‘These things take time’ – epiloog
Het is op dit moment van schrijven 2 jaar en 26 dagen geleden dat het eerste artikel in mijn serie over tijd online kwam – mijn proloog. Het duurde dus ook wel 755 dagen, 18.120 uren, 10872.00 minuten of 65.232.000 seconden tot ik het laatste artikel zou schrijven – deze epiloog.
In eerste instantie was het de bedoeling dat er negen artikelen zouden komen. Daarna werden het er twaalf, refererend aan een klok, want zoals je waarschijnlijk wel weet, gaat mijn serie over tijd (zo niet: je hebt 16180 woorden om in te halen, die je echter qua tijd vast sneller zult lezen dan ik ze geschreven heb). Daarnaast was het de planning om iedere maand, ongeveer rond dezelfde dag van de maand, een artikel te publiceren. Toen ontstond ook nog het idee om het laatste artikel, deze dus, precies een jaar na het eerste artikel te publiceren, op 27 februari. 12 artikelen, 12 maanden. Uiteindelijk varieerde de tijd tussen twee artikelen echter van twee weken tot ruim twee maanden, en vandaag is het geen 27 februari en dus niet precies een jaar later.
Dit is hoe de tijd loopt. Als ik ergens grip op heb gekregen in de vier jaar dat ik al bezig ben met mijn werk over en onderzoek naar tijd, dan is het hierop. En dat klinkt misschien als een cliché, maar het is simpelweg in essentie wat tijd betekent voor ons leven en uiteindelijk ook misschien wel het enige wat je werkelijk over de tijd kunt zeggen – over wat het is. Niet de klok, de kalender, de natuurkunde, maar juist het tegenovergestelde ervan – het niets, de onregelmatigheid, de onvoorspelbaarheid.
Drie jaar geleden studeerde ik af met een beeldend onderzoek naar tijd. Ik vatte in mijn werk tijd op als een ruimte die geen vaste kaders heeft, maar toch een ruimte is. Wat wij vaak, en onze voorouders met ons, proberen en probeerden te doen, is om juist wel de kaders van deze ruimte vast te stellen. Met alle gedachtes en theorieën over de tijd hebben we geprobeerd om letterlijk de wanden van de tijd te beschrijven. Dit nam ik als uitgangspunt voor het werk. Ik bouwde een ruimte die ik begon te beschrijven met mijn onderzoek, alle theorieën en gedachten waarover ik had gehoord, gelezen, en mijn eigen gedachten daar aan gekoppeld. Steeds verder door, weg, eroverheen en overnieuw. Tijdens het proces kwam ik echter tot de realisatie dat ik precies hetgeen aan het doen was, wat alle denkers over tijd hadden gedaan: ik probeerde de tijd te vatten in een kader, letterlijk, terwijl ik in mijn onderzoek juist zag dat we daarin niet zouden slagen, precies om datgene wat ik in de alinea hierboven beschreef. Daarom koos ik ervoor om de ruimte vanbinnen leeg te laten, en hij net-niet toegankelijk was; de enige opening in de ruimte was een spleet die net niet breed genoeg was om doorheen te gaan, maar waardoor je wel naar binnen kon kijken – in de leegte, in het niets. Uiteindelijk bleef geen gedachte op de ruimte achter, alles werd uitgeveegd, omdat niets uiteindelijk bij de binnenkant kon komen.
Ik zie nu, na het schrijven van de inmiddels 16695 woorden, dat ik eigenlijk dezelfde conclusie moet stellen. Ik weet veel meer, maar tegelijk ook even weinig, of even niets, over tijd als toen. Dat zou ik kunnen opvatten als een tevergeefse poging, maar eigenlijk is het juist het tegendeel waar, omdat het bevestigt hoe de tijd werkt. Het is als een andere vorm van weten en onderzoek doen, met een ander doel: in plaats van via een lijn – zij het recht, krom of kronkelig – op je doel en antwoord af te gaan, bewoog mijn onderzoek zich via een circulerende beweging, die om het doel heen bleef draaien. Niet in een lijn, maar eerder in een vlak met meerdere kanten, zoals verschillende tijdlijnen zich ook kunnen vormen. Iedere positie geeft een ander perspectief. Door te blijven cirkelen ontdek je steeds meer kanten, gedachten en uitzichten, en je komt steeds dichter bij je doel, je kunt steeds beter de contour van het ding ontdekken, echter zul je er nooit volledig bij kunnen komen; als je er bijna bent, buigt je weg zich weer af.
Als we het hebben over de tijd als ruimte die zich op een andere manier gedraagt, wil ik nog graag een gedachte aanhalen die Foucault had over de kunst, ruimte en tijd. Foucault introduceerde in 1984, in een lezing over ruimte, een nieuw begrip: heterotopie. Het betekent letterlijk ‘andere-ruimte’. In zijn lezing spreekt Foucault over verschillende ruimtes met verschillende functies; openbaar, privé, gezamenlijk, sociaal, vrije tijd en werk. Ook beschouwt hij de verschillende relaties die kunnen bestaan tussen ruimtes en stelt dat in onze tijd en samenleving ruimtes vaak berust zijn op deze relaties. Hij is echter vooral geïnteresseerd in de ruimtes die op de een of andere manier een relatie met alle andere ruimtes lijken te hebben; die noemt hij heterotopieën. Een heterotopie is simpel gezegd een ruimte die anders werkt dan andere ruimtes, het heeft een andersoortige functie, het lijkt een andere wereld in de wereld te zijn; en toch zijn ze met alle andere ruimtes verbonden. Hij noemt bijvoorbeeld de begraafplaats, de gevangenis en het museum als heterotopieën. Een heterotopie heeft verschillende kenmerken, waarvan hetgeen wat het doen met de tijd er één is. Een ruimte die een heterotopie vormt doet iets anders met (de sfeer van) tijd dan de meeste ruimtes waar we ons in bevinden. Hij is bijvoorbeeld gelinkt aan het verleden, zoals bijvoorbeeld de begraafplaats, of de tijd staat er stil zoals in de gevangenis. Het museum is volgens Foucault ook een heterotopie, omdat het zich aan andere regels lijkt te houden, volgens een ander systeem functioneert dan andere ruimtes. Wat betreft de tijd: het museum is een heterotopie waar de tijd nooit stopt met opbouwen en weer neerdalen. Het heeft de neiging om alle verschillende tijden in zich op te nemen, het is een omgeving die alle verschillende tijden in zich draagt en daarmee de eeuwigheid of zelfs tijdsloosheid nastreeft. Je loopt er zo van de 17e eeuw naar de toekomst, alsof je tijdsreiziger bent.
Je zou kunnen zeggen dat de tijd als ruimte zelf een heterotopie is. En ook mijn werk heeft uiteindelijk de vorm aangenomen van een heterotopie – als een spleet in de tijd. En als je het museum ziet als huis van de kunst, kun je zeggen dat de kunst op zichzelf ook een heterotopie is. Toen ik Foucault’s lezing las, voelde het als een bevestiging van mijn keuze om via de kunst over tijd te schrijven. De kunst kan, doordat het zich via andere wegen met de dingen bezig houdt, ook een andere blik geven op tijd, die verder kan gaan dan het punt waar de woorden stoppen. Omdat het de tijd niet probeert vast te pinnen, te beschrijven of in te kaderen, maar probeert te benaderen en te schetsen zonder oordeel of vaste vorm, kunnen we via de kunst de tijd leren kennen op de manier waarop de tijd zich werkelijk aan ons voordoet – veranderlijk en onvoorspelbaar. Marcel Proust geloofde dat hoewel de wetenschap en de kunst zich beide bezig houden met de feitelijke wereld, alleen de kunstenaar in staat is om de werkelijkheid, en daarmee de tijd, te beschrijven zoals hij werkelijk wordt ervaren. Ik denk dat hij daar gelijk in had.
In haar serie artikelen onderzocht kunstenaar Sanne de Vries kunstwerken die de verschillende aspecten van tijd benaderen. Deze epiloog vormt het eind van haar serie, maar zal niet het eind van haar onderzoek zijn; Sanne zal een boek gaan publiceren waarin haar onderzoek naar tijd gebundeld zal worden.