Stillevens als surrealistische kijkdozen
Louise te Poele bij Delta Lloyd
Stel je eens voor: de liefdesbaby van een zeventiende-eeuwse stillevenschilder en een surrealist. Dat is een goede karakterisering van het werk fotograaf Louise te Poele, waaruit tot november een mooie selectie te zien is in het Tooropgebouw van Delta Lloyd (Amsterdam). Daar hangen de foto’s in een gang; het keurig geklede personeel passeert hen terwijl ze naar buiten lopen tijdens de lunchpauze. Het is een wat vervreemdend tafereel: niet zozeer dat iedereen langs het werk van een vrij bekende kunstenaar loopt, maar vooral omdat het niet op lijkt te vallen dat er aan de muren iets wonderlijks gaande is.
Te Poele (1984) heeft in vrije korte tijd een goede reputatie opgebouwd. In 2008 studeerde ze af aan de kunstacademie in Arnhem. Daar heeft ze twee jaar de modeopleiding gedaan, en vier jaar fine art. Al snel volgden (groeps)exposities. Vorig jaar had ze nog een fraaie solo-expositie in Museum Arnhem. Ook is haar werk internationaal te zien geweest; in onder meer Tokio en Miami. Op haar site staan naast de stillevens ook tekeningen die ze tussen 2008 en 2010 heeft gemaakt, en daarnaast werkt ze als modefotograaf. Het zijn echter de ‘autonome’ foto’s die de meeste aandacht hebben gekregen.
De zeventiende eeuw is populair onder fotografen. Johannes Vermeer is een geliefd referentiepunt; denk bijvoorbeeld aan het werk van Hendrik Kerstens. Hij is bepaald niet de enige die zich door die periode laat inspireren; je kunt gerust van een bescheiden trend spreken die inmiddels wat clichématig en afgezaagd aanvoelt. Met minutieuze belichting en/of eventueel een paar digitale ingrepen maak je als fotograaf een portret dat zo uit de Gouden Eeuw lijkt te komen. Als kijker stel je jezelf automatisch deze vraag: ‘Is dit nu een foto of toch geschilderd?’ Soms heeft de maker bewust een dissonant toegevoegd; Romina Ressia bijvoorbeeld laat haar modellen kauwgom kauwen of cola drinken. Het risico is dat zo’n foto niet veel meer wordt dan een stijloefening: de verwijzing is slechts een buitenkant en brengt niets mee qua inhoud, qua betekenis – een soort equivalent van een app die van je smartphonefoto’s ‘echte Vermeers’ maakt. Of moeten we na ruim een eeuw fotografie er nog van overtuigd worden dat fotografen ook echte kunstenaars zijn, omdat ze schilders na kunnen doen? Dat lijkt me sterk.
Ook het werk van Louise te Poele doet je voor een moment twijfelen; zeker weten dat je niet naar schilderijen kijkt? Zelf zei ze hierover in een interview in Palet: ‘De technieken die ik gebruik in de bewerking zijn schildertechnieken. Ik bewerk de foto met een digitale pen, daarmee versterk ik elementen die al in de foto zitten.’ De foto’s zijn vervolgens afgedrukt op schilderijformaat; alleen de lijst ontbreekt. In later werk wordt de ‘schilderachtigheid’ – de illusie van verf – van bijvoorbeeld Pearls before sheep (2014) aanzienlijk minder. Het wat latere werk onderstreept nog sterker dat ze veel verder gaat dan stijloefeningen. Het is dan vooral de stillevenvoorstelling die aan de Gouden Eeuw herinnert, maar net zo goed doen de foto’s ook denken het surrealisme of zelfs de fantasievolle films van Michel Gondry, die ook met een beetje plastic water weet te maken. Het kunsthistorische palet is te breed om van pastiches te kunnen spreken. Via augmented reality – een techniek die op je telefoonscherm virtuele elementen toevoegt aan de echte wereld; denk aan de Pokémon waarnaar iedereen nu op jacht is –, krijgen sommige stillevens bovendien zelfs iets interactiefs: dankzij een speciale app begint bijvoorbeeld de vis op een van de foto’s te spartelen. Het mag duidelijk zijn dat Te Poele geen verstokte traditionalist is.
De belangrijkste manier waarop Te Poeles foto’s een sterke associatie met de zeventiende-eeuwse schilderkunst oproepen, zijn de voorstellingen die duidelijk verwijzen naar het genre van het stilleven. Op veel foto’s nemen bloemen een prominente rol in; fruit is wat ‘bescheidener’ aanwezig, bijvoorbeeld als halve citroen. Opvallende andere beeldelementen zijn vogels en vissen, en modern materiaal als plastic. Er is niet één dissonant a la Rominia Ressia’s colablikje, maar vaak een hele selectie aan merkwaardigheden. Te Poeles foto’s doen inderdaad aan stillevens denken, maar hebben minstens zoveel gemeen met de kijkdozen van surrealisme-adept Joseph Cornell: fantasievolle verzamelingen van allerlei snuisteren. Als er op La tête de Marie Antoinette est tombé (2015) vissen uit een pruik vliegen(!) is de associatie met het surrealisme compleet – ze hadden zo uit een Dalí, een Magritte of zelfs een Escher kunnen komen. Die surrealistische invloed uit zich ook in de omgang met symboliek.
De vanitassymboliek in de zeventiende eeuw was helder, alsof ze op een soort afspraak berust: ‘Ik schilder een doodskop en jij gedenkt te sterven.’ Zulke vanitassymbolen – die je er aan herinneren dat het leven eens moet einden en dat daarom alles ijdelheid is – zijn ook in Te Poeles werk te zien: een zandloper; een oud, halfvergaan boek. Ze krijgen gezelschap van andere voorwerpen die vaak ook een symbolische lading hebben. In La tête de Marie Antoinette est tombé bijvoorbeeld verwijst de pruik naar de titelfiguur. Echter, niet alles laat zich even makkelijk duiden: wat te denken van de vogels – die logischerwijs wel opgezet moeten zijn, anders wordt het nogal onhandig fotograferen – die er behoorlijk levendig uitzien. Vaak lijken ze zo weg te kunnen vliegen. Op Lost (2012) wordt zelfs gesuggereerd dat de afgebeelde vogel de handdoek omhooghoudt. Misschien wel het mysterieust is het dunne plastic dat op meerdere foto’s opduikt, in verschillende vormen: ‘gewoon’ als plastic zakje, als een manier om een straal water uit te beelden, als vervanger voor een tafelkleed, of als een moeilijk te duiden, bijna spookachtige aanwezigheid. De beelden zijn niet altijd te plaatsen zijn, maar hebben tegelijkertijd wel een (symbolische) lading.
Meer dan eens moest ik bij Te Poeles stillevens denken aan een treffende formulering van de dichter/kunstcriticus Charles Baudelaire. Hij heeft het in zijn beroemde gedicht ‘Correspondenties’ over een ‘woud van symbolen’: geen overzichtelijk geordende tuin waarin je van A naar B wordt geleid, maar een bos waar je zelf je weg moet vinden. Die beschrijving is ook op het surrealisme van toepassing: daarin waren symbolen niet langer tweezijdige afspraken, maar vormden samen een raadseltaal die vooral naar het onderbewustzijn van hun schepper verwees – beelden die daardoor behoorlijk particulier en daarom moeilijk ontraadselbaar zijn, en hun oorsprong vinden in bijvoorbeeld de dromen van de kunstenaar.
Te Poeles beeldenbos laat de intelligentie in haar werk zien, die verder gaat dan het oproepen van associaties met de oude meesters. Zo’n Vermeerverwijzing door iemand als de eerder genoemde Kerstens ziet er op zich interessant uit, maar ‘stoorzenders’ – zoals een plastic zakje in plaats van een het hoofdkapje van het melkmeisje; hij en Ressia vissen uit dezelfde vijver – blijven voor mij niet meer dan postmoderne grapjes; ‘even het lage bij het hoge zetten’. Te Poeles beeldtaal is prikkelender; gelaagder ook. Bij haar is er geen sprake van een harmonie met een dissonant erbij, maar juist van meerdere beeldelementen die soms met elkaar stroken, terwijl tegelijkertijd andere juist schuren. Hoe verhoudt op bijvoorbeeld Pearls before sheep dat halfvergane boek – een duidelijk memento mori-symbool – zich tot de levendigheid die er evengoed te zien is? De vogel lijkt zo weg te kunnen vliegen; een vergrootglas onthult een minuscuul mannetje, een kaboutertje wellicht. Een aardappel wordt naast die miniman en onder dat glas een stuk groter, en lijkt welhaast een echo van Bosch’ De hooiwagen (let ook op die kleuren en het laddertje). In Bosch’ tijd was hooi een symbool voor aardse vergankelijkheden; past bij dat oude boek, en die parels zullen zelf ijdelheden zijn. Maar hoe zit het nu met die vogel, en met dat stuk touw? Zulke elementen kunnen je bezig blijven houden. En ook op de andere geëxposeerde foto’s is het fijn dolen: praktijkvoorbeelden van het woud van symbolen.