheid. Barbarizsm kent een verzameldrift en weet te collectioneren vanuit een belang om spullen in dienst van haar beeldende kunst opnieuw te gebruiken, of dat nou performances, assemblages of collages betreffen. Van Lynden hergebruikt materiaal, sloopt het, hergebruikt en sloopt weer. Van Heek verzorgt haar dieren, voedt haar dieren, laat haar dieren slachten, looien en binnen een kunstcontext op een andere wijze existeren.