Queensized Loving
Het Museum Arnhem biedt plaats aan vrouwelijke kunstenaars die met hun kunst iets vertellen over het leven. De tentoonstelling ‘Queensize’, vernoemd naar het ruime (maar niet het grootste) tweepersoons bed, omdat, zo leert de tekst ons, onderwerpen uit de levenscyclus ”vaak beginnen én eindigen in bed”. Het is een tentoonstelling die is opgebouwd van jeugd en onschuld, naar pubertijd en sexualiteit om vervolgens te gaan over de dood. Maar vooral bij de thema’s pubertijd en seksualiteit zijn er in deze tentoonstelling opvallende tendensen zichtbaar.
Kennelijk hebben de vrouwen iets waar te maken als het gaat om seks; het is alsof er bewijs geleverd moet worden dat zij zichzelf vrij hebben gemaakt. In alle werken druipt de afstandelijke maar toch opwindende sfeer af. Alsof de kunstenaars willen laten zien dat ze de vrije seksualiteit kunnen omarmen, ondanks dat er in de samenleving nog een duidelijke tweedeling heerst tussen hoe er naar vrouwen en mannen wordt gekeken. En het is deze tweedeling die de werken hun dubbelzinnige karakter geeft.
In het midden van de twee ruimtes liggen bloedrode glazen schalen in een lange, slingerende lijn over de vloer. De spots zijn direct op deze lijn gericht, waardoor de vloer eromheen net wat lichter gekleurd lijkt. Je kan niet om dit spoor heen, dat doet denken aan uitvergrootte bloedplaatjes, iedere schaal net anders van kleur, net anders gevormd. Als een spoor waar aan beide einden een abrupt einde komt. Het is een werk van Kiki Smith, genaamd ‘Bloedlijn”. Gemaakt in 1994, toen Aids won aan bekendheid binnen de Westerse wereld, en waaraan nog steeds een stigma kleeft. Door de situering van het werk, wordt daarnaast de link ook gelegd naar menstruatie, naar het bloed dat maandelijks vloeit en daarmee de mogelijkheid biedt voor het beginnen van nieuw leven.
Aan de muur naast dit werk, hangen een aantal fotowerken. 2 daarvan, gemaakt door Rineke Dijkstra (the buzzclub), springen direct in het oog. Het zijn foto’s van jonge meisjes, in de transitiefase van kind naar jonge vrouw. Waar het baby-vet de wangen nog siert en de borsten langzaam vorm krijgen, staan ze midden in beeld en kijken uitdagend de camera in. Beiden zijn gekleed in zwarte uitgaans-outfits. De een draagt een klein heuptasje, de ander heeft een pakje sigaretten in haar handen. De heupen zijn licht gekanteld. Het is een vreemde gewaarwording; enerzijds lijken het kinderen gekleed in onthullende outfits die aandoenlijk volwassen vrouwen imiteren. Anderzijds zijn het jonge vrouwen, die nog het meest doen denken aan dames van lichte zede en zo van de straat geplukt zijn. Deze dichotomie maakt dat je blijft kijken; wil je het kind, of de opdoemende volwassenheid zien?
Schuin daarboven hangt een drieluik van Hellen van Meene, waarin opnieuw een jong meisje te zien is en waarbij vooral de foto links een soort onbedoelde seksualiteit verbeeld. Het is een jong meisje met koperblond haar, dat onder een dun oranje laken ligt. De deken onthuld een platte borstkas en het ontbreken van heupen. Ze ligt plat op haar rug, haar armen naast zich, met haar hoofd in een gele bak gevuld met water, waarin haar haren zich verspreiden. De ogen zijn half geloken en ze lijkt zachtjes te fronsen. Haar witte, bijna doorzichtige huid maakt het beeld breekbaar, bijna etherisch. Toch is het schokkend als je dit beeld vergelijkt met de huidige beeldcultuur, want is dit niet dezelfde houding die wordt gebruikt door modellen, die, als ik heel eerlijk ben, niet een product, maar seks verkopen. Het is een verontrustende gedachte dat kinderen dit genadeloos kopiëren, onder het toeziend oog van Van Meene.
In het volgende deel van de zaal, is het volwassen seksleven te bewonderen. Het zijn hier geen zinspelingen meer op dagelijkse beelden, hier krijgen de vrouwelijke kunstenaars grip op de hedendaagse maatschappij; bikkelhard verwijzen ze naar de pornografische industrie en de rol van de vrouw hierbinnen. De vrouwen poseren, maar zijn afstandelijk. Het zijn hompen vlees, bedoeld voor het vermaak van anderen. Maar ook mannen worden hier hervormt tot objecten. Er worden geen volledige mannen afgebeeld, enkel het enige onderdeel van de man wat de vrouw werkelijk nodig heeft (voor de voortplanting) ; de penis.
Aan de ene kant van de ruimte is een wand bedekt met foto’s, aan de andere kant is ruimte gemaakt voor een reeks aquarellen van Marlene Dumas, waarin het fenomeen Pin-up verweven wordt met het beeld van de oermoeder. De wulpse vormen van volslanke dames in uitdagende posities, weergegeven in het waterige handschrift van de kunstenaar. Behalve de ronde vormen, kan de toeschouwer zich afvragen waar dit werk op gericht is. De dames, als pin-ups, waren voornamelijk bedoeld om bekeken te worden door mannen, in het geheim. Nu ze geschilderd, ingelijst en in alle openbaarheid te bekijken zijn in ‘the white cube’ van Museum Arnhem, lijken de vrouwen van alle inhoud ontdaan te zijn. Het zijn lege hulzen waar de seksualiteit van afgedropen is, als de druppels water van het penseel van Dumas. Een verwijzing naar hoe de seksualiteit van vrouwen alleen bestaat in de juiste situatie.
Bettina Rheims, in de volgende ruimte, heeft werk met eenzelfde soort uitwerking. Maar waar Dumas de pin-up als inspiratie neemt, heeft Rheims gekozen voor de kalender die heden ten dage nog altijd aan de muren van louche garagebedrijven prijkt. Echter weet zij haar foto’s zo te maken, dat al het vrouwelijke schoon verdwijnt, het zijn stukken vlees, geplaatst in een ruimte. Als een koe die klaargemaakt wordt voor kunstmatige inseminatie, staat een vrouw met haar rok naar beneden en de billen bloot naar achteren. Ze heeft nog net haar naaldhakken aan, maar ze is van alle persoonlijkheid ontdaan en de plooien van haar huid wekken de indruk dat ze een vreemde spanningslijn in haar spieren bezit. Haar BH hangt aan een rekje boven het toilet zonder toiletbril naast haar. Dit is geen seks, dit is mechaniek. Het is alsof alle persoonlijkheid uit de vrouw is getrokken, ze is enkel het vlees. Een object dat gebruikt kan worden, zoals een koelkast of een auto.
In een andere foto is opnieuw het vlees te zien, maar ditmaal met een gezicht. Het is een mooie slanke vrouw, beneden naakt op haar zwarte pumps na. Aan de bovenkant trekt ze haar shirt net weg van haar ietwat ongelijke borsten. Ze bezit een doffe blik in haar gezicht en ze staat nonchalant met haar ontblote achterwerk tegen de muur aangeleund. Achter haar hangt een slinger, waar nog net het woord ‘joyeux’ (vreugde) uit te halen valt. Rheims laat echter geen vreugde zien, maar harde kritiek op onze hedendaagse beeldcultuur waarin het vrouwelijk schoon helaas nog steeds vaak wordt gebruikt als een lap vlees, klaar voor consumptie.
Veel van deze vrouwelijke kunstenaars hebben een weinig zachtzinnige houding tegenover seks. Een logische verklaring zou zijn omdat de vrouw nog steeds iedere dag moet vechten voor dezelfde seksuele rechten als die van de man; de pornografische industrie is bijna volledig gericht op het bevredigen van de behoeftes van mannen. En de afgelikte boterham, de nymfomane, is altijd een vrouw, want mannen met teveel lust bestaan niet.
Voor vrouwen en zeker vrouwelijke kunstenaars, is de scheidingslijn tussen het verdedigen van de eigen sekse tegen het pornografische geweld van de buitenwereld en het vinden van een eigen seksualiteit, een smalle richel waarop gebalanceerd moet worden. En in deze expositie durven de kunstenaars op het randje te dansen, alsof de afgrond nooit heeft bestaan.