Ruimtereiziger met een bandrecorder – over het geluidswerk van Henri Chopin
Wanneer Linde Keja naar de poésie sonore van Henri Chopin (1922-2008) luistert, walgt ze af en toe. Maar Chopins elektronische verkenningen worden haar vertrouwd, want het zijn de geluiden van een lichaam, van mijn eigen lichaam of van een ander nabij menselijk of dierlijk lichaam. ‘Het raakt een verlangen, naar tast en warmte, adem op huid, geborgen zijn, slaap, seks.’ In dit essay beschrijft Keja hoe Chopins klankgedichten uiteindelijk haar blik, of gehoor, doen kantelen. ‘Ik vind zijn werk zo waardevol, omdat het me leert te luisteren naar mijn eigen lichaam zonder het meteen te hoeven begrijpen en zonder er bang voor te hoeven zijn.’
Als ik ‘Dynamisme Intégral’ (1966) voor het eerst hoor, kan ik er niet lang naar luisteren. Ik hoor flapperen, snuiven, smakken, piepen. De geluiden pulseren, vormen progressieve reeksen, klanken worden scheller, alsof een klein dier de keel wordt dichtgeknepen. Door vervorming, herhaling en variatie in toonhoogte, en tempo, ontstaat een spanningsboog. Iets als een gruizig narratief. De geluidswerken van Henri Chopin (1922-2008) zijn vervreemdend en af en toe niet om aan te horen. Toch nodig ik je uit om dat eens te doen, ze zijn gemakkelijk online te vinden. Al een tijdje onderzoek ik mijn fascinatie voor Chopins poésie sonore. Ik lees er voor het eerst over in een boek over muziekfilosofie, waarin wordt geclaimd dat het werk niet te duiden is volgens de gangbare theorieën. Mijn nieuwsgierigheid is gewekt, ik noteer zijn naam. Zo begin ik te luisteren en te schrijven, zonder te weten wat me nu zo aantrekt in zijn werk.
Henri Chopin maakte ruim honderd audiogedichten, die op albums staan als ‘Pêche de Nuit’ (1957-59), ‘Vibrespace’ (1963), ‘La Peur & Co.’ (1958-1979), ‘Les 9 Saintes Phonies’ (1984-87) en ‘Copernic & Co’ (2007). Daarnaast bestaat zijn werk uit films, boeken, de internationale revue-disque ‘OU’ en beeldend werk in de vorm van dactylopoèmes, concrete poëzie gemaakt op een typemachine.2 Hij breekt de taal op tot tekens, lijnen, vlekken op papier. De benadering van taal doet denken aan Dada, Lettrisme en Fluxus, hoewel Chopin zich niet aansloot bij een beweging. Hij bevraagt de rol van taal als betekenisgever, vooral vanwege de verhouding tussen taal en macht: ‘I, personally, would prefer the chaos and disorder which each of us would strive to master, in terms of his own ingenuousness, to the order imposed by the Word which everybody uses indiscrimately, always for the benefit of a capitol, of a church, of a socialism, etc…’.3 Onze verhouding met taal hoeft volgens hem slechts praktisch te zijn: ‘The Word today serves no one except to say to the grocer: give me a pound of lentils.’4 In Chopins concrete poëzie wordt zichtbaar dat betekenis in taal geen absoluut gegeven is, maar een menselijke constructie die telkens kan veranderen. We maken ons taal op zo’n jonge leeftijd eigen, dat we vergeten dat taal categoriseert en daarmee een grote vormgevende kracht is van onze werkelijkheid.
Net als het ontleden van de taal tot in het betekenisloze, ontleedt Chopin zijn eigen fysieke geluiden. Hij versterkt wat er gebeurt in zijn mondholte en strottenhoofd wanneer hij ademhaalt en zijn stembanden gebruikt. Voor zijn albums mixt hij de opnamen met een twee spoelen bandrecorder. Lichaamsholten fungeren als klankkast, er is geen elektronisch geproduceerd geluid bij. In een van zijn werken slikt hij een microfoon in, om zijn ademhaling en krijsen van binnenuit te laten horen, de meest letterlijke manier om een binnenste kenbaar te maken. Anders dan in geschreven taal, worden de ontlede menselijke geluiden niet betekenisloos. Ze komen juist dichterbij. Om met Chopin te spreken: ‘The mimetic sound of man, the human sound, does not explain, it transmits emotions, it suggests exchanges, affective communications; it does not state precisely, it is precise’.5 In zijn poésie sonore heeft kunst een directe lichamelijke werking, terwijl in gangbare theorieën meestal wordt uitgegaan van kunst als betekenisgeving, representatie. Musicoloog Vincent Meelberg laat zien dat onze relatie met geluid allereerst fysiek is.6 Hierbij draait het om het fenomeen ‘affect’, een autonome reactie van het lichaam, veroorzaakt in het waarnemend subject. Door de fysieke confrontatie met een kunstwerk, komt een relatie tussen kunstwerk en beschouwer tot stand. Dit wekt affecten op in het lichaam van de beschouwer. Kunst is dus expressief en betekenisvol als fysieke gebeurtenis: concreet, hier en nu.
Een live optreden van Henri Chopin, uit 2005.
Wanneer ik luister naar het werk van Chopin, walg ik af en toe. Tegelijk herken ik het werk. Het is me vertrouwd, de geluiden van een lichaam, van mijn eigen lichaam of van een ander nabij menselijk of dierlijk lichaam. Het raakt een verlangen, naar tast en warmte, adem op huid, geborgen zijn, slaap, seks. Het beangstigt me ook, de holle en buis-achtige geluiden, een leegte die op de loer ligt. Hoe vaker en beter ik luister, hoe meer waardering ik heb voor hetgeen hij doet. Een levend lichaam maakt geluid, produceert warmte, er stroomt bloed, speeksel, spieren trekken samen, transporteren brokken voedsel, door tanden vermalen, spieren laten los, ontspannen, adem verlaat het lichaam, een nieuwe teug stroomt binnen. Dit gebeurt voortdurend in ons eigen lichaam en in alle lichamen om ons heen. En telkens maken mensen verbinding op deze manier. We voelen elkaar, subtiel, fysiek, van een afstandje of dichtbij, zonder taal. Ik wil ruimte maken voor de subtiele waarnemingen van mijn lichaam, ernaar luisteren, in plaats van het lichaam steeds zo ver te krijgen dat het doet wat ik wil. Alleen in taal is er onderscheid tussen lichaam en geest. Dit is een val waar ik nog steeds in terechtkom. Ik kan dat onderscheid ook niet zomaar vergeten, want we zitten met de overblijfselen van een paradigma waarin lichaam en geest afzonderlijk van elkaar bestaan in een uit elkaar getrokken, hiërarchische verhouding. Zowel in de religieuze als in filosofische tradities van de voorgaande eeuwen, zijn lichaam en geest uit elkaar gedacht: het lichaam en haar verlangens zouden ons aanzetten tot zondig gedrag, de zintuigen geven informatie waar we niet op kunnen vertrouwen. De ratio daarentegen geeft ons ware kennis over de wereld. De geest, in verband gebracht met het licht, zou ons zuiver houden. Het zijn ideeën die nog steeds een rol spelen, terwijl er inmiddels veel meer onderzoek is gedaan en er meer bekend is over de complexe verhoudingen die ons wezen constitueren en de manier waarop we ons in de wereld bewegen. Maar een werkelijkheid waarin we onszelf en elkaar zien als embodied beings, levert oneindig meer ongrijpbaarheid op – en dat idee lijkt weinig in trek.
Chopins werk is niet los te zien van zijn persoonlijke geschiedenis. Hij groeit op in Parijs in een Joods gezin als een van drie zoons en is begin twintig als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt.7 Hij ontsnapt uit een werkkamp in Olomouc in het huidige Tsjechië, wordt weer gevangengenomen en gedwongen met medegevangenen naar Duitsland te lopen terwijl het Russische leger oprukt vanuit het oosten. Bij deze zogenaamde dodenmarsen sterven vele duizenden mensen en Chopin is van zijn gezin de enige die terugkeert naar Parijs. Zijn oeuvre is een voortdurend onderzoek naar menselijk geluid, waarin de echo van verschrikking een plaats vindt. In een video van 2004, een aantal jaren voor zijn overlijden, is Chopin in zijn huis te zien terwijl hij de bandrecorder aanzet.8 Hij luistert naar een van zijn opnamen, schudt zijn hoofd en trekt zijn schouders op: ‘Tja’, lijkt hij te willen zeggen. ‘Het. Is’. ‘I prefer the sun, I’m fond of the night, I’m fond of my noises and of my sounds, I admire the immense complex factory of a body. (…) But I do not have to have the benediction of the written idea. I do not have to have my life derived from the intelligible.’9 Het universum dat Chopin heeft gemaakt is van onbeheersbare, onleesbare, onbegrijpelijke vitaliteit. Ik vind zijn werk zo waardevol, omdat het me leert te luisteren naar mijn eigen lichaam zonder het meteen te hoeven begrijpen en zonder er bang voor te hoeven zijn.
1 Chopin werd ‘inner space explorer’ genoemd door William Burroughs met wie hij bevriend was. Zie: https://www.theguardian.com/books/2008/feb/05/poetry.culture (8-8-2022)
2 Zie voorbeelden van dactylopoèmes: https://www.moussemagazine.it/magazine/henri-chopin-supportico-lopez/ (8-8-2022) en https://www.domusweb.it/en/art/2009/12/09/henri-chopin-art-in-micro-particles.html (8-8-2022)
3 Citaat uit een tekst van Chopin uit 1967 ‘Why I Am The Author of Sound Poetry and Free Poetry’. Zie: https://www.ubu.com/papers/chopin.html (10-7-2022)
4 Ibid.
5 Ibid.
6 Parafrase van essay Vincent Meelberg uit zijn essay ‘Luisteren voorbij het luisteren’, pp 38 & 39 waarin hij naar Deleuze en Guattari verwijst. Uit: Scruton, R., Meelberg, V., Hoondert, M.J.M. (2010). ‘Meer dan ontspanning alleen. Over het belang van muziek.’ Uitgeverij DAMON Budel, Soeterbeeck Programma, Nijmegen.
7 Dit komt uit verschillende biografieën die ik online vond: https://www.erratum.org/old/chopin/index.html (8-8-2022), https://www.postwarcultureatbeinecke.org/henri-chopin-and-ou (8-8-2022), https://www.theguardian.com/books/2008/feb/05/poetry.culture (8-8-2022), https://ocula.com/artists/henri-chopin/ (8-8-2022)
8 Zie voor deze video, alsook een archief van zijn geluidswerk: https://ubu.com/film/chopin_home.html (10-7-2022)
9 Wederom een citaat uit ‘Why I Am The Author of Sound Poetry and Free Poetry’. Zie: https://www.ubu.com/papers/chopin.html (10-7-2022)