Verhalen uit Kreenholm
Door een halfopen stalen deur gaan we een van de oude werkruimtes van de Kreenholm textielfabriek in. Sinds 2010 is de fabriek in de Ests-Russische grensstad Narva, gesloten. De muren, vloer en plafonds van wat ooit de grootste fabriek van de Sovjet-Unie was, zijn wit. Een laag stof heeft zich op elke mogelijke oppervlakte van de uitgestrekte ruimte verzameld. Door het midden lopen twee rijen pilaren. Het doet denken aan een ruïne van een Romeinse tempel.
Op de muren van de werkruimte kleven nog verwrongen lagen lichtgeel en blauw behang, het is nauwelijks te zien welke kleur de laatste laag is geweest. De pilaren zijn beplakt met posters van het werk van kunstenaar Maria Kapajeva. Vrouwen in werkschorten en een hoofddoekje op kijken vanaf uitvergrote foto’s hun vroegere werkruimte in en vertellen in een paar alinea’s tekst hun verhaal.
Met een groep curatoren zijn we op deze herfstige ochtend naar de grensstad getrokken, waar de Estse Tallinn Photomonth contemporary art biennial zich dit jaar naartoe uitgebreid heeft. Narva is met 95 procent Russischtalige inwoners het centrum van de Russischtalige minderheid in Estland. Tot nu toe reisden niet veel mensen uit de rest van het land ernaartoe en ook andersom is dit niet het geval. Daar willen culturele instellingen, zoals de biennial verandering in brengen. Zij zien de grenszone juist als vruchtbare grond voor ontmoeting en discussie.
Kapajeva is de hoofdexposant van de Photomonth in Narva en komt zelf uit de stad. Haar werk verhaalt over de sociale nalatenschap van de Kreenholm textielfabriek, over Oost-Europees feminisme, over collectiviteit en solidariteit. Haar beide ouders werkten in de fabriek. Kapajeva groeide op binnen de werkruimtes, dromend van een toekomst als textielkunstenaar. Inmiddels woont Kapajeva al elf jaar in Londen en exposeert ze haar kunst, waarin textiel vaak nog een rol speelt, over de hele wereld.
De verlatenheid in de vroegere fabrieksruimtes voelt droevig en ik vraag me af waar al die vrouwen die op de foto’s van Kapajeva staan, nu zijn. Zitten ze in hun afzonderlijke huizen, achter hun afzonderlijke bureaus, kassa’s of balies? En denken ze nog vaak aan hoe ze hier stonden – in lange rijen, zij aan zij? Kapajeva vertelt dat er in Narva de afgelopen twintig jaar vooral grote supermarkten zijn gebouwd en dat een groot deel van de voormalige werknemers van de fabriek nu achter de kassa zit. De fabriek – die op een eiland precies op de grens tussen de twee landen ligt – bood werk aan een groot deel van de inwoners van Narva en zorgde voor sociale cohesie. Toen de fabriek failliet werd verklaard, verloren veel mensen niet alleen hun baan maar ook een tastbaar deel van hun sociale identiteit.
Kapajeva verliet Narva toen zij achttien was en ging studeren in de universiteitsstad Tartu. Haar studie op de kunstschool in Ivangorod – aan de overkant van de Narva-rivier – , moest zij onderbreken toen Estland onafhankelijk werd. De brug die tot dan toe slechts een verbinding tussen twee oevers was, werd een grensovergang.
Voelt ze zich nog thuis in de stad, behoort ze er nog? Ze kan het niet met zekerheid zeggen. Natuurlijk is het haar thuis, maar ze voelt zich eerder net als overal op een bepaalde manier een vreemde. In Narva, omdat ze al zo lang weg is. In de rest van Estland, omdat ze Russisch spreekt. In Londen omdat ze geen Engelse is. Toch voelt ze, wanneer ze bezig is met haar Kreenholm-project en oude werknemers van de fabriek portretteert, hoezeer deze geschiedenis ook van haar deel uitmaakt.
Deze vragen zijn niet enkel persoonlijk, maar van belang voor de gemeenschappelijke sociale identiteit van het hele Estse volk, zegt Liisa Kaljula, collectie curator van het Art Museum of Estonia, en curator van Kapajeva’s tentoonstelling. Ze ziet een tendens dat Esten hun herinneringen aan de Sovjettijd liever vergeten of verdringen, dan dat ze die omarmen als een deel van zichzelf. Gebouwen van architectonische waarde en kunst worden vernietigd omdat er een pijnlijke herinnering aan verbonden is, en vervangen door een modern exemplaar. De gemeenschappelijke identiteit wordt vooral ontleend aan de toekomst en niet aan het gezamenlijk verleden, waaruit die toekomst ontspruit.
Als expert op het gebied van post-Sovjet kunst en cultuur vindt Kaljula dit zonde. “Onze geschiedenis mag complex zijn, maar het vormt ons tot wie we nu zijn en wie we zullen worden,” zegt ze. “In die complexiteit ligt juist onze unieke persoonlijkheid en kracht als volk. In korte tijd hebben we twee totaal verschillende systemen meegemaakt. Collectiviteit en socialisme, individualisme en kapitalisme. De snelle ontwikkeling die we hebben doorgemaakt als land, en onze economische successen – waar nu vaak de nadruk op wordt gelegd – hebben meer kracht als je ze plaatst in dit grotere geheel dan wanneer je ze los beschouwt. De paradox ligt wat mij betreft in het feit dat de meest indringende kunst juist ontstaat uit de dingen die je misschien liever wilt verbergen.”
Ook Kapajeva kan zich de overgang van systemen goed herinneren. “Het was een schok. De onafhankelijkheid van Estland bracht crisis met zich mee voor de Russisch-Estse bevolking, maar was tegelijkertijd ook een groot cadeau. We moesten onder ogen zien dat wat je altijd geloofd had, niet de enige waarheid was. Dat vormt je en maakt je een rijker mens.” Deze geschiedenis maakt juist een stad als Narva of een land als Estland een belangrijke plek om de discussie te voeren over sociale identiteit, vindt curator Kaljula. En kunst is hierin misschien wel een van de beste middelen, een gemeenschappelijke taal. In dit specifieke geval niet in het minst omdat er een traditionele taalbarrière bestaat tussen de verschillende culturen.
De ‘decollages’ van Kapajeva, waarbij de figuren van de werkers uit oud-promotiemateriaal van de fabriek zijn gesneden, geven een indruk van verlorenheid. Van iets dat mist. Een verhaal zonder personages, een realiteit die achter is gelaten. Het idee dat de vrouwen die ooit samen in de fabriek stonden, nu ieder op hun eigen plekje zitten, raakt aan de overgang van collectiviteit naar individualisme. Het feminisme in Oost-Europa is daarom bijzonder om te onderzoeken, vindt Kapajeva. Waar er in het kapitalisme een competitie bestaat tussen vrouwen, ontleenden hier vrouwen niet lang geleden hun persoonlijke waarde nog aan hun gemeenschapsgevoel. Veel fabriekswerkers die ze interviewde, voelden een sterke nostalgie. Hoewel het werk lichamelijk zwaar en uitputtend was, was er iets dat raakte aan hun innerlijke wezen.
In de maatschappij van vandaag heeft solidariteit zijn waarde verloren. We moeten vechten om in leven te blijven. Het is ieder voor zich. De manier waarop verschillende economische systemen het gemeenschapsgevoel van vrouwen beïnvloeden, mag volgens Kaljula meer belicht worden.