Roodborst territorium
In het voorjaar van 1969 besluit Jan Dibbets een ingreep te verrichten in de dagelijkse vlucht van een roodborstje in het Vondelpark. Zijn beweegredenen? Hij wil dat de vogel zijn sculptuur/tekening vormt en beïnvloed. Nauwkeurig houdt hij dit onderzoek bij middels foto’s, tekeningen en tekst om dit vervolgens te publiceren in het boekje Roodborst territorium/Sculptuur 1969. Of eigenlijk is het boekje het uiteindelijke werk geworden; ‘’De tekening/sculptuur kan nooit in zijn geheel worden gezien, alleen voor de documentatie ervan kan men in gedachte de vorm reconstrueren’’.
Nadat Dibbets de vogel dagen heeft geobserveerd, trekt hij de conclusie dat het oorspronkelijke territorium van het beestje rechts achter in het Vondelpark gelegen is in een stukje bos. Hij wil het vogeltje uit het bos halen en het eromheen laten vliegen. Vanaf mei 1969 graaft Dibbets vier hoge witte palen in de grond, vlak aan de rand van het bos. ‘’Bij het punt waar de vogel dikwijls zat, maar juist ver genoeg buiten zijn terrein, zodat zijn nieuwsgierigheid hem naar de paal deed vliegen.‘’ Iedere dag gaat Dibbets naar het park om de palen uit de grond te halen en iets te verschuiven, steeds verder van de bosrand af, totdat zij geïsoleerd staan rondom de bomen en hij het territorium heeft aangepast. ‘’Vrijdag 16 mei was het ongeveer geheel klaar en de vogel gebruikte de palen veelvuldig. De vogel vloog nu een rechte lijn van stok 1 naar stok 2 en vanaf (naar) 1 langs het water. De vorm van de gracht precies volgend en vanaf 2 langs de grens gevormd door pad (3) en bosje.’’ staat haast onleesbaar geschreven in het boekje. Foto’s van de palen met nummers erop geschreven en schetsmatige plattegronden sieren de bladzijden. En de laatst pagina’s van het boek worden gevuld met ‘bewijs’ materiaal van foto’s met het roodborstje dat zit op de palen die Dibbets heeft geplaatst.
Dit boekje en foto’s van Dibbets onderzoek zijn te zien in de tentoonstelling Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art in het Stedelijk Museum Amsterdam. Een expositie over het leven en werk van de curator, verzamelaar en uitgever Seth Siegelaub. Siegelaub wordt gezien als een van de belangrijkste en meest toonaangevende figuren uit de conceptuele kunst, omdat hij in de jaren zestig en zeventig van onze vorige eeuw precies de juiste presentatievormen weet te vinden voor de kunst die niet langer tastbaar hoeft te zijn, maar ook kan bestaan uit enkel een idee. Siegelaub maakt tentoonstellingen in de vorm van boeken, briefwisselingen of vinden plaats in campussen van universiteiten. In 1966 sluit hij zijn galerie onder het motto: ‘’My gallery is the world now’’. Siegelaub heeft veel samengewerkt met Dibbets en Roodborst territorium/ Sculptuur 1969 is dan ook een uitgave van de veelbesproken curator.
Al bladerend door roodborstvogelbladzijden in de grote witte kelder van het Stedelijk museum wordt duidelijk dat dit kleine boekje misschien wel de (artistieke) tijdsgeest van de jaren 60 representeert. Het geeft inkijk in een maatschappij die niet meer de onze is. Ik vraag me af waar de tijd is gebleven dat kunstenaars die hun – op het eerste oog lijkende – nutteloze onderzoek zo uitermate serieus nemen? Wellicht is dit niet de juiste vraag, want deze kunstenaar zijn er nog wel, maar blijven in een tijd dat alles (dus ook de kunst) nut moet lijken te hebben, of in ieder geval een maatschappelijk belang, veelal ongezien. Een beter vraagstuk zou zijn waar het draagvlak tegenwoordig is gebleven voor de kunstenaars die maandenlang, iedere dag op hun fiets stappen, palen verzetten, ijverig plattegronden bij houden, dagelijks foto’s maken en bevindingen opschrijven en dat allemaal om de vlucht van één enkel roodborstje te beïnvloeden?
De twee Nederlandse cultuurfilosofen Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker publiceren in 2010 het artikel: ‘’Notes on Metamodernism’’. Daarin beschrijven zij hoe het kan dat het werk van bijvoorbeeld Jan Dibbets zover van onze tijd lijkt te staan. In de jaren ‘80 en ‘90 werd er vooral kunst gemaakt die bestaande regels omver schopte en opgebouwde ideeën onderuit haalde. Kunstenaars namen in deze jaren de kunst met de grote K in mindere mate serieus; de conceptuele kunst die zo groot was geworden door mensen als Siegelaub. Ideeën als die van Dibbets stonden te veel op zichzelf en werden daardoor als pretentieus bestempelt. Kleine keramieken kitsch beelden van Koons die werden verheven tot kunst waren het kritische gevolg.
Het Postmodernisme heeft met zijn sarcasme en cynisme zo hard tegen de conceptuele kunst aangeschopt dat de kunstenaars van nu klaar zijn met rellen en afbreken. In het midden van ons vorig decennium merkten Vermeulen en van den Akker dit verschil op. Ze zagen steeds meer kunstenaars die weer iets wilden opbouwen. Tegenwoordig ontwerpen kunstenaars utopieën, bedenken nieuwe samenlevingsvormen en realiseren zelfvoorzienende huizen. De overheid speelt hier ook een rol in. Subsidies worden gegeven aan hen die iets terug kunnen doen voor onze samenleving en makers als Daan Roosegaarde worden luid toegejuicht. Zo werd in januari 2014 ‘the art of impact’ door minister Bussemaker in het leven geroepen; een programma waarbij 7 miljoen in twee jaar tijd beschikbaar is voor kunstprojecten met een maatschappelijk effect. Het grote verhaal huist zich anno 2016 in de beeldende kunst.
Dat kunst steeds meer zijn best doet om uit zijn ivoren toren te klimmen is positief. En dat het de kunstenaars zijn die op dit moment vernieuwende ideeën bedenken die onze wereld beter maken is nog positiever. Maar soms verlang ik nostalgisch naar een tijd die ik nooit zelf heb beleefd. Dan zou ik dingen willen zien en doen waar niet direct een zichtbaar nut in schuilt. En dan zou ik ook net als Robert Barry vijf verschillende soorten gas willen laten ontsnappen op verschillende plekken rondom Los Angeles. Om vervolgens in een tentoonstelling van Siegelaub terecht te komen met enkel een poster, met een telefoonnummer dat de beller verbindt met een bandopname van de beschrijving van de gebeurtenis.
De tentoonstelling Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art was tot en met 17 april 2016 te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam