0.
Wanneer de raadsels belangrijker zijn dan de oplossingen.
1.
Een kuil, in negatief. De aarde is de lucht en de lucht is de aarde. Het is precies wat het niet is, en juist daarom is het dat. Dat is de kracht van het negatieve. Zeker hier, op een stuk land dat eigenlijk helemaal niet hoort te bestaan. Tot wij, de mens, de kunstenaar, een dikke honderd jaar geleden besloten dat die zee geen zee meer mocht zijn. Nu hangt dit hier, als prehistorisch vliegdekschip vlakbij een ledig festivalterrein. Een kuil van flevoklei, met palen eronder zodat hij niet de grond weer inzakt. Hoe dichter ik erbij kom, hoe imposanter het kunstwerk wordt. Het is enorm.
2.
Een vis, op het droge. Eén die niet wist wat water was, waar ze de zee omheen hebben uitgegumd. Weggepompt waardoor het blijkbaar iets was wat weggepompt kon worden. De vis ligt nu hier, onbewogen in dat weiland naast een provinciale weg. Braaf onder zeeniveau, maar geheid fossiliserend. Onder de trap zit een deur, verstopt, die moet leiden naar de holte van vis. De deur is gesloten. We zijn een Jonas wiens liefde niet beantwoord wordt. Het kunstwerk doet – godzijdank – niet zijn best voor ons.
3.
Een berg, ondersteboven. De onderkant staart naar de wolken, de top telt grassprieten als een dromerig kind zonder voetbaltalent. En dat hier, weer hier, in een land waarin de enige bergen drempels zijn. Door de berg loopt een trap naar boven, of dus naar beneden eigenlijk. Aan de andere kant, die kant die dichterbij de hemel is zie je de definitie van: uitgestrekt. Het landschap heeft een angstaanjagend wiskundig-precieze platheid. Een landschap van en voor accountants. Te efficiënt om van te houden, en daarom zo begeerlijk.
4.
Ik snap niet hoe Riff gemaakt is en de begeleidende tekst lijkt zijn best te doen zo min mogelijk te verklaren. Het moet een raadsel blijven. We zijn alleen, R. en ik. We nemen de trap naar boven en klimmen daar het hekje over, het grote plat op. Daar vergrootten we het raadsel: we vreeën. Een auto reed voorbij en toeterde.