Veranderen doet pijn. Kijken, zien en gezien worden.
Op zoek naar een betere afspiegeling van de Haagse samenleving, op zoek naar manieren om een divers publiek te betrekken bij beeldende kunst en bij expositieruimte Nest, organiseerde Nest een jaar lang een programma waarin de mogelijkheden werden onderzocht om hedendaagse kunstinstellingen inclusiever te maken, om toegankelijk en betekenisvol te zijn voor mensen voor wie de stap om een kunstruimte te bezoeken, nog geen vanzelfsprekende is. Er vonden vele gesprekken plaats, ontmoetingen met Haagse deskundigen, welzijnswerkers, cultureel ondernemers, mensen uit onderwijs en politiek. Er werd maandelijks gediscussieerd met een vast panel bestaande uit kunstenaars, een beleidsmaker en cultuurprofessionals verbonden aan uiteenlopende (culturele) organisaties in het hele land. Met het panel werd gesproken over de verschillende aspecten die van belang zijn bij het maken van tentoonstellingen. En over die verschillende aspecten heeft het panel zich weer laten adviseren en inspireren door experts. Er werd een buurtfeest georganiseerd.
En op drie maart vond de publieksbijeenkomst Kijken, Zien en Gezien worden plaats in Theater Zaal 3 met interviews, presentaties en een paneldiscussie. In de zaal zitten kunstenaars, medewerkers van kunstinstellingen, geïnteresseerden, buurtgenoten van Nest.
Mariette Dölle, directeur van Museum Kranenburgh, interviewt schrijver en activist Simone Zeefuik over haar missie. Al twitterend becommentarieert Zeefuik de taal die Nederlandse musea bezigen in tekstbordjes, over zwarte mensen, hun geschiedenis en hun toekomst. Als zelfverklaarde geschiedenisnerd bezoekt ze historische, etnografische musea en kunstmusea. Daar treft ze teksten aan die haar het gevoel geven dat ze geen onderdeel zou zijn van de samenleving. Taal normaliseert het systeem, op een onderhuidse manier. Wat te doen? Ferm noemt ze do’s en don’ts: gebruik geen beledigende terminologie. En denk na over de door musea gehanteerde tijdlijnen, die zijn vaak eurocentrisch en bekijken de wereld vanuit het perspectief van de macht.
Tijdens een les die ze als gastdocent gaf op een kunstacademie, zag ze dat witheid daar nog altijd de norm is. Zeefuik juicht de keuze van NOS journaal toe om in plaats van blank, de term wit te gebruiken. Bewustwording is belangrijk. Taal geeft een perspectief weer. Het gebezigde “ons” in teksten duidt vaak witte Nederlanders aan. Haar kritische tweets werken beter dan een e-mail naar de afdeling Communicatie. Zo vroeg ze zich af, na het zien van de tentoonstelling Goede Hoop in het Rijksmuseum, waarom Jan van Riebeeck zo groot en Krotoa zo klein op de muur stond, waarom behalve ‘tot slaaf gemaakte’ ook ‘slaaf’ gebruikt werd. De museumwereld nodigt Zeefuik maar al te graag uit naar aanleiding van haar tweets om koffie te drinken, maar koffie heeft ze zelf ook wel, grapt ze. Ze wil haar inzichten graag delen, maar liever ziet ze dat mensen worden betaald voor de kennis die een organisatie zelf ontbeert.
Imara Limon, uitgeroepen tot museumtalent 2017, organiseerde de tentoonstelling Zwart Amsterdam, waarin ze ruimte schiep voor zwarte rolmodellen in de stad. Als museumtalent werd ze uitgenodigd om een avond de rol van directeur van het Mauritshuis op zich te nemen. In die hoedanigheid gaf ze ruim baan aan zwarte mensen die in de kunstgeschiedenis nooit een naam of aandacht kregen. Toen VICE haar verkeerd aanhaalde in een interview, ontstond een rel over de vermeende verbanning van de buste van Johan Maurits naar het depot. Zowel de minister president als het blog Geenstijl buitelden in verontwaardiging over elkaar, briesend in de verkeerde veronderstelling dat de zeeheld het veld had moeten ruimen. Limon wil mensen niet alleen laten delen in museumcollecties, maar ze wil ze ook representeren. Ze verschuift de aandacht van de Amsterdamse grachtengordel, naar het leven in de wijken buiten het centrum. Limon: “Door de collectie anders te presenteren, bereik je inclusiviteit. Je vertelt dezelfde geschiedenis maar vanuit een andere invalshoek. Ik schets een beeld waarin iedereen vanzelfsprekend een plek heeft.”
Het Rolmodellenbureau van Fatima Akchar is een spreker- en kennisbureau met maatschappelijke visie. Akchar ziet een nieuwe wereld, waarin moslimjongeren, of ze nu soefi of soennitisch zijn, onderdeel van de maatschappij zijn, die ze mede vorm geven. Hinderlijk genoeg is er nu juist bezuinigd op culturele instellingen, welzijnsorganisaties en buurthuizen waar jongeren in contact komen met cultuur. Ze wil jongeren inspireren om zichzelf te ontwikkelen. Ze kwam als driejarige in Nederland wonen en groeide op in Den Haag. Ze maakte zich zorgen om radicaliserende moslims en jongeren die zich niet thuis voelden in Nederland, na 9/11. Toen in 2014 die situatie nog steeds niet verbeterd was, verzon ze een plan, dat ze voorlegde aan de burgemeester. Als Den Haag die internationale stad van Vrede is, met het Vredespaleis, moet dat toch ook in de stad gevoeld worden. Er kwam een symposium, de gemeente wilde de nadruk leggen op een religieus aspect. Maar Akchar ging het vooral om opvoeden, om verbinding zoeken. “Daaruit is het Rolmodellen Bureau voortgevloeid. Veel Jongeren staan laag op de participatieladder, er is dan geen ruimte voor kunst en cultuur, ze moeten overleven, schetst ze. Met het Rolmodellen Bureau reikt ze positieve voorbeelden aan hen en rest van de wereld. In deze tijd van transitie gaat de kanteling langzaam en gepaard met wrijving. Via de kunst kunnen de pijnpunten getoond en benoemd worden. Akchar ziet zichzelf als verbinder, maar cultuur is nog te vaak het domein van de witte, rijke man of vrouw. Akchar: “Kijk als organisatie naar je personeelsbestand, doe aan positieve discriminatie. Verandering kost tijd maar vraagt ook om durf en lef. Bedenk dat rolmodellen andere keuzes maken, we van hen kunnen leren, en dat is nodig.”
Een van de aanwezige bezoekers merkt op dat kunstinstellingen door uitblijvende subsidies onder druk staan en dus geen tijd en geld zouden kunnen vrijmaken voor alle genoemde punten van kritiek. Limon antwoordt dat inclusiviteit en nadenken over je identiteit altijd belangrijk is, dat het een kernactiviteit van instellingen zou moeten zijn.
Cemil Yilmaz van IZI Solutions presenteert vervolgens zijn ideeën. Kennis is een middel tot emancipatie. Dat na 30 jaar inclusie nog altijd niet bereikt is, is een probleem. Gemeenschappen voerden voorheen hun eigen strijd, maar er is een nieuwe generatie opgestaan die steeds meer de samenwerking met elkaar opzoekt. Het is tijd voor nieuwe discussies en integrale en duurzame oplossingen. Geen doelgroepenbeleid meer. Dat werkt averechts. Bij het (niet) aannemen van mensen met een etnische achtergrond klinkt te vaak nog het argument dat kwaliteit de keuze moet bepalen. Daar moet anders naar gekeken worden, Yilmaz stelt dat diversiteit gelijk staat aan kwaliteit. Vaak ontbreekt een duidelijke visie op diversiteit en proberen organisaties bepaalde doelgroepen met hun activiteiten bereiken, terwijl de doelgroepen zelden zijn vertegenwoordigd in de organisatiestructuur zelf. Ondanks dat er in Den Haag adviseurs zijn met verschillende culturele achtergronden die instellingen adviseren, is de realiteit van de wijk vaak niet terug te vinden in de cultuurprogramma’s.
Ook Yilmaz onderschrijft het idee dat diversiteit en inclusie met pijn gepaard gaan. Er moet gelijke toegang ontstaan tot middelen en macht. Wat vaak gebeurt, is dat goede ideeën van kleinschalige ondernemingen of vrijwilligersinitiatieven, graag worden geleend door overheden en instellingen, maar zonder voor de kennis en expertise te betalen. De organisatie blijft vaak gesloten voor mensen met een niet-westerse achtergrond, diversiteit wordt veelal uitsluitend belangrijk gevonden in relatie tot het doelgroepenbereik. Het cultuurpubliek is wit, vrouw en vijftig plus. Den Haag verandert enorm. Meer dan 50 % van de inwoners heeft een niet-westerse achtergrond. Yilmaz: “We moeten meegaan in de ontwikkeling, vanuit de burgers, in plaats van top-down”. Nest is huiselijk, straalt een warm gevoel uit. Richt pop up mininestjes op, laat initiatieven ontplooien vanuit gelijkwaardigheid. Als initiatieven zich aandienen, geef ze de ruimte, ook al voldoen ze misschien niet helemaal aan de eisen van Nest. Hanteer quota. En laat de talenten die je hebt aangetrokken niet verdwijnen na een paar jaar, terwijl ze onvoldoende ruimte kregen om hun kennis in te zetten.”
Fiep van Bodegom leidt de paneldiscussie met modevormgever en beeldend kunstenaar Marga Weimans, danser en CultuurSchakel adviseur Poernima Gobardhan en Steven Ten Thije, curator van het Van Abbemuseum in Eindhoven en auteur van het boek Het Geëmancipeerde Museum. Ten Thije schetst hoe het Van Abbemuseum met diversiteit en inclusiviteit omgaat. Vooral beoogt Ten Thije het betrekken van partners en publiek in het programma, door met groeperingen te bekijken wat de vragen zijn, welke thema’s het museum zou moeten adresseren. Ten Thije: “Groepen die ons nog niet gebruiken moeten mede-eigenaar worden.”
Volgens Poernima moet inclusiviteit gemeengoed worden, vanuit de gedachte dat we allen mensen zijn. Toch ziet Marga Weimans liever het museum als de plek die de museumbezoeker en maker juist graag weet te verrassen. Kunstprofessionals moeten in staat zijn om tentoonstellingen te maken voor verschillende groepen. Verwerven en tonen moet op een manier die inclusief is, maar de agenda hoeft niet door bezoekers bepaald te worden. “Ik hoef niet gevraagd te worden wat ik wil zien, maar ik wil verrast, geprikkeld worden en het museum moet me een paar stappen voor kunnen zijn.”
Er is sprake van historisch onrecht, stelt Ten Thije, met daarbij behorende pijn. Die pijn speelt nog steeds een rol. Inclusiviteit moet de basis worden van de samenleving. Weimans wil zelf als zwarte kunstenaar niet alleen maar gevraagd worden om te reflecteren op issues rond zwarte identiteit. Ze studeerde af aan de afdeling Mode van de Academie van Schone Kunsten in Antwerpen met een project rond zwarte identiteit. Dat was succesvol, vertelt ze, maar als kunstenaar heeft ze meer in haar mars. Weimans maakte ook werk over bijvoorbeeld augmented reality, en haar eigen leven. Weimans: “Probeer niet kunstenaars van een andere migratieachtergrond – ai wat een term- in een bepaald hokje te plaatsen. Probeer als tentoonstellingsmaker kunstenaars met andere culturele achtergronden uit te nodigen, niet alleen om een zwarte kunstenaar iets te laten zeggen over de eigen achtergrond. Van Bodegom vraagt of het vocabulaire wel toereikend is voor die omslag bij instellingen. Overheerst een gevoel van ongemak? Weimans legt uit dat er kennisverschil is. Activisten zijn al veel langer bezig met bepaalde issues dan witte mensen in kunstinstellingen. Het koloniaal verleden komt dichtbij huis, maar aan een witte moet je heel veel uitleggen, voor je tot een discussie kunt komen.
Ten Thije steekt de hand in eigen boezem; “Taal is belangrijk, Simone Zeefuik vroeg of ik niet op zoek zou moeten naar ander werk, in reactie op een zaaltekst die ik schreef. Dat trok ik me aan, ik ben op zoek gegaan naar de pijnpunten en dacht na over welke insteek er nodig is voor een tekst die een zwarte middelbare scholier niet voorkomt als vervreemdend, alsof de tekst niet voor hem bedoeld zou zijn. Taal verandert hoe we in de wereld staan. Je moet pluriformiteit accepteren, en dus anders omgaan met kunst.
Weimans wijst op de voorkeur voor conceptuele kunst in de meeste tentoonstellingsruimtes. Dat sluit bij voorbaat kunst uit, die ornamentalistisch is, die een andere functie heeft dan een conceptuele esthetische: “Soms moeten we uit onze ivoren toren, om andere vormen van kunst te her- en erkennen. We moeten niet alleen kijken naar hoe jong en inclusief het personeelsbestand van musea eruit ziet, maar we moeten ook naar de aard van de kunst zelf kijken.
Musea richten zich niet meer op de traditionele canon, schetst Ten Thije, sinds het Instituut Collectie Nederland werd opgericht om te voorkomen dat alle musea in Nederland op zoek gingen naar dezelfde modernistische kunst. De globalisering zette door, en het verzamelen is daardoor veranderd. We kijken nu naar wie we interessant vinden, we hanteren quota’s: man, vrouw, westers, niet-westerse kunstenaars. Het is een complexe puzzel. We verzamelen nu thematisch, bijvoorbeeld over dekolonisatie, en we zijn onderdeel van een breed internationaal netwerk.
Weimans signaleert een trend waarin zwarte kunstenaars en tentoonstellingsmakers eigen tentoonstellingen maken en nieuwe instituten oprichten. Ze zijn niet gebonden aan bestaande musea, maar beginnen eigen initiatieven.
Een vraag uit het publiek: Er wordt niet meer aan canon gebouwd, maar archieven die we nu gebruiken zijn toch ook geconstrueerd? Hoe moet dat in de toekomst, kun je wel aan canonvorming ontsnappen? Ten Thije antwoordt dat kunst verzamelen een vorm van kolonialisme is, het zit in het museale instituut en de canonvorming ingebakken. Er is 80 jaar verzameld op een non-inclusieve manier. Die verzameling moet je niet weggooien, maar je kunt erop reageren. “We gaan nu bijvoorbeeld heel anders om met kopie en origineel. Het is blasfemie om een kopie in het museum op te hangen, maar het geeft de vrijheid om er anders over te denken. Gestolen erfgoed zou je kunnen teruggeven en een kopie bewaren, bijvoorbeeld. Zo kan een spiritueel object terug naar de gemeenschap waar het hoort.”
Poernima Gobardhan propageert om in aanraking te komen met veel verschillende stijlen en kunstuitingen. Want wie ergens onbekend mee is, zal met onbegrip reageren. Bharatanatyam is een klassieke Indiase dansvorm, maar bij Indiase dans denkt men direct aan Bollywood, vertelt ze. “Op het moment dat je aan cross-over doet, vindt men dat cool, maar meng je klassiek of moderne dans in je stijl, dan oogst dat weer verbazing, stelt ze. Boven alles gaat het om de bewegingsvorm. Het exotische moet normaal worden. Pas dan kun je als toeschouwer een mening ontwikkelen over wat je ziet.” Marleen Hartjes, medewerker van het Van Abbemuseum onderstreept haar idee dat kunst een taal is, die je moet leren spreken. Als instituut ben je verantwoordelijk voor het opvoeden van je publiek. Het Van Abbemuseum toont wereldberoemde kunstenaars die in het westen onbekend zijn.
Uit de zaal klinkt de kritiek dat in de discussie vooral een wit eurocentrisch perspectief wordt gehanteerd, een perspectief dat niet duurzaam is. Verandering dient gewaarborgd te worden, de effecten van diversiteit en inclusiviteit moeten langer voortduren dan de subsidiepotjes van de overheid meegaan. Het gaat niet alleen om personeel, maar ook om proces. Diversiteit dient in de kern van je missie ingebed te worden, beaamt Ten Thije. Het museum wordt gefinancierd door de samenleving, en dus moet die samenleving in al zijn verschijningsvormen bediend worden. Weimans: “De Nederlandse samenleving verkleurt en wordt diverser. Je kunt je ertegen verzetten, maar als instelling heb je zuurstof nodig om in te spelen op de veranderende vraag van een veranderend publiek. Dat heeft urgentie.”
Ten Thije ziet een belangrijke rol voor de politiek, die expliciet moet worden aangesproken door de kunstsector, en door de burgers: “Nederland is onderdeel van een groep Europese landen die eeuwenlang historisch onrecht hebben gepleegd. De pijn, die dat veroorzaakt, is nog altijd voelbaar. Dat kun je niet in een dag verwerken. Er moet een visie komen vanuit de staat hoe we rekenschap kunnen afleggen. Dat is nodig om samen verder te gaan. Je kunt als burger niet de verantwoordelijkheid op je nemen voor vierhonderd jaar slavernijverleden, dat kan alleen de politiek.
Marleen Hartjes, projectleider, presenteert vervolgens Studio I, een onlangs gelanceerd platform voor inclusiviteit. Het netwerk is opgericht om de museale sector en daarbuiten te ondersteunen in de programmering voor groepen mensen die voorheen lastig hun weg naar het museum vonden, soms gehinderd daarin door lichamelijke beperkingen. Tot slot presenteert Shah Tabibi een promo van zijn theatershow Shah of Holland over zijn komst naar Nederland als Afghaanse vluchteling, waarin hij het bevreemdende leven van zijn vierjarige zelf in een asielzoekerscentrum schetst.
Kijken, Zien en Gezien worden is een programma onderdeel van Nest, Den Haag.