Unfinished obelisk
Naar aanleiding van zijn werk Unfinished obelisk schreef Jack Eden een kunstenaarstekst waarin hij op poëtische wijze reflecteert op het vertaalproces – meetkundig, taalkundig en beeldhouwkundig – van een eeuwenoude obelisk naar een hedendaagse versie.
Unfinished obelisk werpt licht op de praktijk van vertalen. Kunstenaar Jack Eden onderzoekt in een poëtische kunstenaarstekst hoe sculptuur een uiting van symboliek kan zijn, en dus een vertaling van relaties en gevoelens. Vertrekpunt is een eeuwenoude obelisk die gemarkeerd is in het graniet, maar nooit helemaal is uitgehouwen, en dus niet tot stand gebracht. Welke vertaalslagen – meetkundig, taalkundig en beeldhouwkundig – zijn nodig om dat waar zij voor staat voort te zetten in Edens eigen idioom?
De oorspronkelijke tekst is naar het Nederlands vertaald door Suzanne Dikker. Mister Motley publiceert beide teksten samen omdat ook dat proces iets blootlegt over wat er besloten ligt in en verloren gaat in een vertaling. Of zoals Jack Eden het zelf verwoordt: ‘With every translation, loss is inevitable, and each of these newly sculpted relationships cultivates new possibilities for the formation and expansion of cracks over time.’
[De oorspronkelijke Engelse tekst wordt weergegeven onder de Nederlandse vertaling.]
Unfinished obelisk
Obelisken hebben hun kenmerkende vorm omdat ze gebeeldhouwde stralen van zonlicht zijn. In de regel werden ze gemaakt in paren, maar een regel aanvaarden is een uitzondering verwachten en zo werd er een obelisk gebouwd die uitdrukkelijk bestemd was als het eerste voorbeeld van het enkelvoud. De obelisk van Lateranen, die door Toetmôsis IV werd opgedragen aan zijn grootvader, is ondanks de gedocumenteerde instorting en uiteindelijke hermontage, waardoor de hoogte met ongeveer vier meter afnam, vandaag de dag nog altijd het grootste overeind staande exemplaar ter wereld.
In een steengroeve in Aswan, in het zuiden van Egypte, ligt een gebarsten en incomplete obelisk die werd achtergelaten vanwege scheuren in het graniet waaruit deze is gekerfd. Als deze obelisk ooit rechtop zou zijn gezet, zou deze meer dan negen meter hoger zijn dan de Lateraanse. Echter diens piramidion bereikte nooit de hemel – in plaats daarvan is deze drieënhalf duizend jaar lang onderdeel van de aarde gebleven. Op de incomplete obelisk werd een alternatieve omtreklijn geschetst, maar die is klaarblijkelijk nooit ten uitvoer gebracht. Voltooid zou deze versie bijna exact dezelfde afmetingen hebben aangenomen als de alleenstaande Lateraanse obelisk.
Unfinished obelisk is een onvolledige sculpturale transliteratie van deze beide monumenten, geschaald volgens de afmetingen van de Lateraanse obelisk, die zijn gerapporteerd door een onderzoeker van het verlaten exemplaar in Aswan. Voor Unfinished obelisk werden de negentiende-eeuwse imperiale maten vertaald naar metrische. Vervolgens werden deze geschaald tot een zeventiende, waardoor een hemelse tweeëndertig meter werd teruggebracht tot een verhouding van één meter en achtentachtig centimeter. Op basis hiervan werden bouwtekeningen ontwikkeld voor de uiteindelijke gipsen obelisk, die, op hun beurt, weer een uitbreiding van de wiskunde vereisten om een houten mal met nauwkeurige afmetingen te kunnen berekenen. De taalkundige, sculpturale en mathematische processen die ten grondslag liggen aan dit kunstwerk zijn noodzakelijkerwijs gebaseerd op vertaling, kneedbaarheid en imperfectie. Bij elke vertaling is verlies onvermijdelijk en elk van deze nieuw gebeeldhouwde relaties cultiveert bij tijd en wijle nieuwe mogelijkheden voor het vormen en uiteenzetten van breuken. Unfinished obelisk is daarom niet zozeer een onderzoek naar ons fragiele gevoel van stabiliteit, maar eerder een herdenking van de onvolmaaktheden die tussen de barsten door glippen en uitgroeien tot iets veel menselijkers.
Obelisken zijn doordesemd van taal. Hun nok heeft de vorm van een piramidion, die symbolisch in directe dialoog staat met de zon en vanwaaruit, langs de gegraveerde schacht, de taal van herinnering en dood naar beneden sijpelt. Hoewel het een communicatiemiddel is, is een obelisk gehuld in lagen van symboliek en interpretatie, leven en sterven, vergankelijkheid en herinnering, taligheid en vertaling, waardoor het beeld ontsnapt aan elke eenduidige lezing. Unfinished obelisk leent deze tedere ambiguïteit en voegt aan de eigenheid van deze sculpturale vorm en diens representatie van de dood, de onberispelijk menselijke tegenstrijdigheid toe. De dood, en daarmee ook het geheugen, de liefde en de schoonheid, bevinden zich aan de broze randen van de taal. Waar woorden opdrogen, kan beeldhouwkunst de mogelijkheid bieden om te spreken zonder zichzelf te overstemmen, ze is wezenlijk in het vormen van iets dat zo vluchtig schittert als een zonnestraal.
Overeenkomstig positioneert Unfinished obelisk zich als een zekere lofzang op een leven, in één adem met diens elegie op een dood. Grafmonumenten zijn een zeer menselijke poging om onszelf vast te pinnen in de tijd en uit te drukken dat, hoewel wij er niet meer zijn, de liefde en schoonheid waarvoor we stonden nog steeds deel uitmaken van de aarde. Obelisken zijn een poging om deze kneedbare tijd tussen sterven en vergeten in evenwicht te brengen. De oude Egyptenaren noemden dit de ‘twee doden’, waarbij de eerste plaatsvindt met je fysieke vertrek en de tweede op het moment dat je naam voor de laatste keer hardop wordt uitgesproken. Misschien, staan deze monumenten als gevolg hiervan met de voeten in stagnerende poelen van taal die fluisteren van rijkdom, macht en mysterie. Unfinished obelisk is daarentegen een puntige afwijzing van het archetypische en het monumentale. De sculptuur is een vertaling van oud naar nieuw die uitnodigt tot tegenspraak, waarbij de verstarde geschiedschrijving van de gewijde iconen wordt verlegd naar een toonbeeld van de enkelvoudige mens, onuitgesproken geliefd en onvolledig herinnerd.
Obelisken zijn opgebouwd uit relaties. Ze versmelten zonlicht met aarde, mensen met taal: de bijdrage van elk van deze componenten is even veelzijdig als de manier waarop ze geïnterpreteerd kunnen worden. Naast de taal van de beeldhouwkunst, komt Unfinished obelisk tot stand door wiskunde – eveneens een samenvloeiing van relaties, en bovendien een taal die misschien wel het meest bekend is met diens eigen beperkingen. Voortbordurend op de schaalverhoudingen van bestaande exemplaren, zijn wiskundige berekeningen in staat een ‘perfecte’ obelisk voor te schrijven. Zo wordt duidelijk dat de diagonaal van het vierkante fundament dat de aarde beroert, precies gelijk moet zijn aan een zevende van de totale hoogte van de constructie.
De zeven gelijkwaardige delen van Unfinished obelisk zijn een fysieke afspiegeling van deze relatie, maar dienen tevens om een grafmonument van menselijke maat in meerdere sculpturen op te splitsen. Ze herdenken één dood in een deelbaar gedenkteken, waarvan de afzonderlijke delen gescheiden kunnen worden terwijl ze altijd een fundamentele relatie tot elkaar behouden. De gipsen afgietsels en elzenhouten mallen van Unfinished obelisk maken ook een oneindig uitbreidende familie van sculpturen mogelijk, waarbij elk afzonderlijk object diens verhouding tot de enkelvoudige vorm behoudt. De wiskunde die aan elke obelisk ten grondslag ligt, is niettemin aan beperkingen onderhevig – rationele getallen buigen niet mee met de tijd, menselijk ingrijpen of natuurlijke materialen. Toch is het een taal die het vermogen heeft om deze beperkingen elegant te verkennen. Als je ernaar op zoek zou gaan, zou het gemakkelijk zijn om de spleten van imperfectie te vinden die wiskunde zowel onvermijdelijk onvolledig, als weerbarstig mooi maken.
De hoogte, breedte en het gewicht van de oude obelisken werden in de negentiende eeuw wiskundig geëxtrapoleerd en raadselachtig gepresenteerd als ‘waarschijnlijk correct’. Deze afmetingen zijn nu vertaald van imperiaal naar metrisch, geïnterpreteerd als constructietekeningen en weer terugvertaald naar drie dimensies. De kleine onnauwkeurigheden die verdwijnen in de door elke vertaling ontstane scheuren komen tot uiting in Unfinished obelisk. Bovendien worden de onvolmaaktheden in de conceptuele ontwikkeling ervan alleen nog maar versterkt door de materialen die deze processen hebben belichaamd. Zoals zoveel in de geschiedenis, zijn deze onvolkomenheden gegoten in gips, een materiaal met zo’n gehoorzame vorm dat het uitsluitend de relaties met diens mal weerspiegelt.
Deze mallen zijn vervaardigd uit Europees elzenhout, een materiaal dat op subtielere wijze vorm heeft gegeven aan elementen van de westerse geschiedenis. In de twintigste eeuw is het gebruikt voor houten klompen, rond de zesde eeuw vóór de gangbare jaartelling werd er een spookachtig vrouwenbeeld uit gesneden en in een dertiende-eeuws Welsh gedicht deed het dienst als krijger in de frontlinie van de strijd – hoewel dit afhangt van wiens vertaling je leest. De schemerroze nerf van elzenhout vloeit ook over in het gips dat ertegenaan is gegoten. Het ene materiaal vindt weerklank in het andere en vervaagt langzaam wanneer het gips opdroogt; nog een relatie die in breekbaarheid is gegoten en net zo vergankelijk is als de schoonheid die ze herdenkt.
Evenals schoonheid en een zonnestraal, is een mensenleven ondanks onze pogingen om het te laten stollen en te smeden, obstinaat vergankelijk. Wellicht schuilt er een bepaalde volmaaktheid in sterfelijkheid, omdat het de ultieme voltooiing van onze broosheid is. Waar de standvastige obelisk van Lateranen spreekt tot een wereld die de sculptuur nauwelijks nog kan begrijpen, heeft de onvoltooide obelisk van Aswan nooit de taal gevonden om begrepen te worden, waardoor deze mogelijkerwijs juist begrijpelijker is. Unfinished obelisk is net zo onvolledig en onvolmaakt: diens uitgebloede elzenkleur zal vervagen, diens hergebruikte mallen zullen kromtrekken en diens contouren zullen afbrokkelen. Het is dan ook geen monument dat bedoeld is voor de eeuwigheid; het is slechts een expliciet voorbeeld van het enkelvoudige, sprekend van een mens tot een ander op een moment in de tijd, als een versteende lichtstraal tot een fragiele herinnering.
Misschien brengt de tand des tijds herdenkingsmonumenten ten val omdat ze stabiliteit vereisen – dat jij en ik de dood in dezelfde taal zouden voelen, en dat jij en ik ons de liefde in dezelfde poëzie zouden herinneren. Zolang ik leef onder de zon, zijn deze kneedbare, gescheurde talen alles wat ik heb. Zelfs als we de botten van een taal zouden kunnen voelen, zou het onmogelijk zijn de dood ermee in te kleden. Dus in plaats daarvan, zijn hier veertien sculpturen die toegeven aan een herinnering terwijl die nog binnen handbereik is; hier zijn zeven onvolmaakte vertalingen van de talen waarin de liefde nog steeds zindert; hier is een onvoltooide poging om afscheid te nemen.
Het punt waar leven en dood elkaar ontmoeten wordt verlicht door een enkele zonnestraal die elk dankwoord dat ik had willen zeggen omvat. De tranen van de tijd beroeren elk van deze rimpels van imperfectie, desalniettemin, huist er een onverminderde schoonheid in het onvoltooide.
[English version]
Unfinished obelisk
Obelisks are so shaped because they are sculpted rays of sunlight. As a rule, they were created in pairs, but to accept a rule is to expect an exception, and so an obelisk was built that was expressly designated as the first example of the singular. Dedicated by Tuthmôsis IV to his grandfather, the Lateran obelisk remains the largest example standing in the world today in spite of its documented collapse and eventual reassembly that reduced its height by around four metres.
In a quarry at Aswan, southern Egypt, is a cracked and incomplete obelisk that was abandoned owing to fissures destabilising the granite from which it was carved. Had it been raised it would stand over nine metres taller than the Lateran obelisk, but its pyramidion never reached the sky – instead it has remained part of the earth for three and a half thousand years. An alternative outline was drawn onto the incomplete obelisk but evidently never worked on; had it been completed, this version would have taken on almost exactly the same dimensions as the expressly singular Lateran obelisk.
Unfinished obelisk is an incomplete sculptural transliteration of both of these monuments, scaled according to the more stable measurements of the Lateran obelisk as reported by a researcher into the abandoned example at Aswan. For this process, nineteenth-century imperial measurements were translated into metric before being scaled to one-seventeenth, reducing a celestial thirty-two metres down to an anthropic one metre and eighty-eight centimetres. From this, construction drawings were developed for an eventual plaster obelisk which, in turn, demanded the expansion of the mathematics for the calculation of an accurately sized wooden mould. The linguistic, sculptural and mathematical processes of this artwork’s creation are, necessarily, founded in translation, malleability and imperfection from the outset. With every translation, loss is inevitable, and each of these newly sculpted relationships cultivates new possibilities for the formation and expansion of cracks over time. Unfinished obelisk is therefore less an examination of our fragile sense of stability, and more a commemoration of the imperfections that slip in-between and expand into something far more human.
Obelisks are saturated in language. At their apex, a pyramidion is symbolically in direct communication with the sun, from which point the language of memory and death trickles down the inscribed shaft. Though it is a vehicle for communication, an obelisk is enmeshed in layers of symbolism and interpretation, life and death, transience and memory, language and translation, escaping any singular reading. Borrowing this tender ambiguity, Unfinished obelisk expands on the form’s sculptural vernacular and its appraisal of death with immaculately human contradiction. Death, and consequently memory, love and beauty, exist on the fragile edges of language; where words dry up, sculpture can offer the opportunity to speak without drowning itself out, so it is elemental in forming something as ephemeral and as beautiful as a ray of sunlight.
Unfinished obelisk similarly positions itself as another paean to a life delivered in the same breath as its eulogy to a death. Funerary monuments are a very human attempt to pin ourselves to time and say that while we are no longer standing, the love and beauty for which we stood still remains part of the earth. Obelisks are another attempt to stabilise this malleable time between death and forgetting – the ‘two deaths’ according to the ancient Egyptians, the first occurring with your physical departure and the second at the moment where your name is spoken aloud for the last time. Perhaps as a result, the feet of these monuments sit in stagnant pools of language that whisper of empire, power and mystery, but Unfinished obelisk is a pointed refusal of the archetypal and the monumental. It is instead a translation from old to new that invites contradiction, shifting away from the ossified historiography of ordained icons towards an example of the singular human, inarticulately loved and incompletely remembered.
Obelisks are constructed from relationships. They are an amalgamation of sunlight and earth, humans and language, with every constituent as multifaceted in its contribution as in its interpretation. In addition to the language of sculpture, the conception and construction of Unfinished obelisk is addressed through mathematics – similarly a confluence of relationships, and the language perhaps most acquainted with its own limitations. Mathematics can consequently prescribe a ‘perfect’ obelisk mapped according to the relationships of scale in extant examples. This reveals, for instance, that the measurement of the diagonal across the earth-grazing square base should be perfectly equal to one seventh of the total structural height.
The seven equal divisions of Unfinished obelisk physically reflect this relationship, but they also serve to fracture one funerary monument of human size into multiple sculptures, commemorating one death in a divisible memorial whose separate sections may be scattered while always retaining a fundamental relationship to one another. The constituent parts of the plaster casts and alder-wood moulds of Unfinished obelisk also allow for an infinitely expanding family of sculptures, with each fractured object maintaining its relationship to the singular form. The mathematics informing any obelisk are, nevertheless, subject to restraint – rational numbers do not bend with time, human interference or natural materials. Still, it is a language that has the capacity to elegantly explore these limitations and, if one were to go looking for them, it would be easy to find the fissures of imperfection that make mathematics both necessarily incomplete and obstinately beautiful.
The height, width and weight of the ancient obelisks was mathematically extrapolated in the nineteenth century and enigmatically presented as “probably correct”. These dimensions have now been translated from imperial to metric, interpreted as construction drawings, and translated back into three dimensions. The small inaccuracies that fall into the cracks created by each translation bleed into Unfinished obelisk, and the imperfections in its theoretical development are only exacerbated by the materials that have embodied these processes. As so much of history has been, these imperfections are cast into plaster, a material with such acquiescence of form that it singly reflects its relationships to its mould.
Those moulds are formed by European alder, a material that has more subtly shaped facets of Western history as wooden clogs in the twentieth century, as a haunting female sculpture from around the sixth century BCE, and, in one thirteenth century Welsh poem, as warriors at the front line of battle – although this depends on whose translation you read. Alder-wood also bleeds its twilight-pink grain into plaster cast against it, reflecting one material in another which, as the plaster dries, slowly fades; another relationship cast in fragility and as transient as the beauty it commemorates.
Like beauty and like a ray of sunlight, a human life is obstinately ephemeral in spite of our attempts to solidify and sculpt it. Perhaps, then, there is a perfection in mortality because it is the ultimate consummation of our fragility. The stable, still-standing Lateran obelisk is speaking to a world that can barely understand it, but the un-carved, unfinished obelisk at Aswan never quite found the language to be understood, and it is maybe more comprehensible as a consequence. Unfinished obelisk is equally incomplete and imperfect: its alder-bleed will fade, its reused moulds will warp and its edges will crumble. But it is not a monument to forever; it is only an expressly designated example of the singular, speaking from one human to one other at one point in time, like one petrified ray of light to one fragile memory.
Maybe time topples memorial monuments because they demand stability – that you and I would feel death in the same language, and that you and I would remember love amongst the same poetry. While I continue to live under the sun, these malleable, fissured languages are all I have, yet even if we could feel the bones of a language it would be impossible to mould it around death. So here, instead, are fourteen sculptures that give in to one memory while it’s still within reach; here are seven imperfect translations of the languages where love still shimmers; here is one unfinished attempt to say goodbye.
The point where life and death collide is lit by a single ray of sunshine encompassing every thank you I wish I had said. Time’s tears highlight all these fissures of imperfection, but what is unfinished is, still, beautiful.