Remy Jungerman – ‘Adding up to the west’
Hanne Hagenaars in gesprek met Remy Jungerman, opgetekend door Lauranne Staat
Met z’n drieën zitten we aan de keukentafel bij Jungerman thuis. In de vensterbank ligt een verzameling van verschillende soorten schedels, de mensachtige koppies van apen, een kaaiman, een schildpad, een Christusvis en padden. Platgeslagen, gemummificeerde padden.
HH: ‘De vorige keer dat ik bij je op het atelier was, was je een enorme pad aan het maken als studie voor een werk in Moengo in Suriname. Als ik deze verzameling schedels zo zie, begrijp ik opeens je voorkeur voor de pad beter. Ik herinner me dat je vertelde dat de pad verbonden is met een plaatselijke mythe in Suriname…’
RJ: ‘In Suriname trof je vroeger twee padden aan op pilaren bij de deur van het huis, als een soort poortwachters. In de samenleving deed een verhaal de ronde dat mensen die heel rijk zijn en waarbij de zaken goed liepen, padden dienden. Als er in zo’n familie dan een gehandicapt kind werd geboren, werd dat gezien als een soort offer, als ‘de prijs die je moest betalen’. Als jongens gingen we altijd spelen op het achtererf van de mensen waarvan gedacht werd dat ze zo’n pad dienden, maar zo’n pad hebben we natuurlijk nooit gezien.’
HH: ‘De platgereden pad zoals ik hem hier in de vensterbank zie werd voor jou toch ook een symbool van jouw verplaatsing van Suriname naar Nederland, toch?’
RJ: ‘Jaarlijks is er een paddentrek, waarbij padden hun territorium verlaten en letterlijk de snelweg oversteken om ergens eitjes te gaan leggen, waardoor er nieuw leven ontstaat. Dat was een heel duidelijke metafoor voor mijn eigen verplaatsing: ik begaf me als het ware in een veld waarin ik eventueel overreden zou kunnen worden, òf overleven. Het symbool van de pad gaf dat spanningsveld goed weer.’
HH: En hoe is het de grote pad voor Moengo vergaan?
RJ: ‘In 2012 kreeg ik de gelegenheid een residency van de Mondriaan Stichting te doen bij Tembe Art Studio in Moengo alwaar ik ben geboren en getogen. Voor die gelegenheid kwam de gedachte een beeld neer te zetten dat blijvend is en dus niet meer zal verdwijnen. Daarom heb ik daar een serie van 21 betonnen padden gemaakt, materiaal dat daar forever gaat blijven staan. Het werk heet ‘Happy Land Apuku Return Blue’.
HH: ‘Je nieuwe tentoonstelling heet ‘Adding up to the West’, waarmee je een verandering in je eigen positie lijkt te suggereren. De pad was een symbool dat nog verschillende kanten uit kon gaan: de gevaarlijke verplaatsing kon eventueel slecht aflopen. ‘Adding up to the west’ klinkt zelfbewuster, alsof je je plek nu wel veroverd hebt en zegt: ‘Ik heb iets toe te voegen.’’
RJ: ‘Vaak word je als kunstenaar van niet-Europese origine een beetje gezien als losstaand van de hele kunstgeschiedenis. Ik heb er heel lang aan moeten werken om te ontdekken wat die westerse kunstgeschiedenis nou eigenlijk voor mij betekent. Ik heb twee academische opleidingen gedaan en ik heb die kunstgeschiedenis ook gewoon meegekregen. Maar omdat ik me in een nieuwe samenleving bevond, vond ik het ingewikkeld om mijn culturele bagage in te mengen in de context van de westerse kunstgeschiedenis. Ik bevind mij dus wederom in een grenssituatie en er is altijd de vraag of je het overleeft of niet, hetzij in praktische – dus financiële zin –, hetzij in de zin van het maken of het ontwikkelen van je werk. Als kunstenaar moet je je zelfs ook wel op die grens begeven, in die gevarenzone, als je je echt wilt ontwikkelen.’
Hanne: ‘Wat ga je laten zien in deze tentoonstelling?’
RJ: ‘Het is een serie werken waarin ik voortborduur op eerder werk met houten grids waar ik foto’s in plaatste. Die foto’s en objecten hadden te maken met voorouderrituelen. Mijn nieuwe werk heeft meer relatie het Modernisme van De Stijl, met kunstenaars als Mondriaan en Van Doesburg.’
HH: ‘Tijdens je vorige tentoonstelling, werd gezegd dat je werk ‘tussen Mondriaan en Winti’ in zat. Bouwt de tentoonstelling voort op deze ‘tussenpositie’ of is je werk meer in de richting van Mondriaan gegaan?’
RJ: ‘Ik denk dat ik er nog steeds tussenin zit. Beiden spelen in mijn persoonlijke ontwikkeling een belangrijke rol. Misschien niet zozeer letterlijk meer ‘Winti’ als wel een periode uit de esthetiek van de Surinaamse Marrons, waarbij voor schouderdoeken hele strakke geometrische vormen gebruikt werden. Het patchwork lijkt erg op de vormentaal van ‘De Stijl’, en werd omstreeks dezelfde periode gemaakt. Wat ik boeiend vind is de vraag hoe die twee dingen naast elkaar kunnen staan. Of hoe ik ze naast elkaar kan zetten, komend tot een eigen vorm. De figuratie, die ik in mijn vorige tentoonstelling nog gebruikte in de vorm van foto’s en objecten hebben voor het grootste deel plaatsgemaakt voor een bijna volledige abstractie in mijn nieuwe beelden.’
HH: ‘In de vorige tentoonstelling speelde het idee van iets offeren een rol. Is dat in de nieuwe tentoonstelling ook zo?’
RJ: ‘Nee, eigenlijk niet. Maar ik noem mijn beelden nog steeds wel ‘altar pieces’.’
HH: ‘Waarom?’
RJ: ‘Mijn werk hangt niet aan de wand, maar staat daar vóór, op een plankje. Ik zie het werk als een soort interactieve plek, waarbij je zogenaamd nog dingen zou kunnen weghalen, de compositie nog zou kunnen veranderen. Een aantal van de elementen staat ook echt los.’
HH: ‘Hoe kom jij op de titels voor je beelden?’
RJ: ‘Soms is een titel er direct, maar in dit geval was dat niet zo. Ik heb het werk op de uitnodiging voor de tentoonstelling “Voices of Babel” genoemd, enerzijds omdat het iets heeft van een in de hoogte reikende architectonische vorm, anderzijds omdat mijn moeder Babel van haar achternaam heet. Ten slotte dacht ik natuurlijk ook aan de spraakverwarring en de toren van Babel uit de bijbel. “Voices of Babel” als stemmen van de toren van Babel dus, maar tegelijkertijd ook stemmen van mijn eigen achtergrond. Ik vond het een toepasselijkenee, woordspeling.’
HH: ‘En het staat misschien ook voor die spraakverwarring die er misschien nog steeds is?’
RJ: ‘Die zou er misschien nog kunnen zijn in mijn positie ten opzichte tot die kunstgeschiedenis waar we het over hadden; in het bepalen van hoe ik pas in die hele ‘wereldkunstgeschiedenis’. Maar het is gevaarlijk het zo te noemen, want bij het woord ‘wereldkunst’ denkt men altijd aan ‘’exotische’ kunst, maar dat is niet wat ik bedoel.’
HH: ‘Laten we het dan ‘globale kunstgeschiedenis’ noemen. Ik heb het idee dat met de laatste twee Dokumenta’s iets veranderd is in de positie van westerse en niet-westerse kunstenaars. Dat kunstenaars uit niet-westerse landen een kans krijgen. Daarmee wankelt natuurlijk de positie van de westerse kunstenaar, dus dat monopolie op de kunstgeschiedenis. Heb jij het gevoel dat de kunstwereld ‘globaler’ wordt?’
RJ: ‘Ik denk dat het beeld dat je schetst niet geldt voor Nederland. Maar als ik bijvoorbeeld in Londen, Senegal, New York of ergens in China ben, heb ik wel het idee dat de kunst globaler is, dat het misschien groter is dan de som der delen. Nederland loopt wat dit betreft erg achter. We moeten ons afvragen wat ‘Nederland’ eigenlijk is, wat het woord betekent qua bevolkingssamenstelling. ‘Nederland’ is niet meer hetzelfde als wat het was in de jaren ’50. Ik denk dat de politiek ook schade heeft aangericht aan de mentaliteit: er kwamen hele rechtse partijen en mensen werden bang om te pleiten voor bestaansrecht. Eigenlijk ligt het bestaansrecht van Nederland nou juist in die enorme diversiteit die hier in een paar vierkante kilometers bij elkaar woont. Maar omdat alles nog steeds zo in hokjes wordt gestopt, komt de kunstwereld niet tot haar volledige ontwikkeling. Als ik bijvoorbeeld op de biënnale van Havanna rondloop, dan zie ik een ontwikkeling die veel meer met alles verbonden is. Je vindt er zowel een Caribische, als een Europese context. En dan zie je dus kunst waarbij je bijvoorbeeld dat je een verbinding kunt maken met het Modernisme, of andere –ismes, maar die tegelijkertijd op zichzelf staat. Dat hoop ik ook met mijn nieuwe tentoonstelling te bereiken. Dat je, ondanks dat je de relatie kunt leggen met het Modernisme, ook de andere lagen van het beeld ziet als je er langer naar kijkt. Dat mijn tentoonstelling een stempel zal drukken op de ontwikkeling van de beeldende kunst in Nederland, dat het een boodschap overbrengt.’
HH: ‘Zijn de werken die je laat zien op je nieuwe tentoonstelling net zo persoonlijk als het werk met de padden?’
RJ: ‘Ja. Ze zijn geïnspireerd door die bepaalde periode in de esthetiek van de Surinaamse Marron,mijn voorouders waren Marrons. Op die speciale geometrische patchwork motieven. Wat mij heel erg bezighoudt is de vraag wat er had gebeurd als ik in Suriname geweest op het moment dat die schouderdoeken met die geometrische vormen door de Marrons werden gemaakt, en als ik vanuit dat vertrekpunt een onderzoek had kunnen doen naar de relatie met het modernisme. Wilfredo Lam is een goed voorbeeld van een kunstenaar die eigenlijk hetzelfde deed. Hij ging van Havanna naar Parijs in de periode dat het Surrealisme daar op haar hoogtepunt was. Hij schiep beelden waarin hij zijn Caribische achtergrond wist te verwerken in een surrealistische context; bijvoorbeeld een beetje jungle-achtige beelden, waarin de textuur van de verf die hij gebruikte leek op de ‘frottage-techniek’ die de Surrealisten veel gebruikten. Zijn werk heeft een soort spirituele lading, die voelbaar is als je ernaar kijkt. Hij schiep dus beelden in een stijl die zich op dat moment ontwikkelde in Europa, maar die hij toch met zijn eigen Cubaans-Caribische achtergrond heeft kunnen aanvullen.’
Zaterdag 11 april opent de tentoonstelling ‘Crossing the Water’ van Remy Jungerman in het Gemeentemuseum. Voor meer info, klik hier.
Hanne Hagenaars interviewde Remy Jungerman naar aanleiding van zijn tentoonstelling ‘Adding up to the west’ , die van 30 maart t/m 11 mei 2013 te zien was in C&H art space te Amsterdam.