Tussen Kunst & Ko: Overvallen door confrontatie
Het was misschien mijn eigen schuld. Ik loop wel vaker een museum in zonder me van tevoren in te lezen over wat er te zien is. Iemand zei tegen mij dat ik naar het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam moest. Dus dat deed ik, zonder hem te vragen waarom.
Met mijn handen op mijn rug stond ik gebogen over een langgerekte tafelvitrine, die enigszins dwars in de ruimte stond. In de vitrine lagen tientallen foto’s die Josef Koudelka maakte van Palestina, van Israël en van de muur die die twee landen verdeelt. Er staan weinig mensen op de foto’s, ik zie eigenlijk alleen maar land, wegen, hekken en een muur. Foto’s van een land waar een muur omheen is gebouwd. Het zijn foto’s van een stille oorlog. Een oorlog van onderdrukking.
Ik schuifel langs de foto’s, en bij de zesde of zevende foto word ik overvallen. Geraakt door het besef dat er zoveel van die dingen zijn die je wel weet, maar je eigenlijk nooit voelt. Dingen waar je bijna nooit aan denkt, omdat je anders niet kan overleven, niet kan verlangen naar gesmolten kaas, niet kan genieten van de dingen die het leven wél de moeite waard maken.
Of, denk er liever maar niet aan.
De dader van mijn plotselinge besef is – als de dader niet de wereld als geheel mag zijn – een foto, genomen vlakbij het Graf van Rachel. Het is een rotonde die volledig ingebouwd lijkt tussen vier zijden van de Israëlische muur. Geen wegen om er te komen en geen uitwegen, alleen een rotonde tussen vier muren. Een rotonde waar je niet van af kunt. Het surrealistische beeld beklemt me. Maar dan realiseer ik me weer: het is een foto. Het is echt. En de beklemming beklemt meer.
Ik denk aan die keer dat ik in Auschwitz was, tien jaar geleden. Dat ik als stoere net-niet-meer-puber een uur heb zitten janken op een stoepje. Die structuur van het complex, die precisie waarmee alles was geregeld, de organisatie die zo strak was dat niks eraan kon ontsnappen. En dat op die aprildag het gras gewoon groen was en dat de vogels zich niks aantrokken van de weerzinwekkende geschiedenis.
Ik denk aan die keer voor de Amsterdamse Zuiderkerk eerder dit jaar. Terwijl ik stond te wachten voor een lezing viel mijn oog op een plaquette naast de kerkdeur: “Van februari tot augustus 1945 was deze kerk de Gemeentelijke Dodenbewaarplaats. Door ontbering, honger en Duits (sic) geweld stierven te Amsterdam in het laatste oorlogsjaar meer mensen dan begraven konden worden. Hier was hun tijdelijke rustplaats.”
De abstracte horror van oorlog was ineens heel concreet en heel bedorven.
In – oh ironie – Rotterdam kijk ik naar die rotonde waar je niet van af kunt. Naar een zich herhalende geschiedenis. Van het IJzeren Gordijn waar de Tsjech Koudelka zelf in 1970 vanachter vandaan vluchtte, via de Israëlische muur, naar de door een zojuist verkozen president beloofde Mexicaanse muur. De geschiedenis herhaalt zich, onherroepelijk, en dat doorbreken lijkt schier onmogelijk. Een rotonde waar we niet van af kunnen.
En ik vraag me af of het nog wel in de tijd past om niet te denken aan alles waar je liever niet aan denkt. Misschien is het tijd om wel te denken aan alles wat er mis is. Want de dingen die mis zijn, zijn echt, en die stoppen dus niet te bestaan als niemand er meer aan denkt. Dus, denk meneer, denk mevrouw. Elke verandering begint met een gedachte. Dus denk eraan, met schuim in de mond.
Maandelijks beschrijft Ko van ’t Hek (de helft van Kunst Kijken met Ko & Kho) over zijn ontmoeting met een kunstwerk in zijn rubriek Tussen Kunst & Ko.