Verzet tegen opgelegd kijken – op atelierbezoek bij Hans van Haalen
Alex de Vries sprak met schilder en sociotherapeut Hans van Haalen. Na rond 2005 te zijn vastgelopen met zijn beeldende werk, maakt Van Haalen recent weer schilderijen. Hij speelt in zijn werk met de menselijke eigenschap alles te willen begrijpen, bepalen en te categoriseren. ‘Mensen kunnen maar moeilijk accepteren dat iets er gewoon is, door toeval of anderszins, en niet direct te verklaren is.’
Hoe hij kijkt bepaalt Hans van Haalen (Nijmegen, 1957) zelf. Musea die hem opleggen hoe hij iets moet zien of begrijpen, mijdt hij dan ook als de pest. Hij beschouwt de kunst als een gebied waarin je vrij bent om zelf na te gaan wat het beeld betekent. Dat laat je je niet voorschrijven. Dat geldt ook voor zijn eigen schilderijen. Opgeleid aan de afdeling Vrije Kunst van de kunstacademie in Arnhem tussen 1980 en 1985, is hij altijd een voorvechter gebleven van een beeldtaal die op zichzelf staat en als zodanig gezien en opgevat moet worden. Voor een deel van zijn werk ontwikkelde Van Haalen een vormenarsenaal gebaseerd op de tekeningen in het lesboekje ‘Spaans voor beginners’. Zoals de Spaanse taal grondbeginselen heeft, zo heeft Hans van Haalen voor het maken van zijn schilderijen ook vaste uitgangspunten bepaald. Die hanteert hij zolang ze werken waarbij hij regelmatig nieuwe, andere toepassingen en uitwerkingen vindt.
Hans van Haalen is naast schilder ook sociotherapeut. De schilderkunst beoefent hij als een vrij beroep en de sociotherapie in een vaste dienstbetrekking. Er is een periode van bijna vijftien jaar geweest – ruwweg tussen 2005 en 2020 – dat hij nauwelijks schilderde en hij vrijwel fulltime patiënten begeleidde. Hij beperkte zich voor zijn beeldende praktijk in die tijd tot het verzamelen van materiaal uit kranten, tijdschriften, televisie, internet en sociale media.
Hans van Haalen groeide op in Nijmegen als zoon van een automonteur. Zijn moeder droeg zorg voor het huishoudelijke werk. Hij had twee oudere broers. ‘Ik ben geboren in de wijk Bottendaal en groeide op bij de kazerne en later in Brakkenstijn. De lagere school heette Stella Matituna in de professorenbuurt, later op het atheneum kwam ik er pas achter dat er mensen waren die gewoon telefoon aan huis hadden. Die luxe bestond bij ons niet. Daar geneerde ik me wel voor en daardoor was ik op school nogal op mezelf. In mijn vrije tijd sportte ik veel, ik zat bij een waterpoloteam. Op school had ik enkele leraren die politiek actief waren in de Communistische Partij Nederland en bij wie het veel over Marx en Lenin ging. Mijn leraar Duits had het vaak over filosofie – Kant, Hegel, Nietzsche, Schopenhauer – en daar was ik in geïnteresseerd. Ik las veel en ik ging filosofie studeren aan de Radboud Universiteit, die toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen heette. Nijmegen was in die jaren een rode stad en op de universiteit heerste een sterk politiek bewustzijn. Ik werd lid van de CPN, maar die CPN-bijeenkomsten waren nogal raar. Dan kwam er iemand uit Amsterdam die bepaalde waar het in de vergaderingen over moest gaan en wat de besluiten waren!
Een filosoof die voor mij belangrijk werd is de Amerikaanse scepticus Daniel Dennett, die als uitgesproken atheïst lichaam en geest niet ziet als afzonderlijke grootheden maar die de interactie tussen beide als uitgangspunt neemt voor het handelen van de mens.’
Na drie jaar universiteit deed Hans van Haalen toelatingsexamen aan de kunstacademie in ’s-Hertogenbosch waar hij werd afgewezen, om vervolgens te worden toegelaten aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem.
‘Ik had al vanaf mijn zestiende veel getekend. Ik maakte vooral portretten, van mijn broers en bekende mensen uit het nieuws en ik tekende grote figuren in een vorm van automatisch schrift. Ik deed ook aan materiaalonderzoek door papier in heel veel lagen over elkaar heen te gebruiken en er een leerachtige substantie van te maken. Maar ik wist niets van beeldende kunst. Ik kwam nooit in een museum. In Nijmegen had je toen als museum De Commanderie van Sint Jan, maar daar kwam ik zelden. Het Valkhof bestond nog niet. Het prettige aan de academie in Arnhem was, dat ik daar in het tekenen mijn eigen gang kon gaan. Dat werd gewaardeerd. Ik wist nog helemaal niet waar een tekening in kunstzinnig opzicht aan kon of moest voldoen. Een docent als Marten Hendriks vond het juist interessant, dat ik zonder voorkennis van de kunstgeschiedenis mijn tekeningen in een eigen handschrift maakte. Ik trok op met jaargenoten als Kees Goudzwaard, Mark Pijnappels en Raoul Teulings en had les van Tjoe Fang King, Evert Maliangkay, Jaap Wieseman en Jan Willem Smeets. De opleiding heette Vrije Kunst en die naam werd ook waargemaakt. Het ging er om dat je je eigen beginselen in de kunst ontdekte en formuleerde.’
De persoonlijke regels die Hans van Haalen als schilder ontwikkelt, resulteren in een professionele beroepspraktijk waarin hij zijn maatschappelijke betrokkenheid, filosofische inslag en kunstzinnig materiaalonderzoek combineert. Inhoudelijk ontleent hij zijn schilderijen aan wat hij dagelijks in de krant en in de nieuwsmedia tegenkomt over menselijk machtsverhoudingen die ontaarden in geweld en oorlogen en hoe hij daar als schilder iets tegenover kan zetten en uitdrukking aan kan geven. ‘In feite doe ik wat wij mensen allemaal doen: een beetje denken, een beetje voelen, maar ik schilder het. Ik doe dat zoals het zich in mijn hoofd voordoet: reeksen gedachten die ik als filmrollen in mezelf afspeel. Ik probeer in mijn schilderijen het denken en voelen te reproduceren. In veel van mijn werk doe ik na, kopieer ik. Ik bepaal voor mezelf hoe ik verf en kleur gebruik in bepaalde omstandigheden. Ik heb daarvoor een tijd de tekeningen uit een taalleerboek als uitgangspunt gebruikt: Spaans voor beginners. Het zijn knullige tekeningen die, samen met kleurregels, het enige vocabulaire vormden om foto’s uit kranten en dergelijke te vertalen naar het doek. Deze tekeningen vormden een perfect vocabulaire waarin ik de afbeeldingen die ik wilde schilderen moest proppen. Ik heb mij vaak geërgerd als het maar niet of nauwelijks lukte om een vertaling van een beeld uit Spaans voor beginners te maken. Tegelijkertijd was daar altijd het gegeven dat het moest. Er was geen andere mogelijkheid. Dan maar een krakkemikkige vertaling.
Wat ik doe is strikt de voorwaarden voor het schilderij bepalen door regels te formuleren over de vormen, de kleuren en het gebruik van de kleuren en vormen. Dat doet ik heel zakelijk. Daaraan kan ik aflezen of het goed is gedaan, maar uiteindelijk moet het beeld zichzelf verklaren.
Voor mensen die het Spaans niet machtig zijn blijft het een vreemde taal, maar ze maken doorgaans toch een voorstelling bij wat ze horen en lezen. Zo werkt het ook bij de schilderijen van Hans van Haalen. Je herkent wel het schilderkunstig alfabet dat hij gebruikt, maar de woorden die hij ermee vormt moet je proberen te vertalen naar een begrip waar je zelf in thuis bent. ‘In het begin maakte ik vormen die stonden voor elementen in een schilderij: een boom, een huis, een rivier, een lichtvlek. Deze vormen haalde ik uit foto’s en construeerde die verder, door ze keer op keer te herhalen en op een gegeven moment vast te leggen. Daarmee maakte ik dan een landschap naar aanleiding van foto’s die ik uit kranten of tijdschriften had geknipt. De foto’s verzamelde ik min of meer willekeurig, maar ik moest er natuurlijk wel een verhouding mee kunnen aangaan. De methode was dat ik gewoon van voor naar achter door een krant ging en uitknipte waar mijn oog op viel. De beeldtaal die ik in mijn schilderijen gebruikte, leidde tijdens het werken tot nieuwe, zelfstandige schilderkunstige vormen en ook tot nieuwe beeldtalen. Zo heb ik een tijd lang schilderijen als fotonegatieven gemaakt en complementaire kleuromzettingen gebruikt of dia’s als foto afgedrukt en die weer positief afgebeeld. Door die werkwijze ben ik misschien wel een kunstenaar geworden die vooral bij collega’s waardering vindt en niet zozeer bij een groter publiek. Ik gebruik wel voortdurend dezelfde vormen, maar die leveren toch niet steeds een herkenbaar beeld op. Er zijn wel elementen die kunnen worden herkend, zoals de mediabeelden die ik heb gebruikt in een samengesteld werk waarin mensen duidelijk Mark Rutte herkennen die een persconferentie geeft naast een doventolk. Ik heb ook wel televisiebeelden gebruikt van de Russische oppositieleider Navalny, maar daar ging het mij niet om gelijkenis, maar om de uitdrukking in zijn ogen. Ik combineer oorlogsbeelden uit Afghanistan met beelden van kinderen die oorlog spelen, met echte wapens overigens. Maar in de meeste schilderijen die ik maak is dat niet zo herkenbaar en al helemaal niet bedoeld als een moreel of ethisch gelijk. Ik wil een gelaagd beeld maken waar je als kijker wordt ingetrokken door verschillende kijkniveaus. Ik gebruik iets heel specifieks om iets heel algemeen menselijks te laten zien. Het heeft zijdelings te maken met geweld dat voortkomt uit manieren van denken die zich gelijktijdig kunnen voordoen, zowel in het denken als het handelen van mensen. Wat ik doe is strikt de voorwaarden voor het schilderij bepalen door regels te formuleren over de vormen, de kleuren en het gebruik van de kleuren en vormen. Dat doet ik heel zakelijk. Daaraan kan ik aflezen of het goed is gedaan, maar uiteindelijk moet het beeld zichzelf verklaren. Je probeert als schilder wel de connectie met de werkelijkheid te maken, maar uiteindelijk gaat een schilderij daar niet over. Als regel gebruik ik naast zwart en wit drie kleuren – rood, geel en blauw – die ik meestal op het doek meng. Als doek gebruik ik overigens meestal in de kringloopwinkel gevonden schilderijen die ik overschilder of ik hergebruik oude doeken van mijzelf. Ook gebruik ik oude kastplanken, houten platen en vergelijkbaar materiaal. De ondergrond is vaak een samengesteld aardekleurig grijs – een menging van aardegroen en violet – in contrast met een schermblauw dat ik ontleen aan computer- en televisiebeelden. Op het schermblauw gebruik ik gele vierkantjes, blauwe driehoekjes, rode rondjes en horizontale witte en zwarte strepen, omdat alleen die – dit is een regel die ik mezelf heb opgelegd – op het schermblauw gebruikt mogen worden. Op het aardekleurig grijs gelden weer andere regels. Deze werelden staan naast elkaar of lopen over elkaar heen in mijn schilderijen. Het beeld dat zo ontstaat verwerk ik weer in andere uitvoeringen door het te drukken of te stempelen met waterverf op transparant kunststof en door het in reeksen of andere samenstellingen bij elkaar te voegen.’
Rond 2005 liep de beeldende praktijk van Hans van Haalen min of meer vast. Om in zijn onderhoud te voorzien ging hij, na een verkorte opleiding maatschappelijke dienstverlening, werken in de sociale sector, eerst bij de Sociale Dienst in Eindhoven, daarna bij de gemeente Druten bij de huisvesting voor vreemdelingen. Weer later in Gennep bij een voorziening voor verstandelijk gehandicapte volwassenen. ‘Nadat ik bij de longcareafdeling van de Pompe Kliniek had gewerkt, ben ik na een jaar op een behandelafdeling aangesteld en heb ik een aanvullende opleiding forensische psychiatrie gedaan.’
Mijn beeldende kunstpraktijk nam langzaam af. Ik had een mooi atelier in de Karregas in het centrum van Nijmegen, ik had begin jaren negentig bij Galerie Asselijn in Amsterdam geëxposeerd waar ook Kees Goudzwaard en Marten Hendriks tentoonstelden, maar die galerie hield er in 1996 mee op en de belangstelling voor mijn werk nam niet toe. Ik ging daardoor steeds meer tijd besteden aan mijn baan in het maatschappelijk werk. Maar een paar jaar geleden kwam ik via mijn oude waterpolovriend Eduard van der Pol in contact met zijn zoon Emiel die me vroeg te exposeren in zijn galerie Singular Art aan de Waalkade in Nijmegen. In onze gesprekken daarover ontstond een nieuw vertrouwen in mijn beeldende werk, dat je er meer aan kunt ontlenen dan je op het eerste gezicht denkt. In een schilderij kun je iemand iets voorhouden dat hij niet kent, een verband leggen dat anders niet wordt gezien.’
Tijdens een presentatie in De Nieuwe Gang in Beuningen begin 2023 heeft de beeldend kunstpraktijk van Hans van Haalen opnieuw de nodige belangstelling gewekt. In recent werk combineert Van Haalen actuele nieuwsbeelden met de incidentele aandacht voor twaalfduizend jaar oude grotschilderingen. Die zijn ontdekt in Serranía de la Lindosa in Colombia en relativeren de menselijke betekenis in het bestaan. De pictogrammen en schilderingen in okerkleurige verf van geometrische patronen, menselijke figuren, handafdrukken, planten en dieren zijn in hun overtuigingskracht levendiger dan de loze gebaren van hedendaagse machtshebbers en politici.
Wat je in het werk van Hans van Haalen ziet is het vertrouwen in een consequente beeldopeenvolging die voortdurend verstoord dreigt te raken door wat er dagelijks ons netvlies passeert. In ieder schilderij dat hij maakt stelt hij zich met iets van blijvende waarde teweer tegen opvattingen van voorbijgaande aard.
‘Uiteindelijk geven mijn schilderijen de verwondering weer dat uit een aantal op zich eenvoudige regels en vormen een complex en intrigerend beeld kan ontstaan. Ik speel in mijn schilderijen voortdurend met de menselijke eigenschap om alles te willen begrijpen, bepalen en te categoriseren. Mensen kunnen maar moeilijk accepteren dat iets er gewoon is, door toeval of anderszins, en niet direct te verklaren is.’