Wanneer Linde Keja naar de poésie sonore van Henri Chopin (1922-2008) luistert, walgt ze af en toe. Maar Chopins elektronische verkenningen worden haar vertrouwd, want het zijn de geluiden van een lichaam, van mijn eigen lichaam of van een ander nabij menselijk of dierlijk lichaam. ‘Het raakt een verlangen, naar tast en warmte, adem op huid, geborgen zijn, slaap, seks.’ In dit essay beschrijft Keja hoe Chopins klankgedichten uiteindelijk haar blik, of gehoor, doen kantelen. ‘Ik vind zijn werk zo waardevol, omdat het me leert te luisteren naar mijn eigen lichaam zonder het meteen te hoeven begrijpen en zonder er bang voor te hoeven zijn.’