Reus
Op het terrein van een voormalige stadsbrouwerij aan de Christinenstrasse in Berlijn, tussen prachtig gerenoveerde Oost-Duitse woonkazernes, een design-galerie en een hostel, staat sinds kort een groot gebouw. Vijf blokken, vier van beige beton en een vijfde van glas, lijken door een reus nonchalant op elkaar gestapeld tot een gebouw van evenveel verdiepingen. Daarna is de reus een paar rondjes om het gebouw gelopen met een scherp geslepen potlood in de hand en heeft groeven gemaakt in het nog natte beton. De groeven vormen een patroon van lijnen, waarin ik op sommige plekken een voorstelling zie van een ruimte of een gebouw.
Dit is het Museum für Architekturzeichnung, het museum voor architectuurtekeningen. De tekeningen van een architect maken de vertaling zichtbaar tussen een eerste idee en de fysieke uitvoering ervan. Dit museum richt zich volledig op het tentoonstellen van deze meestal onzichtbare stap. Er zijn tekeningen te zien van zowel bestaande als (nog) niet bestaande gebouwen en zelfs van gebouwen die altijd fantasie zijn gebleven.
Ik heb altijd een zwak gehad voor bouwtekeningen en maquettes. Het is dezelfde aantrekkingskracht die ik ook ervaar bij poppenhuizen en miniatuurtreinen. Door de verandering van schaal is het vertrouwd en eigenaardig tegelijk, misschien geeft dit het een magische gloed. Hoe vaak ik ook de inboedel van mijn oude poppenhuis van zolder haal en uit de doos pak, de magie blijft bestaan. Ik laat de minuscule keukenstoeltjes door mijn handen gaan, de verkleinde krant die precies is opgevouwen als een echte krant en het stukje kaas dat op een klein broodplankje ligt met een mesje ernaast. Zodra ik het vastpak veranderen mijn handen in reuzenhanden. Hetzelfde gebeurde wanneer ik naar het miniatuurlandschap met treintjes van mijn opa keek. Ik was vijf jaar, één meter tien, en staand op een stoel aanschouwde ik die kleine grote wereld, bestaande uit een station en twee dorpjes omringd door een gebergte. Zo is het nog steeds als ik naar miniaturen kijk: ik word groter totdat ik opkijk naar de ruimte om me heen. Dan verkleint mijn reuzenlichaam zich direct terug tot mijn normale zelf. Het omgekeerde gebeurt ook: kijk ik naar de sterren, of sta ik voor een enorm gebouw, dan krimp ik tot dwerghoogte. Dit duurt voort totdat ik iets zie met een bekende proportie, iets dat mij terugbrengt tot mijn normale formaat.
Staand voor het museum voor architectuurtekeningen voel ik mij piepklein. Niet alleen doordat het een fors gebouw is, maar het lijkt nog groter omdat het niet in verhouding is met de gebouwen waar het door omringd wordt. De schoorsteen van de voormalige brouwerij staat er nog. Vroeger waarschijnlijk het hoogste bouwwerk van de wijk, nu staat de schoorsteen er wat klungelig bij als niet meer dan een hint naar het verleden.
Op zoek naar de ingang loop ik een tweede rondje om de betonnen kolos heen. Waar de dikke muren verspringen, vind ik een nis waar de ingang zich bevindt. In het mahoniehouten interieur lopen vloer en muren naadloos in elkaar over. Op ooghoogte hangen boekenplanken die als perspectieflijnen doorlopen tot achterin de ruimte, waar een man achter een bureau zit. Mijn binnenkomst deed hem opkijken van zijn werk en sindsdien houdt hij mij nauwlettend in de gaten. Ik loop naar hem toe. ‘Heb ik de juiste ingang genomen? Is dit het museum?’ vraag ik. Hij knikt.
Vanuit het trappenhuis is het even zoeken naar de twee zalen waar de tentoonstelling is, want de helft van het gebouw blijkt in gebruik als kantoor. Ondanks het toegangsbewijs dat ik in mijn hand houd, ben ik niet verlost van mijn twijfel of dit werkelijk een museum is en of het vandaag open is. Verder is er niets dat hier op wijst. Op een vader en zoon na ben ik de enige bezoeker. Misschien komt het door dit geringe aantal bezoekers dat ik een ‘eigen’ beveiliger heb die me elke stap volgt. Alsof de rollen hier zijn omgedraaid en ik bekeken word in deze zalen in plaats van dat ik toeschouwer ben.
De tentoonstelling is bescheiden van omvang dus ik breng er niet veel tijd door. Later die middag zit ik in mijn Berlijnse stamcafé en blader in de Berliner Zeitung. Mijn aandacht wordt getrokken door een klein artikel in het buitenlandkatern van de krant: een architectenbureau in Zuid-Korea heeft een onzichtbare wolkenkrabber ontworpen. Ik geloof er niets van en lees verder: de vierhonderdvijftig meter hoge toren zal volledig worden bedekt met beeldschermen. In de façade worden camera’s ingebouwd die de omgeving filmen. Dit omgevingsbeeld kan op de beeldschermen worden afgespeeld, en zo vermomt het gebouw zich als zijn omgeving en wordt onzichtbaar.
Hoeveel tijd zou er zitten tussen de cameraopnames en de getoonde beelden? Misschien loopt dit niet synchroon. Dan zou het zomaar kunnen dat bijvoorbeeld in het geval van een plotselinge weersomslag, er tegelijkertijd zon en een grauwe lucht met regen is; in het echt komt de zon tevoorschijn achter een grijze wolk terwijl het op de toren nog regent.
Hoe zou het eruit zien als er vogels langs de toren vliegen? Als zij worden gefilmd en dit beeld wordt op hetzelfde moment op de toren afgespeeld, dan zie je hoe de vogels hun spiegelbeeld tegemoet vliegen. Ze vliegen naar elkaar toe en zullen nooit botsen. Ze vliegen in twee verschillende werelden, in de lucht om het gebouw en in de lucht die de vermomming van het gebouw vormt.
Misschien zijn de ontwerptekeningen in de toekomst te zien in het museum voor architectuurtekeningen, al betwijfel ik het. Gaat het in dit museum wel om de tekeningen aan de muren? Zou het kunnen dat het gebouw zelf, het werkelijke museum is? Dan is het niet van belang wat er in de zalen hangt. De gestapelde blokken en de lijnen in de huid van beton zijn misschien al een ode aan de architectuurtekening.
Graag zou ik het gebouw nog eens goed bekijken, maar mijn tijd in Berlijn is daarvoor te kort. Via Google Street View zoek ik de Christinenstrasse op en in een paar muisklikken loop ik de straat op en neer. Op de plek waar het museum staat is niets te zien. Er is zelfs geen enkele aanwijzing die de bouw van dit splinternieuwe museum aankondigt, geen bouwput, geen bord langs de weg. Precies op de plek waar het gebouw nu staat, zie ik een wazig vierkant. Ik kan er niet omheen. Kom ik dichterbij dan wordt het vierkant groter en vult het mijn hele beeldscherm. Het museum is een doorzichtige vorm in de ruimte. Als een mal die klaarstaat om opgevuld te worden met cement, hout, staal en glas. Er is al iets van het gebouw zichtbaar terwijl het er nog niet is. Alsof het gebouw alleen nog is bedacht en uitgetekend, en het voorgoed wordt verwacht.