‘Tussen nu of nooit en goed of kwaad zit niets’ – De ervaring van het licht-donker contrast
Het licht-donker contrast is het meest gebruikte contrast in de beeldende kunst. Je kunt dit contrast niet over het hoofd zien. Het verschil tussen licht en donker treft onze blik, en dwingt ons te kijken naar het punt van licht in het donker. Als redenaar is het iemand die zijn stem verheft en een schokeffect niet schuwt. Soms vergaat me de lust om naar een werk te kijken als er een overduidelijk licht-donker contrast in wordt gebruikt. Maar juist omdat dit contrast zo’n dwingende werking heeft, kan ik net als elke andere toeschouwer, niets anders doen dan kijken. Hopen dat het werk me na die dwingende oproep ook nog iets moois of interessants zal geven.
Johannes Itten (1888-1967) noemt in zijn kleurenleer het licht-donker contrast een polair contrast. Licht en donker staan als twee gelijke krachten lijnrecht tegenover elkaar. Zoals Noord en Zuid. Licht en donker zijn onverenigbaar. Het is de volledige aanwezigheid tegenover de complete afwezigheid van licht. Naast elkaar overtuigen ze ons van hun tegengesteldheid.
‘Voor de schilder zijn zwart en wit het sterkste expressiemiddel voor licht en donker’, schrijft Itten verder. Maar natuurlijk kun je het licht-donker contrast ook met kleuren laten werken. Denk bijvoorbeeld aan Rembrandt met zijn clair-obscur effect. Met het niet te missen licht wordt onze blik gedwongen naar een specifiek punt in het schilderij. Petria Nobel, hoofd restauratie-atelier schilderijen van het Rijksmuseum, sprak in 2017 in Pakhuis de Zwijger over het project ‘Nieuw licht op Rembrandt: door de verflagen heen’. Technische studies toonden de onverwacht vele verflagen en pigmenten, die de schilder gebruikte om vooral tot kleurenrijkdom in de donkere partijen te komen. Nobel liet ons niet kijken naar de lichtinval, maar ze liet onze blik dwalen en dwalen over de donkere kleurschakeringen.
Het licht-donker contrast biedt unieke mogelijkheden aan het donker. De nacht en door licht verlaten plekken kun je spannend verbeelden met dit contrast. Een heftige lichtstraal als een bliksemschicht verlicht kort de donkere raadselen, even wordt alles vorm. Beeld tegen schaduwbeeld, vorm en restvorm horen bij het gebruik van het licht-donker contrast. Het is daarom dat in vormstudies, modeltekenen, grafische prints en letterontwerpen vaak in eerste instantie gewerkt wordt met zwart op wit. Om de vorm zonder twijfel te onderscheiden van zijn restvorm is dit hoogcontrast handig. Het is de versimpeling, het uitsluiten van afleiding, die de kunstenaar of ontwerper ruimte biedt om geheel los te gaan met vormen.
Ook voor een schrijver kan het uitsluiten van nuance en afleiding handig zijn. Scenarioschrijver Mieke Bouma legt in haar boek De 12 oerkarakters van storytelling1 uit welke ruimte een verhalenverteller krijgt als hij kiest voor een statisch karakter. Een statisch karakter is een vlak personage. Het is een contour met een duidelijke outline. Een superheld is bijvoorbeeld een statisch karakter. Hij is goed en alle anderen zijn slecht. In een klassieke opzet transformeert een superheld zelf niet, maar hij transformeert juist al het andere. Hij bevrijdt de wereld van al het kwaad. Wij als lezers zijn geheel bekend met deze indeling en daardoor krijgt de schrijver de mogelijkheid met iets anders, nieuws en onverwachts uit te pakken. Net als een letterontwerper zich helemaal te buiten kan gaan aan zwierige donkere lettervormen en onverwachte rondingen op licht papier, kan een schrijver met zo’n duidelijk en plat personage zich te pletter fantaseren aan intriges, verwikkelingen, plotwendingen en cliffhangers. Door ergens de nuance weg te halen, krijg je hem op een ander vlak dubbel terug.
‘You are destroying me, you are good for me’ (Tu me tues, tu me fait du bien) fluistert Emmanuelle Riva in de film Hiroshima Mon Amour. Je verscheurt me, je heelt me. Gevoelens die zo heftig zijn, zo dramatisch aanvoelen, beschrijven we vaak als twee tegengestelden tegelijkertijd. Alles zoetzuur, bittersweet. Of misschien is het andersom: we benoemen die twee uitersten omdat alles wat er tussen zit totaal afwezig is. Tussen nu of nooit en goed of kwaad zit niets. Geen lucht, geen mogelijkheid, geen derde of vierde optie. Geen palet aan grijs, geen kleuren. Torschlusspanik, de dood of de gladiolen. Alles of niets.
Niets. ‘Niets’ kan natuurlijk geen beeld hebben, maar als het in een film of kunstwerk aan de orde komt, is het meestal zwart óf wit. Zoals de zwarte vloeistof waar Scarlett Johansson mannen in laat verdwijnen, in de film Under the Skin van Jonathan Glazer uit 2013. Scarlett pikt een man op, verleidt hem terwijl ze voor hem uitloopt op een diepzwarte waterspiegel. Zij kan op het wateroppervlak lopen, maar de man niet en hij verdwijnt in het diepst donkere niets. Hij verlangt zo dat hij niet doorheeft dat hij bij elke stap dieper en dieper de vloeistof in zakt. Later zweeft de man naakt onder het oppervlak. Als in het diepe, donkere heelal of ja, waar staat het zwart eigenlijk voor? Het diepe niets lijkt in ieder geval naakte mannen te eisen.
Die zuigende opslokkende kracht van zwart ken ik van de zwarte sculpturen van de kunstenaar Anish Kapoor (1954). Kapoor heeft, vooralsnog, het alleenrecht van gebruik op Vantablack: het aller, aller, aller diepste zwartpigment. Een aantal van zijn sculpturen zijn ronde vormen die dit donkerste pigment bevatten. De sculpturen zijn neergezet op een witte vloer of hangen aan een witte wand. Soms zijn ze hol, soms bol, soms zijn het ondiepe gaten in de vloer. Staren in die ronde vormen werkt als staren in iemands pupillen. De diepte is onschatbaar, terwijl je kijkt verdwijn je. Om Kapoors gaten in de vloer staat vaak een afzetting, omdat de donkere gaten bezoekers er zelfs letterlijk in hebben gezogen. Voorover hellend, alles vergetend, net als de mannen in Under the Skin, kukelde iemand voorover. De zuigkracht van de diepste, donkerste materie. Het is een herkenbaar verlangen, komt in de buurt van overgave. Vooroverbuigen in overgave. Even het hoofd lager dan het hart.
Kleuren beïnvloeden ons waar we bij staan, maar dat speelt zich vaak af in onze dooie hoek. In een uitgebreid beeldend kleuronderzoek onderzoekt grafisch ontwerper en filosoof Barbara Collé hoe kleuren ons betoveren, opzuigen en achterlaten in het ontastbare. Dit artikel is de tweede publicatie in een serie van vier. Over precies een maand volgt deel drie.
Collé werkte onder andere samen met Museum für Gestaltung, Bauhaus-Archiv in Berlijn. Op dit moment werkt zij aan de essaybundel De retorica van kleuren.
Literatuur:
1: Mieke Bouma, De 12 oerkarakters van storytelling, Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact, 2016.