Theo at op vrijdag vette vis
Als ik een boek koop, ga ik af op de geur van een boek. Het boek moet ruiken naar zacht, vergeeld papier, waar al decennia lang, ijverige vette vingers, honderden pagina’s hebben omgeslagen. Boeken moeten ruiken als een boeket van koffie, vettige vis of speklap, de damp van kundig gerolde sjekkies, rode wijn en hier en daar naar cashewnoot, die tijdens het studeren per ongeluk op de pagina is gevallen. Boeken moeten ruiken als studieruimtes waar enkel wordt schoongemaakt met water en groene zeep.
Op mijn schoot ligt zo’n boek. De titel doet vermoeden dat een niet al te geestige professor het boek heeft geschreven. ‘Van de catacomben tot Greco’, staat er in stevige kapitalen om de vale, ooit helblauwe, linnen kaft. En wat blijkt? Het boek verhaalt over kunstgeschiedenis, beginnend bij de catacomben in de middeleeuwen en eindigend in de late Renaissance, bij Greco. Ik vergeef professor dr. August Vermeylen zijn hoogst informatieve, en ondubbelzinnige titel.
Mijn neus heeft mij dit boek laten kopen, tijdens de jaarlijkse rommelmarkt. Geplastificeerde boeken, versierd met schreeuwerige letters die het meest deden denken aan Word Art letters uit het einde van het vorige millennium en die roken als euro 95 ongelood, verse kattenpis en nagellakremover, heeft mijn neus links laten liggen. Net als boeken die hebben gebivakkeerd in een ruimte die jarenlang is geruïneerd door de penetrante rook van wierook of de chemische bloemengeur van elektronische luchtverfrisser die doorgaans luisteren naar namen waar de astmastichting jaloers van zou worden; air wic, ambi pur of brise.
Nee niet dit boek, niet dit heerlijk riekende boek. Bij wie zou dit kunstwetenschappelijke boek jarenlang in de kast hebben gestaan? Het moet sowieso iemand zijn geweest die niet houdt van poespas, anders had hij of zij wel een populair wetenschappelijk kunstboek aangeschaft. Zo’n boek met een kekke titel en een nog kekkere ondertitel, in een kek lettertype gedrukt op felle kekke kleur. Dit boek is in handen geweest van een serieuze man. Man? Als het boek jarenlang in handen was geweest van een vrouw, had ik waarschijnlijk wat zoetigheid geroken, misschien een vleugje Chanel no 5, of dat parfum dat mijn oma altijd droeg, dat in een flesje zit met een zwaan erop. Ja, een man dat is zeker. Een leesgrage man, de pagina’s ruiken vettig van het vele omslaan en de geur van gescheurd linnen sijpelt uit de rug. Een man met een oubollige naam, die elke vrijdag vis eet, en de rest van de week speklappen bakt tot ze helemaal hard zijn geworden. Boudewijn? Nee, Boudewijn is te chic, Boudewijn eet geen speklapjes. Sjaak? Nee, een Sjaak heeft dit boek niet gelezen, Sjaak zou wel van speklapjes hebben gehouden, maar dat terzijde. Theo? Ja, Theo, het moet Theo worden. Eigenlijk heette Theo Theodorus, maar voor t gemak noemde hij zichzelf Theo.
Theo rookte als een ketter, afgaande op de nicotine geur die het boek ademt en Theo las als hij zijn naar boter geurende vis of zijn doorbakken naar vet riekende speklap oppeuzelde. Hij was niet getrouwd, althans, niet met een vrouw, Theo was getrouwd met zijn boeken. Hij was alleen, maar zeker niet eenzaam, hij had immers zijn boekencollectie, waar er nu een van om mijn schoot ligt. Theo kwam niet graag buiten, als ik de ietwat muffige lucht goed tot me heb genomen. Theo bewoonde een etage in een oud pand, ik denk in Amsterdam, op de kaft staat dat het boek is gekocht in Amsterdam Hij woonde niet in een grachtengordelpand, dan het boek naar vers fruit, zilverpoets en dure pijptabak geroken. Neen, Theo woonde in gemiddeld herenhuis, op een degelijke tien minuten fietsen van het Centraal station.
Tijd om het boek op mijn schoot te openen, en de mysteries van de Middeleeuwen tot de late Renaissance te ontrafelen. Tijd om Theo’s lievelingsboek grondig door te nemen. Tineke Witjes, Breda, 1946, prijkt er op het schutblad.