Van een University of the Arts naar een Pluriversity of the Arts – in gesprek met Sophie Krier
Els Cornelis (relationeel kunstenaar, docent en onderzoeker HKU (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht) en Catelijne de Muijnck (programmamaker ArtEZ Studium Generale) spraken met studenten, docenten, wetenschappers, denkers en makers over hoe de Kunstschool van de Toekomst eruit zou kunnen zien. Het resulteerde in elf interviews waarin onderwerpen aan bod komen als sociale rechtvaardigheid, gedekoloniseerde curricula en inclusieve pedagogiek, maar ook: omgangsvormen, methodologieën, waarden, machtsstructuren en het schoolgebouw. Mister Motley publiceert vandaag een van de stukken uit die reeks, een gesprek met relationeel kunstenaar/onderzoeker Sophie Krier.
Hoe ziet de kunsthogeschool van de toekomst eruit, hoe ruikt, klinkt en smaakt ze? Welke waarden staan er centraal en hoe krijgen die vorm? Wat als je vrij zou kunnen dromen?
De huidige tijd confronteert ons met grote sociale, maatschappelijke, politieke en klimatologische vraagstukken. Er zijn veranderingen nodig om een veilige, eerlijke en leefbare wereld achter te laten voor de volgende generaties. De kunsten zijn belangrijker dan ooit. Als we vanuit een artistiek, creatief perspectief naar de wereld om ons heen kijken, leren we zien waar de pijn en de schoonheid zitten, waar de kansen liggen en waar we opnieuw kunnen denken. Maar zijn de onderwijsinstellingen waarin kunstenaars en kunsteducatoren worden opgeleid, nog wel geschikt voor de nieuwe systemen, vragen en verhoudingen die we nodig hebben om op de toekomst voorbereid te zijn?
[Noot van de redactie: dit gesprek met Sophie Krier dateert van juni 2020. Een aantal zaken, zoals de tentoonstelling In Search of the Pluriverse, heeft pas daarna plaatsgevonden en worden dus niet actief besproken in het interview.]
Sophie Krier is een relationeel kunstenaar/onderzoeker en redacteur. In haar werk verweeft zij de leeflijnen van plaatsen en voelende wezens, waarbij ze instrumenten en situaties voor gedeelde vertellingen en reflectie bedenkt en maakt. Tussen 2004 en 2009 leidde Krier de bacheloropleiding DesignLAB aan de Rietveld Academie in Amsterdam. In 2015 richtte ze de Art & Design Practice op aan University College Roosevelt (UCR, Middelburg), een van de internationale honours-colleges van de Universiteit Utrecht. Tot 2020 ontwikkelde ze hier een praktijkgericht traject met als kern het visualiseren van ideeën in de geest van Liberal Arts & Sciences. In dezelfde tijd leidde ze, naast haar onderwijsactiviteiten, de Summer School ‘How to Think Like a Mountain in a Land of Sea’ en ontwierp en realiseerde ze samen met Henriëtte Waal een Outdoor Classroom.
Krier streeft naar ‘plaatsacupunctuur’ met de School of Verticality, een programma dat ze in 2018-2019 organiseerde in het kader van een onderzoeksresidentie in samenwerking met culturele vereniging Lungomare in Bolzano. Bij Het Nieuwe Instituut publiceerde ze in samenwerking met Erik Wong in 2020-2022 een podcastserie, waarin ze telkens met vier makers, twee uit Nederland en twee uit het land waar ze verblijven, nagaan wat de notie van de pluriverse concreet kan betekenen voor sociale en ruimtelijke vraagstukken.
Kun je iets meer vertellen over de onderwijstrajecten die je ontwikkeld hebt? Wat waren je ervaringen hierbij?
Het onderwijstraject Art & Design Practice aan University College Roosevelt (UCR) is het meest uitgewerkte voorstel voor het kunstonderwijs dat ik tot nu toe heb uitgedacht. Als ik terugkijk op het door mij eerder ontwikkelde onderwijstraject in het DesignLAB (Rietveld Academie), met ‘New Ways of Working’[1], zie ik dat ik intuïtief wist wat ik wilde en waar het heen moest. Ik wilde meer aandacht voor het proces en voor het maken zelf. Ik dacht ook al in termen van thinking through making, maar ik had de werken van de antropoloog Tim Ingold toen bijvoorbeeld nog helemaal niet gelezen. Tussen DesignLAB en UCR zit tien jaar. In die tijd heb ik alles wat ik op basis van mijn intuïtie op de Rietveld Academie ontwikkeld had, kunnen stutten met de dingen die ik tegenkwam, en dat leerproces blijft maar doorgaan. Zo ben ik nu bijvoorbeeld bezig met In Search of the Pluriverse, een serie podcasts.[2] Eigenlijk is dat ook een vorm van pedagogie, omdat Erik Wong en ik, als samenstellers, proberen het denken van de Colombiaans-Amerikaanse antropoloog Arturo Escobar voor een breed publiek toegankelijk te maken via oral storytelling. En dan kom ik bijvoorbeeld prachtige termen tegen als sentipensar (voelend denken). En dan vraag ik me af: ‘Waarom weten we dat niet? Waarom kom ik daar vandaag achter en niet twintig jaar geleden?’ Maar het kan ook niet allemaal tegelijkertijd, denk ik.
Hoe zou je dit stutten van veranderingen kunnen versnellen, zodat je de veranderingen die je wilt invoeren, ook weer vlugger kunt inbedden in een meer theoretische grondlaag, of je kunt verbinden met het werk van soortgelijke denkers en makers? Ervaar je voldoende netwerk op dit gebied bijvoorbeeld?
Ik geloof daarbij in een-op-een-ontmoetingen en dialoog. De reden dat sentipensar nu op mijn pad komt, heeft een antecedent. In 2018 begon ik met Francesca Cozzolino, een antropologe met wie ik in Parijs veel werk, een interdisciplinair pedagogisch project: een platform dat de invloed van de kunsten op de samenleving onderzoekt door kunsten en sociale wetenschappen bij elkaar te voegen. Francesca is degene die mij een keer zomaar het boek Designs for the Pluriverse van Escobar in handen drukte. Zij was het in het Frans aan het lezen en zei: ‘Dit boek is jou op het lijf geschreven.’ Zij kende mij toen al een paar jaar en had mij allerlei dingen zien doen. Maar ze zag ook de lacunes en dat ik de woorden niet had die me misschien verder zouden kunnen helpen of die me zouden kunnen ondersteunen in datgene waar ik voor pleitte.
Maar ik denk dat sentipensar toch niet eerder op mijn pad had kunnen komen, omdat er geen bedding voor was in mijn denken. Dan had ik dat woord misschien wel gezien op een dia tijdens een of andere presentatie, maar dan was het niet geland.
Wat is de consequentie van deze observatie voor de kunsteducatie of voor het onderwijs in het algemeen? Of staat ze er los van?
Dat is een legitieme vraag. Ik denk dat ze deels al wordt beantwoord: het kunst- en het praktijkonderwijs pleiten altijd al voor onderwijs op maat en kleinere groepen met de mogelijkheid van persoonlijke feedback. Een-op-een-feedback werkt in die context erg goed.
Bij UCR dachten de meeste van mijn toenmalige collega’s dat ze al ‘heel persoonlijk’ bezig waren, want ze hadden ‘slechts’ 25 studenten. Ik zei: ‘Ik heb twintig minuten nodig per student en ik wil er maximaal twaalf.’ Dat was financieel een issue, want ik was daarmee in feite duurder. Voor mij is tijd nemen echter wel een consequentie van het soort onderwijs dat je beoogt. Het schept ruimte voor dialoog en je kunt de studenten aanspreken op hun voorkennis, maar ook op hun positionality. Waar ze vandaan komen, wat ze al met zich meedragen, welke bagage ze hebben, dat is voor mij van belang. Dat van iemand te weten komen is al een hele verkenning. Eigenlijk zou je, bedenk ik nu, als je kunstonderwijs volgt, altijd een reis moeten maken. Dat is in deze [corona]tijden lastig, maar hopelijk komt dat weer terug. En je kunt ook een reis in je eigen buurt maken en in je eigen straat of desnoods in je eigen hoofd. Maar liever wel met elkaar. Omdat je dan als een groep mensen door de wereld beweegt. Dan zie je ook meteen: wie is stoer, wie is ziek, wie gaat helemaal los, wie raakt gearresteerd? [lacht] En daar kun je gesprekken over hebben. Dan leer je elkaar veel sneller kennen dan in het format van een leslokaal dat verbonden is aan een instituut.
UCR is als University College een academisch instituut. Welke belangrijke verschillen, naast de relatie student-docent, zijn er nog met de kunsthogescholen waar we iets van kunnen leren?
Ik kan het natuurlijk alleen maar hebben over de twee instituten die ik echt van binnenuit ken, de Rietveld Academie en het University College Roosevelt. Dat valt bestuurlijk trouwens onder Utrecht University.
De zorgvuldigheid waarmee aan UCR lessen moesten worden voorbereid, spreekt deels vóór en deels tegen de meer academische omgeving van zulke instituten. Aan UCR moeten de docenten een gedegen course outline schrijven en zes maanden voor de start van de cursus een korte lesomschrijving geven, zodat studenten zich erop kunnen inschrijven. Studenten stellen op deze manier een persoonlijk curriculum samen door de drie jaren heen.
Per week worden er ook leerdoelen benoemd, en per leerdoel zijn er criteria voor het beoordelen. Voor mij voelde het deels belemmerend om dat allemaal te moeten uitdenken, omdat ik wil kunnen werken met wat zich aandient, ook in een les. En dan wil je dus dingen open kunnen laten, je wilt niet alles dicht timmeren.
Maar van de wijze van beoordelen aan UCR heb ik anderzijds veel geleerd en dat zou ik nu bij een kunstacademie ook toepassen: veel secuurder beoordelen op de uitvoering, dus op de criteria, en niet zozeer op vage dingen als ‘het concept moet relevant zijn voor de samenleving van vandaag’. Want wat is relevant voor de samenleving van vandaag? Wie bepaalt dat? Dat is een waardeoordeel, daar kun je helemaal geen eensluidend oordeel over geven. Maar je kunt wel zeggen: ‘De studente toont aan dat zij een bepaalde hoeveelheid tijd en een bepaalde hoeveelheid moeite in de opdracht heeft gestoken.’ Het is een heel andere manier van beoordelen, die op aantoonbare acties steunt.
Wat ik eerder had ontwikkeld voor DesignLAB, heb ik uitgewerkt voor UCR en ook wat opener gemaakt, zodat het voor de hele kunstsector van toepassing is, en niet alleen voor design. Ik heb hier trouwens Erik Viskil als adviseur bij betrokken, omdat hij in toegankelijke bewoordingen impliciete processen expliciet kan maken.
Ik beoordeelde de studenten in Art & Design Practice op vier criteria. Het eerste criterium was creative and critical thinking. Dit bleek cruciaal te zijn. Er waren veel studenten die onderzoek deden op een bepaalde (vastgelegde, wetenschappelijke) manier en daarin waren vastgelopen. Ik wilde ze juist laten experimenteren met een op antropologie geïnspireerde onderzoeksmethode (met veel veldwerk), daar een stukje toevalligheid aan toevoegen (het toeval ook een rol geven) en kijken wat er dan gebeurt. Mijn lessen waren in die zin een reflectie op hun andere lessen. De studenten vonden dit interessant.
Mijn studenten kwamen van over de hele wereld en hadden uiteenlopende achtergronden. Wat er in zo’n semester uit kwam, was esthetisch gezien heel eclectisch. En het was ook wel bevrijdend dat die esthetiek er eigenlijk niet zo toe deed. Het ging veel meer om de vraag of ze het aandurfden ‘niet te weten’. En in die ruimte van ‘niet weten’ alsnog dingen uit te proberen en daar dan achteraf gedegen op te reflecteren met de kennis die ze via andere disciplines hadden opgedaan.
Het tweede criterium, visual expression, is lastig te vertalen ‒ beeldende expressie komt in de buurt. Ik probeerde de dominante, Westerse waardencanon te omzeilen, en de manier waarop ik dat deed was door deze te koppelen aan wat de studenten proberen te zeggen, en niet zozeer aan een gegeven esthetiek of stroming: ‘How do the means of expression that you choose, convey the message that you are trying to convey?’ Mijn studenten kwamen van over de hele wereld en hadden uiteenlopende achtergronden. Wat er in zo’n semester uit kwam, was esthetisch gezien heel eclectisch. En het was ook wel bevrijdend dat die esthetiek er eigenlijk niet zo toe deed. Het ging veel meer om de vraag of ze het aandurfden ‘niet te weten’. En in die ruimte van ‘niet weten’ alsnog dingen uit te proberen en daar dan achteraf gedegen op te reflecteren met de kennis die ze via andere disciplines hadden opgedaan.
Introduction to precise communication was het derde criterium, waarbij de checklist die ik studenten meegaf onder andere de vraag inhield: ‘Does your chosen communication tactic reach your intended audience?’ Ik legde deze verantwoordelijkheid bij hen neer en zei niet welk publiek ze moesten bereiken, maar ik vroeg ze wel om dat zelf te benoemen en dan ook te kijken of dat gewerkt had.
En het vierde en voor mij belangrijkste criterium was introduction to self-reflection and resourcefulness. Dat ging dus om self-directed learning. Deze werkhouding is wat ik de studenten primair heb geprobeerd mee te geven. Ze is geïnspireerd op het boek The Ignorant Schoolmaster van de Franse filosoof Jacques Rancière. De hoofdpersoon probeert zijn Nederlandstalige studenten Frans te leren door ze een boek uit te leggen, maar dat werkt niet. Hij geeft hun vervolgens het boek en laat ze aanmodderen, een semester lang. Uiteindelijk hebben de studenten én Frans geleerd én geleerd hoe ze een boekbespreking moeten maken. Door het probleem aan te pakken hebben ze de vaardigheden geleerd die nodig zijn om het probleem op te lossen.
Het is het omgekeerde van wat er vaak wordt gedacht: dat je eerst de vaardigheden en de techniek moet leren en dan pas in staat bent om een probleem aan te pakken. Ik geloof erg in andersom: dat je je erin stort en dan kijkt wat je doet, wat de anderen doen en wat dit proces met jullie doet. En dit dan met elkaar doorneemt: ‘Oh ja, dit werkte en dat werkte, hier kunnen we op doorbouwen.’ Dan zie je wat er ontbreekt. En daar kun je dan ook weer op doorbouwen.
Ik vind het mooi dat bijna alle criteria gaan over ‘relaties’. Ik vroeg mij af: de zelfsturing die je noemt en die terugkomt in het derde criterium, in welke mate is deze volgens jou cultureel bepaald? In het Westen hebben we een specifiek beeld van het Zelf en zijn we bijvoorbeeld geneigd om zelf programma’s op te stellen, zelf met een hulpvraag en/of mogelijke oplossing te komen. Hoe verhoudt het pluriverse zich tot het self?
Als je me nu zou vragen om een nieuwe opleiding te beginnen, dan zou dat ik dat woord self misschien ook wel vermijden. Of er selves van maken! Ik heb vorige week Arturo Escobar mogen interviewen en hij had het over ‘to think from the we’. Deze gedachte komt van Afro-Colombiaanse gemeenschappen van oorspronkelijke bewoners waarmee hij al jaren in gesprek is. Hij haalt ook inspiratie uit de uit zuidelijk Afrika afkomstige filosofie Ubuntu, die samengevat inhoudt: ‘Ik ben omdat wij zijn.’ Hij vertelde me dat je concepten als interbeing en interdependence ook terugvindt in boeddhistische tradities.
Als zo’n nieuwe opleiding niet self-directed zou zijn, dan moet het iets met communal, gemeenschapszin, aangaan. Dat zou ik wel interessant vinden. En eigenlijk is dat ook gebeurd in de afgelopen jaren. Ik moet nu bijvoorbeeld denken aan een studente aan UCR. Zij kwam uit Pakistan en vond het lastig om in het individualistische westerse onderwijssysteem helemaal teruggeworpen te worden op zichzelf. Toen vormde ze met een andere studente een duo en waren ze met zijn tweeën: twee selves. Het ging om verantwoordelijkheid nemen voor je leerproces. Als dat in dialoog beter gaat en je daarbij een spiegel kunt zijn voor de ander, was dat binnen de gestelde opdracht geoorloofd.
Je ziet een terugkeer naar het relationele ook terug in een meer algemene maatschappelijke beweging, weg van het individu en de ‘ster-kunstenaar’ ‒ dat idee brokkelt langzaam maar zeker af. Eerst waren er in de kunstwereld veel duo’s. Nu zie je meer en meer collectieven opkomen. Creativiteit zit ook niet in één mens. Die zit in de relaties die ontstaan en die gevoed worden; daar ontstaat de creativiteit. Er bestaat niet zoiets als een idee dat van jezelf is.
Hoe zie je disciplinariteit? Op dit moment is het concept nog steeds behoorlijk dominant in het kunstonderwijs.
Ik vind het woord ‘ongedisciplineerd’ geweldig. Want het gaat voorbij aan multi- en transdisciplinariteit. Ik vroeg de studenten ook om ongedisciplineerd te zijn, ‘in the institutional sense but very responsible in the sense of responding, being responsive and taking responsibility for’. Daar ligt een belangrijke nuance, denk ik.
Specifieke disciplines dragen vanuit hun specificiteit bij aan de inhoud van een onderzoek en het is niet zo dat we die allemaal weg moeten poetsen. Je ziet dat de wetenschappelijke wereld nu enorm nieuwsgierig is naar de kunsten. Het zijn niet alleen de kunstenaars die ‘wetenschappelijker’ zijn gaan werken in formats als artistic research. Die beweging gaat beide kanten op. Ik denk dan ook dat er veel te halen valt uit ongedisciplineerdheid. Arturo Escobar wordt bijvoorbeeld een ‘activist researcher’ genoemd. Al meer dan dertig jaar onderhoudt hij banden met gemeenschappen die voor hun landrechten vechten. Soms kan deze dubbele positie problematisch zijn: Escobar gebruikt de term ‘extractivist research practices’ om aan te duiden wanneer antropologen zulk veldwerk gebruiken voor hun eigen carrière. Escobar pakt het anders aan: hij geeft met zijn boeken activisten een stem en de kern hierbij is [leest op uit het boek]: ‘to think from the epistemic space of struggle’. Zoals je merkt zijn dat woorden die nog niet in mijn systeem zitten, daarom moet ik het langzaam zeggen.
Ik voel dat dit is waar het allemaal heen moet. Dat we, als we naar een pluriverse bewegen door het te leren zien, weg bewegen van een universe. Van de university naar de pluriversity, zoals jullie voor ogen hebben. En weg van de academie, van de kunstacademie. Daar zou je over kunnen nadenken: als we weg willen van het elitaire, hermetische, academische denken en we willen naar een ‘undisciplined thinking through making’, dan moeten we misschien het woord ‘academie’ ook maar herzien.
Pluriversity of the Arts klinkt ook niet slecht, toch? In de plaats van University of the Arts?
Pluriversity of the Arts, ja dat is prachtig. In de Global North zijn allerlei bewegingen gaande: transition design, ontological design, design justice, maar ook relational arts, een concept ontwikkeld door onder anderen de kunsthistoricus Nicolas Bourriaud. Ondertussen zie je in de Global South een beweging van dekolonisatie. In het tussengebied wil Escobar iets ontwikkelen, een soort kritische nieuwe studie, een nieuwe manier van leren, ook van de kunsten. Hij slaat een brug tussen de Global South en de Global North. Superinteressant. Er is trouwens net een heel mooi open source-boek uitgekomen: Pluriverse. A Post-Development Dictionary.[3]
Zojuist had je het over beoordelingscriteria en de waarde ervan. In de tekst New Ways of Working van DesignLAB wordt een gelijkwaardige relatie geschetst tussen studenten en docenten. Wie beoordeelt wie in zo’n gelijkwaardige relatie? En hoe zit het dan met de beoordelingscriteria?
New Ways of Working is geschreven als een collectief manifest en handelde over het hoopvol nadenken over waar we met de afdeling heen wilden. Een concrete manier waarop we – mijn docententeam, studenten en ikzelf – hebben geprobeerd om de wereld van de docenten en die van de studenten samen te brengen, was: we maakten een prikbord waarop iedereen zijn eigen interesses en onderzoeksgebieden kon benoemen. Als studenten een bepaald thema interessant vonden, konden ze dit aangeven op het prikbord en bij dit thema aanhaken. Ik kon dan zien wat hun interesses waren en hoe dit een aanvulling kon zijn op een reeds geïdentificeerd thema. Dit is één deel van het antwoord, dat gaat over hoe je een project kunt opstarten. Daar begint het: de opdracht krijgt vorm in dialoog.
Maar morgen geef ik een gastles bij ArtEZ en daar heb ik wel een opdracht voor bedacht, ook omdat er in dit geval in de gegeven tijd geen ruimte is om samen een opdracht te bedenken. Ik geloof in die zin ook wel in opdrachten als een soort duwtje. [lacht] Of als een vorm van begeleiding, maar dan een begeleiding die men zich kan toe-eigenen, die men zich eigen kan maken.
En hoe gaat het dan met de beoordeling? Dat is een heikel punt. Ik moet ook wel zeggen dat ik de Rietveld Academie soms heb ervaren als een vrij lastige omgeving, waar docenten vaak door de studenten onder de loep werden genomen en werden bekritiseerd. Dat weerwoord kan ook heel vermoeiend zijn. Daar kun je veel tijd mee kwijt zijn. Je wilt het niet de hele tijd over de voorwaarden hebben. Ik ben de afgelopen jaren samen met Ingrid Commandeur en Oliver Barstow bezig geweest om voor het Sandberg Instituut te kijken of ik reflectie kon bieden op de tijdelijke masters die daar door productontwerper en directeur Jurgen Bey zijn opgezet. Rond die tijd werd op het Sandberg aan een mooie publicatie gewerkt onder redactie van Rosa te Velde, Michelle Kasprzak en (oorspronkelijk) Huib Haye van de Werf. In deze serie essays, Commisioned Critique[4], worden denkers als Clare Butcher uitgenodigd om te schrijven over de tijdelijke masters, met de dilemma’s die deze onderwijsvorm oproept. Butcher sneed onder andere de vraag aan of het in deze masters gaat om studenten of om deelnemers. En wat de consequenties van deze keuze zijn. Wat is een betalende deelnemer? Ik heb in het hoger onderwijs een sterke toename van het aantal professionele managers gezien. Anderzijds zijn studenten zich steeds meer als consumenten gaan gedragen; ze hebben bepaalde verwachtingen van een programma en dragen die ook uit, en als ze er niet tevreden over zijn, klagen ze in het ergste geval hun docenten aan. Als er dingen misgaan in het hoger kunstonderwijs, dan ligt het volgens mij niet zozeer aan de hiërarchische verhoudingen, maar meer aan het feit dat er niet wordt geanticipeerd op, en niet wordt beantwoord aan, de verwachtingen. Dat leidt tot een vertrouwensbreuk en een patstelling aan beide kanten: docenten die zeggen: ‘We hebben jullie zoveel vrijheid gegeven en dan doen jullie er helemaal niks mee.’ En studenten die zeggen: ‘We worden niet onderwezen.’
Als je erover nadenkt is ook het geven van een opdracht en die beoordelen een lineaire kijk op een semester. Terwijl een student zich binnen zo’n tijdspan misschien door een x aantal cirkels beweegt. Momenten van explosie van creativiteit en dan weer momenten van inkeer en momenten van totale stilte, dat er gewoon helemaal niks gebeurt. Dat kennen we allemaal, twee weken lang is er dan helemaal niks. En eigenlijk is dat heel normaal. Dat is zelfs nodig om op te laden.
Bij UCR werd je gevraagd om van tevoren de kaders duidelijk te schetsen. Is dat een mogelijke oplossing? Tegelijkertijd hoor je natuurlijk ook vaak dat het onderwijs wordt bedreigd doordat alles kwantificeerbaar moet worden gemaakt en dichtgetimmerd wordt in leerplannen. Hoe zie jij dat?
Ik zou het goed vinden als je over de hele linie meer tijd krijgt voor datgene wat je doet, zodat je opdrachten kunt delen met je collega-docenten voordat je ze deelt met de studenten, inclusief de kwestie hoe je de opdracht gaat beoordelen. En dat je elkaar echt fundamenteel hierop bevraagt: ‘Heb je hier en hier over nagedacht?’ Dat je een team ook veel meer inzet. Meestal bestaat een team uit vijf à acht (gast)docenten. Dat zijn heel veel blikken die zo’n opdracht diverser kunnen maken. Eigenlijk is het idee dat iedereen weet waar iedereen mee bezig is. Omdat je dan misschien meer kruisbestuiving hebt.
En misschien ook meer vertrouwen.
Ja, vertrouwen. Bij UCR had ik iedere keer deels een andere groep, dan kun je moeilijk groeien in zo’n groep en kan er niet echt intimiteit ontstaan. Dus ik vroeg mijn studenten aan het begin om hun personalia in te leveren, zodat ik een idee kon krijgen wie ze waren. Gewoon een A4’tje, heel basic, waarin iets stond over waar ze waren opgegroeid, waar ze van hielden, wat hun overtuigingen waren, wat ze graag deden.
In de eerste les ging het alleen maar om het delen van de personalia en wat ze verder wilden delen met de groep. De laatste tijd waren er bijvoorbeeld non-binaire studenten, die de tijd kregen om uit te leggen met welke voornaamwoorden ze aangesproken wilden worden. Als je dat in zo’n eerste les goed doet ‒ als íedereen zich gehoord en gezien voelt ‒ dan ben je meteen een groep. Volgens mij wordt het belang van groepsvorming in het kunstonderwijs erg onderschat.
Je ziet nu gebeuren, in de coronapandemie, dat mensen over de hele wereld via beeldbellen alsnog groepen kunnen vormen en dat ze die technologie ook goed gebruiken voor dat doel. Dat maakt indruk op me.
Uit onderzoeken onder studenten naar sociale veiligheid en discriminatie komt vaak naar voren dat ze regelmatig het gevoel hebben dat ze niet aan een norm voldoen, er niet bij horen en zich niet kunnen aansluiten bij een gemeenschap. Daar wordt op kunsthogescholen tot nu toe weinig ruimte aan gegeven. Hoe zie je dat in relatie tot het opbouwen van een groep of een leergemeenschap?
Op het Sandberg Instituut heeft Judith Leysner bijvoorbeeld het initiatief genomen voor Unsettling Rietveld Sandberg[5] om die instituten inclusiever en diverser te maken. Judith en een heleboel mensen zoals zij doen wat mij betreft waardevol werk door ruimte te bieden aan andere stemmen dan die van de dominante canon of norm, door die stemmen te laten horen. Het Sandberg Instituut heeft ook PUB[6], een door studenten geleid publicatieplatform, waar van alles gepubliceerd wordt: van dagboek tot dissertatie. Dat is echt geweldig.
Een andere groep studenten op de Rietveld is geïnteresseerd in tuinieren: ze pleiten voor de oprichting van een nieuwe afdeling, ‘The Garden Department’. Dat is heel slim, ze zijn gewoon een zelfverklaarde afdeling met een tuin als curriculum. Ik vind dat echt interessant, omdat ik zelf ook outdoor classrooms heb ontwikkeld.
Nu je tal van interessante ontwikkelingen en initiatieven hebt geschetst, heb je een idee hoe je eigen ideale kunstschool eruit zou zien?
Die van mij heeft dan zeker een plat dak, want daar kun je bijenkasten neerzetten en planten, en je kunt er yogalessen geven, zoals op het Bauhaus. [lacht]
Hoe zit het met de outdoor classroom?
Als ik de lijnen doortrek waar ik de afgelopen jaren mee bezig ben geweest, dan zie ik een soort outdoor school. Of een nomadic school. Kennen jullie trouwens The Eco-Nomadic School van Kathrin Böhm?
Bij mij blijft de kern: hoe kun je in een gezamenlijk proces meer peer learning bewerkstelligen (studenten leren van elkaar, en niet noodzakelijkerwijs van docenten)? En je hebt wel gelijk: de beoordeling blijft een lastige kwestie. Behalve dat je haar natuurlijk vanaf het begin expliciet kunt maken. Als je een spirituele reis aangaat, heb je ook te maken met de rollen van meester en discipel. En op een gegeven moment moet de discipel aannemen wat de meester zegt. Later kan deze rolverdeling ook weer oplossen. Misschien zou het helpen om de verschillende momenten van zo’n leerproces te benoemen. Er zijn momenten van gezamenlijk optrekken en er zijn momenten van reflectie, waarin iedereen zich weer op zijn eigen positie terugtrekt, juist om elkaar van kritische feedback te voorzien. En misschien is ook het woord ‘beoordelen’ wel achterhaald. Bij DasArts hebben ze een mooi onderzoek gedaan naar feedback en ze hebben hiervoor een methode ontwikkeld met tien acties.[7] Ik zou ‘beoordelen’ liever ‘feedback geven’ willen noemen, ik vind dat veel opbouwender.
Ik zou dus gaan voor een outdoor nomadic school, waarbij de plekken en de mensen die je ontmoet het curriculum vormen en de rugzakken steeds zwaarder of steeds lichter worden.
Nu ik dit zo zeg, realiseer ik me dat dit erg lijkt op wat ik aan het doen ben in de podcastserie In Search of the Pluriverse. De initiële vraag van Francien van Westrenen, hoofd Agentschap van het Nieuwe Instituut, aan mij was om invulling te geven aan haar idee van een travelling academy. Een manier om te leren van formele en informele kennisbronnen in en rond Europa. Ik heb er toen Erik Wong bij gehaald vanwege zijn redactionele blik, gevoel voor gemeenschapszin en liefde voor radio. Aan de rafelranden van Europa zoeken we naar manifestaties van dat idee van de pluriverse en wat wij in het Westen hiervan kunnen leren. In die zin is onze interpretatie van de travelling academymisschien meer een reizend onderzoeksplatform. Want het gaat er niet om dat je zelf dingen verspreidt, maar dat je leert van wat je tegenkomt.
In mijn ideale school is ook werkelijk een tuin aanwezig, vanwege de natuurlijke ritmes die een tuin met zich meebrengt. Het openluchtleslokaal in Middelburg heeft een ronde vorm, die verwijst naar de septem artes liberales, de zeven vrije kunsten. Tijdens het ontwerpproces van de outdoor classrooms ontstond mijn interesse in cirkels. Ik lees nu bijvoorbeeld veel over het Medicine Wheel en de vier windrichtingen en hoe je die traditionele geneeskunst op allerlei vlakken van je leven kunt toepassen. De cirkelvorm, waar je in kunt staan, is er niet zonder reden: het gaat erom dat je je bewust wordt van de cyclische aard van de processen, want niets is lineair. Als je erover nadenkt is ook het geven van een opdracht en die beoordelen een lineaire kijk op een semester. Terwijl een student zich binnen zo’n tijdspan misschien door een x aantal cirkels beweegt. Momenten van explosie van creativiteit en dan weer momenten van inkeer en momenten van totale stilte, dat er gewoon helemaal niks gebeurt. Dat kennen we allemaal, twee weken lang is er dan helemaal niks. En eigenlijk is dat heel normaal. Dat is zelfs nodig om op te laden. Ik merk het ook bij mezelf: in het afgelopen [corona]jaar heb ik dingen veel meer in mijn natuurlijke ritme kunnen doen. Ik ben dichter bij mezelf komen te staan. En ik merk dat de creativiteit echt vloeit.
En vertragen.
En vertragen ja. Ideeën komen dan vanzelf op.
Als ik je goed beluister, dan is het misschien toch wat absurd dat een onderwijssysteem een lineair idee over leren hanteert waarin je van punt a naar punt b beweegt, van beginpunt naar eindpunt. Bij het Black Mountain College waren geen beoordelingen. Een student bepaalde zelf: ‘Nu is deze opleiding voor mij afgerond, ik ben afgestudeerd.’ Ik kan me ook voorstellen dat er in leertrajecten gekeken wordt naar een spiraalpatroon en dat een student een soortgelijk traject kan volgen als een ander en dus in dezelfde cirkel kan lopen, maar met meer of minder verdieping.
Ja, dat is heel mooi. Dat doet me denken aan het onderzoeksproject Wool Alliance for Social Agency van ontwerper Cynthia Hathaway.[8] Zij gelooft in situated knowledge en kennis die ontstaat door dingen te doen en door in relatie te staan tot andere wezens, tot andere bewegingen. Zoals de manier waarop herders leren hoe ze schapen moeten hoeden. Het is een mooi model voor hoe je veel dingen zou kunnen leren in het leven. Je moet met onvoorziene situaties leren omgaan, los van vaste hekken (kaders). Het is pittig, het is ook fysiek, het is echt een life school…
Je noemt mooie initiatieven die bestaan naast de kunsthogescholen. Hoe verhoudt dit zich tot veranderingen van het onderwijssysteem van binnenuit?
Ik geloof wel in satellieten. As je alles zou willen vervangen, dan is het meteen zo groot. In mijn ervaring kun je in de luwte veel meer ontwikkelen. En het is niet gezegd dat datgene wat je dan ontwikkelt, zich niet kan vermenigvuldigen. Unsettling Rietveld Sandberg vind ik een mooi model, zelfs de titel is mooi. Er is de Rietveld Academie en er is het Sandberg Instituut, en daarnaast heb je Unsettling, die de grondvesten een beetje doet schudden. Ze gooien het Sandberg niet omver, want ze hebben het instituut nodig. Maar het is een heel mooie brug. En ook het Garden Department rekt de kaders van de Rietveld Academie op. Ik stel me dan voor dat ze zeggen: ‘We moeten veel meer in natuurlijke cycli gaan denken. Zo langzaam gaan de dingen. We planten nu rabarber en over 730 dagen hebben we rabarber. Wat gaan we doen in die dagen daartussen? Hoe ga je daar een werk mee maken?’
Ik moet nu ook denken aan een vortex, een werveling, omdat we het net over een spiraalbeweging in het onderwijs hadden. Ik werk op dit moment aan een podcastserie waarin ik een aantal mensen bevraag over de notie van verticaliteit. Ik merk dat veel mensen, als ik de School of Verticality noem, meteen aan hiërarchie en rechtopstaande gebouwen denken. Terwijl verticaliteit voor mij over diepte gaat, over introspectie, innerlijke werelden en afstamming. Het gaat over ‘rooting back’, in de woorden van vriend en dekoloniaal docent Rolando Vázquez. Tijdens de onderzoeksresidentie in Bolzano waarin ik de School of Verticality[9] ontwikkelde, sprak ik een archeologe en zij zei dat verticaliteit essentieel is, want daar lezen archeologen de tijdslagen aan af. Teruggaan in de tijd is naar beneden gaan. Planten maken ook die verticale beweging. Ze wortelen en ze bloeien, ze doen dat allebei. Voor een publicatie vroeg ik aan Tim Ingold: ‘Waar denk jij aan bij het woord “verticaliteit”?’ In eerste instantie zag hij het ook als hiërarchie en de opeenstapeling van macht. Toen ik vroeg: ‘Maar wat als we verticaliteit als een beweging naar beneden zien?’, raakte hij geïntrigeerd. Hij zocht de etymologie van het woord voor me op. Bij verticaliteit zoals wij die nu kennen in de westerse wereld, denken we aan een verticale as. Dat idee is eigenlijk vrij recent. Want verticaliteit komt van het woord ‘vortex’, en dus ging het meer om een spiraal. Maar ergens hebben we het begrip plat gemaakt en twee assen bedacht, een horizontale en een verticale. Maar deze assen liepen oorspronkelijk in dezelfde richting [ze maakt een spiraalbeweging met de handen].
Terug naar de kunstschool van de toekomst ‒ ik heb liever een andere naam. Ik vind de ‘kunstschool van de toekomst’ te directief, misschien zelfs dominant. Want er is zeker niet één toekomst of één school, dus misschien mag het sowieso in het meervoud: scholen. En ik denk nu ook aan het debat rond het initiatief New European Bauhaus. Hicham Khalidi, de directeur van de Jan van Eyck Academie, en Rolando Vázquez hebben onlangs een brandbrief geschreven aan Ursula von der Leyen, de voorzitter van de Europese Commissie. Daarin schrijven ze dat het New European Bauhaus een koloniale manier van denken inhoudt die klakkeloos herhaald wordt, zonder enige vorm van zelfreflectie. [geluidsruis] Wat zei je, Els? Pluriversal…?
Pluriversity of the Arts.
Ja. Een dak, een tuin. Misschien is het niet een dak, maar een mooie berbertent.
Pluriversity of the Arts. Ik denk dat je Escobar wel meekrijgt.
Ik zal hem even mailen.
—
Vanaf begin januari publiceert APRIA (ArtEZ Platform for Research Interventions of the Arts) wekelijks een interview. APRIA is een online platform dat essays, beeld- en geluidsbijdragen publiceert die kunst en interventies van de kunsten onderzoeken in relatie tot wetenschap en de samenleving. De onderwerpen stimuleren de dialoog rondom thema’s die cruciaal en urgent zijn voor de toekomst waarin we zullen leven. Een overzicht met de geïnterviewden en volgorde van verschijnen is hier te vinden.
Voetnoten
[1] 2008_New-ways-of-working.pdf (sophiekrier.com)
[2] Sophie Krier en Erik Wong werden in 2020 gevraagd om de eerste editie van de Reizende Academie van Het Nieuwe Instituut invulling te geven. Zij kozen een boek als leidraad: Designs for the Pluriverse van de Colombiaanse antropoloog Arturo Escobar. In dit boek brengt hij allerlei soorten kennis samen waar zij vervolgens mee aan de slag zijn gegaan. Dat leidde tot een podcastserie (online te beluisteren via: https://pluriverse.podbean.com/) en een tentoonstelling (22 april-7 augustus 2022), die gearchiveerd is op het webmagazine van het project: https://pluriverse.hetnieuweinstituut.nl/
[3] https://www.ehu.eus/documents/6902252/12061123/Ashish+Kothari+et+al-Pluriverse+A+Post-Development+Dictionary-2019.pdf/c9f05ea0-d2e7-8874-d91c-09d11a4578a2
[4] https://www.comcrit.cc
[5] Unsettling Rietveld Sandberg (unsettling-rietveldsandberg.net)
[6] https://unsettling-rietveldsandberg.net/
[7] Feedback Method (ahk.nl)
[8] Wool Alliance for Social Agency – Research of the variety of cultural systems associated with wool
[9] School of Verticality – Atelier Sophie Krier