Soep met Alma: Paul van Eerden
Kunstenaars die al lang meegaan vertellen mij hoe ze zo goed zijn geworden. Ik hoop dat ik daar iets van op kan pikken. Als dank maak ik hun lievelingssoep. Paul van der Eerden houdt van broodsoep.
Het atelier van Paul van der Eerden is in Rotterdam in een oud schoolgebouw. Honderden mappen liggen opgestapeld, daarin bewaart hij al zijn tekeningen. Aan de muren hangt werk van hemzelf, maar ook Afrikaanse kunst en vondsten uit het buitenland. Hij zet een pot thee voor mij en een pot koffie voor zichzelf.
Wat is uw lievelingssoep?
‘Tja, daar vraag je zowat. Een van de meest tevredenstellende soep vind ik Zuid-Franse / Zuid- Europese broodsoepen. Een rijke groentebouillon met geweekt brood, knoflook en verse kruiden. Dus Portugese broodsoep met knoflook en koriander, Toscaanse ribolitta met zwarte kool of Franse bouillon met knoflook en geweekt brood; eenvoudige soepen dus. Maar een linzensoep is ook niet te versmaden. Enfin, alles is eigenlijk lekker als het maar simpel is.’
Is er een bepaalde gemoedstoestand waarin u het best werkt?
‘Als het mogelijk is huur ik een appartement in het buitenland. Ergens waar ik de taal niet spreek en geen sociaal leven heb. Daar moet je wel tegen kunnen. Je komt in een toestand dat je niet alleen maar hoeft te werken. Dan is een uur op een terras zitten ook werk. Dat sta ik mezelf niet toe in Nederland. In zo’n periode komt heel veel werk naar buiten. Vooral in Istanbul heb ik mooie dingen gemaakt. In Florence ging ik in de ochtend naar de benedenstad, ik woonde zelf hoog. Dan ging ik een uur lang heel geconcentreerd naar bijvoorbeeld een fresco kijken. Dat kon ik dan weer in mijn eigen werk gebruiken.’
Hoe ziet een dag eruit?
‘De wekker gaat om zeven uur. Soms ga ik roeien, we hebben zo’n machine thuis. Dan douche ik. Daarna maak ik de bammetjes voor mijn vrouw klaar, met brood van het Vlaams Broodhuis, daarop kaas met rucola en een tomaatje. Dat gaat keurig in een trommeltje met een stuk fruit. Dan kom ik hier, in mijn atelier. Nu ben ik voornamelijk bezig met documentatie. Meestal werk ik tot een uur of drie. Dan boodschappen en koken.’
Dat is geen vreselijk lange werkdag.
‘Als ik een uur effectief werk is dat beter dan drie uur tobben. Als je jong bent, vraag je je steeds af: hoe moet ik mijn weg vinden. Dat doe ik niet meer. Daar ben ik geen tijd meer aan kwijt.’
Hoe groeit een idee?
‘Het beroep van een kunstenaar is wachten. Occupation is waiting. In 1973 zag ik de film Macbeth van Polanski. Ik wist direct dat ik daar iets mee wilde doen. Nu pas, zoveel jaren later, is het gelukt. Ik moest alles wat ik er van wist incorporeren. Ik moest zelf Macbeth worden. En toen gebeurde het. In anderhalve maand kwam alles eruit. 54 tekeningen. Daar had ik 35 jaar opgewacht. Het is net als kakken. De maanden daarop komt er helemaal niets. Fysiek en mentaal ben ik dan op. Dingen moet je tijd geven om erop te broeden. Als het goed is, opent de wereld zich.’
Hoe komt een werk dan tot stand?
‘Ik moet mijn hand heel slap houden. Dan voel ik vanzelf of het interessant wordt. Steeds neem ik een beslissing of niet. Waarom zou ik deze ruimte wel of niet invullen? Bij deze tekening word je er direct ingetrokken door de ruimte die ik onderin heb vrijgelaten. Ik analyseer al mijn werk. Dat is wat jongeren moeten doen: leren kritisch naar zichzelf te kijken. Leraren hebben het alleen maar over zichzelf. Als je vijf jaar lang met een leerling moet werken, worden leraren soft. Ik ben knetterhard, ze huilen wel eens. Al die jongeren hebben te veel hormonen, ik ruik het zelfs. Ze willen te graag kunst maken, dan sta je jezelf in de weg. Je moet het nooit voor iemand anders doen. Misschien had ik het makkelijk op de avondacademie.’
Zit u wel eens vast?
‘Daar draait het om. Vroeger gebeurde het heel vaak. Nu heb een staat van genade bereikt. Dat lukt door heel veel vast te komen zitten. Ik heb die ellende van wat-moet-ik-eigenlijk achter de rug. Eerlijk gezegd is het niet zo interessant, al die biografische gegevens. Het is niet uniek voor de kunst. Banketbakkers zitten soms ook vast.’
Wat voor adviezen geeft u aan jonge kunstenaars?
‘In Parijs geef ik soms les. Alex Leger is een jonge timide leerling. Hij was bezig met een grote installatie, gemaakt van gigantische sigaretten en pillen. Het was duidelijk dat hij er doodongelukkig mee was. Het zag er niet uit. Maar binnenin hingen kleine schilderijtjes, die vond ik interessant. Ik zei tegen de andere leraren: “Alex moet dat grote werk weggooien, dat maakt hij alleen maar voor jullie. Hij moet door met dat kleine.” Ik zag de opluchting in zijn ogen.’
Is de kunstacademie van belang?
‘Het is iets waar je doorheen moet. Ik deed de avondschool, daar zaten alleen maar losers. Daar gaat het er niet om of je ergens bij hoort. De kunstacademie hoeft geen voorwaarde te zijn om een goede kunstenaar te worden.’
Bent u wel eens ontevreden over uw eigen werk?
‘In Brussel maakte ik werk dat daarna gelijk werd aangekocht door het Boijmans. Dat wilde ik eigenlijk niet. Ik was niet tevreden. Het werk was te materiaalgericht. Het beeld bleef steken in mooidoenerij. Ik moest een stap nemen om daar vanaf te komen. Of dat een crisis te noemen is weet ik niet. Toen ben ik het diepe ingesprongen. Ik sprak met mezelf af elke dag een tekening te maken een jaar lang. Ze kwamen gelijk in het Stedelijk Museum te hangen.’
Heeft u verwachtingen tijdens het werk?
‘Nee, als andere mensen het goed vinden, is dat geweldig, maar ik doe het echt voor mezelf. Het liefst zou ik al mijn werk zelf houden. Het gaat om de visie die ik heb. Mijn status interesseert me geen reet.
Dit artikel is al eens verschenen in mister Motley nr 30. over Empathie
Website Paul van Eerden