Punk with a pencil – Visual Vinyl in SCHUNCK*
Heerlen, ooit het afvoerputje van Zuid Limburg, is bezig met een gestage culturele opmars. Kom je echter met de trein, dan wordt je meteen getrakteerd op de obligate non-architectuur van het stationsgebouw. Wat de poort naar de stad zou moeten zijn, is hier een desolaat windgat tussen twee andere nietszeggende gebouwen. Sommige architecten zou je het liefst een flink pak slaag willen geven om hun totale gevoelsarmoede. Kijk je iets verder, voorbij het spoor, dan zie je de contouren van een groots stadskasteel in aanbouw. Het Maankwartier van kunstenaar Michel Huismans krijgt hier langzaam vorm. Ik weet nog niet helemaal wat ik ervan moet vinden, maar er is in ieder geval geen sprake van betonnen treurigheid. En ondanks de kritiek op de kosten, zijn de meeste Heerlenaren blij dat het stadscentrum eindelijk in handen is van een bouwmeester met visie. Drie decennia rendementsdenken van projectontwikkelaars heeft de ooit charmante provinciestad namelijk uiteen gereten in een verzameling lukraak neergezette gebouwen. Het mocht vooral niks kosten….het resultaat is een openbare ruimte zonder ook maar een sprankje verbeelding.
Het Glaspaleis dat in 1933 werd gebouwd door de Heerlens architect Fritz Peutz heeft de storm van non descriptie lelijkheid ternauwernood overleeft. Tussen de draagconstructie van paddenstoelvormige kolommen en een gevel van diamantglas, klopt hier het culturele hart van Heerlen. Het gebouw biedt sinds 2003 onderdak aan het multidisciplinaire cultuurhuis SCHUNCK*. Er is een muziekschool, bibliotheek, architectuurinstituut en een filmhuis, plus de uitstekende museumzaal in het souterrain. Tot begin maart is hier de tentoonstelling ‘Visual Vinyl’ te zien als onderdeel van een serie cross-over tentoonstellingen die het spanningsveld tussen kunstwerk en gebruiksvoorwerp behandelt.
Wat krijg je als je een postsorteerder met een obsessie voor kunstenaarsplaten samen brengt met een toegewijd liefhebber van vinyl? Juist ja, een aanstekelijke ‘nerdy ‘ tentoonstelling die uiterst toegankelijk is. Jan van Toorn, de verzamelaar in kwestie, studeerde midden jaren zeventig elektronische muziek aan het Instituut voor Sonologie. Rond die tijd ontstond ook zijn liefde voor obscure kunstenaarsplaten. Via Frank Zappa kwam hij bij Varèse en het oeuvre van John Cage. Vervolgens was het hek van de dam. Toen Harry Prenger, de Heerlens popjournalist en oprichter van Zwart Goud, hem bezocht in zijn flatwoning, had Van Toorn ondertussen twintig meter aan uiterst zeldzaam vinyl verzameld. Harry’s hart stroomde bijkans over van geestdrift, en hij wist de tentoonstellingsmakers van Schunck te overtuigen. Deze collectie hoezen en platen was dermate uniek, dit moest simpelweg getoond worden.
Het pronkstuk van de tentoonstelling is ongetwijfeld de “Giant Size” van Andy Warhol. We kennen allemaal de Popart banaan op de iconische albumhoes van de Velvet Underground, maar dit is toch nog andere koek. Het gaat hier om een gesigneerde privépersing uit 1963 van de kunstenaar zelf. Op de plaat staan interviews van en met de grootmeester. De oplage destijds bedroeg 75 stuks, en dit is een van de zeer weinige exemplaren die de tand des tijds overleefd heeft. De hoes is van dik wittig karton met een flinke dot zwarte drukinkt op de voorkant. Een beetje verder ligt een andere Warhol hoes, deze ontwierp hij voor het ‘Love You Live’ album van de Rolling Stones. De handtekening van Warhol, de man was de bescheidenheid zelve, strekt zich royaal uit over de gehele achterkant.
Iets verderop is de wand en een hele trits vitrines gewijd aan het werk van Raymond Pettibon. Flea, de bassist van de Red Hot Chili Peppers, ontdekte zijn artwork al begin jaren tachtig in de straten van Los Angeles: “I remember walking around Hollywood and seeing Raymond’s flyers and being like, ‘What the fuck is that?’… Those flyers made me feel like something is going on and it’s romantic and it’s mysterious and it’s heavy and I don’t know what it is but I wanna know.” Pettibon, ‘the punk with a pencil’ was ooit bassist en naamgever van de Californische punkband Black Flag. Met bassen was het al snel gedaan, maar hij ontwierp wel het legendarische logo voor de band. In de VS zijn deze vier verspringende zwarte balkjes, het op één na meest getatoeëerde symbool aller tijden. Op nummer een staat ironisch genoeg de swastika.
Pettibon werd in Europa vooral beroemd om zijn tekeningen voor Sonic Youth. Met name de zwart-wit hoes van het in 1990 uitgebrachte Goo is een mijlpaal in de popgeschiedenis. Deze prijkt dan ook centraal op een van de wanden. De bijtende lijnen en brute vlakverdeling zijn dermate iconisch dat er nog regelmatig parodieën en mash-ups verschijnen op Tumblr en Buzzfeed. De meest hilarische persiflage is wel die waarin Breaking Bad’s Walt en Jesse hun opwachting maken als bebrild Grunge koppel. Ondanks al deze online lol worden de hoezen van Pettibon nooit gemakkelijk, ze blijven happen en bijten naar de toeschouwer. Misschien zijn de kleine single hoesjes in de vitrines daar nog het beste voorbeeld van. Op het matte en sleetse papier springt de venijnigheid er eens zo hard vanaf. We zien een hoesje van de band Off! Een bonkige kerel met bivakmuts neemt de telefoon op: “Hi Laura, it’s Lee. I have a new number, do you want it?” De tekening is, net als de tekst, zowel dreigend als humoristisch. Tel daar de vuige lijnvoering bij op, en zelfs op klein formaat dwingt Pettibon de kijker op zijn knieën.
Onlangs werd er een videotape ontdekt uit 1989 waarin Pettibon samen met Mike Kelley figureert. Kelley, bij ons vooral bekend van zijn samengebonden kleurige knuffels, was ooit lid van die andere Californische punkband Destroy all Monsters. In het filmpje speelt hij een tienerjongen die wanhopig probeert een bandje op te richten. Pettibon schittert in een dreinerige rol als zijn goede kameraad ‘Vomit’. Dat de twee meer met elkaar gemeen hadden dan hun voorliefde voor West Coast Punk bewijst ook Kelley’s ontwerp voor een jongere platenhoes van Sonic Youth: het koddig gehaakte knuffeltje op Dirty uit 1992. Deze is ook te zien op ‘Visual Vinyl, maar Kelley is vooral vertegenwoordigd in de categorie kunstenaarsplaten. We zien hem bijvoorbeeld op een hoes verschijnen als de verlepte kruising tussen graaf Dracula en Conchita Wurst. De expositie is namelijk opgezet langs twee lijnen: Het gros toont hoezen die zijn ontworpen door gerenommerde kunstenaars zoals Jeff Koons, Damien Hirst en Julian Schnabel. De andere klasse bestaat uit obscure kunstenaarsplaten, meestal uitgebracht door galeriehouders, musea of de kunstenaar zelf. Vaak staat hier geen muziek op, maar voordrachten, hoorspelen of soundcapes. Zo is er een unieke opname van Kurt Schwitters uit de jaren veertig waarin hij met veel verve het fonetische klankgedicht ‘Anna Blume’ ten gehore brengt. De plaat werd in 1958 uitgebracht door zijn galeriehouder, slechts een luttele honderd stuks werden er geperst. Hier primeert niet de visuele kwaliteit van de hoes, maar de historische waarde van de opname. De echte vinyl fetisjist likt hier natuurlijk zijn vingers bij af, maar een gewone sterveling kan er niet zoveel mee want de opnames zijn helaas niet te beluisteren.
Vlak naast Pettibon hangt een andere oude bekende: Mark Ryden. Onze dochter had ooit een periode waarin haar hele meisjeskamer vol hing met kaartjes, knipsels en posters van deze artiest. Sinds ze op kamers woont zijn de zeemzoete plaatjes godzijdank opgeborgen in een schoenendoos. Maar ik zou zowel haar als de kunstenaar in kwestie tekort doen door zijn werk weg te zetten als puberale kitsch. In de museale setting van Visual Vinyl is de aantrekkingskracht van zijn gepenseelde sprookjes nog groter. Zonder enig spoor van ironie spint Mark Ryden Americana folk uit tot mythische ‘make believe’. Wat dat betreft pas hij naadloos in het rijtje van Norman Rockwell, de virtuoze mid-century illustrator die eigenhandig The American Dream in ieders verbeelding geprent heeft. We zien een allerliefst dametje in fifties jurkje op de hoes van ‘One Hot Minute’ van de Red Hot Chili Peppers. De kuisheid van het tuttige figuurtje botst met de stomende riffs die in de groeven van de plaat verstopt zitten. Daarnaast hangt de flamboyante hoes van de verzamelplaat ‘Their Sympathetic Majesties Request’. Christus, met Mexicaanse sombrero, staat broederlijk naast een paashaasje in Wehrmacht uniform. Rechts onderin zien we een sexy Barbie in Hentai stijl. Jezus geeft er geen mallemoer om, hij blijft stoïcijns vooruit kijken met zijn liefdevolle koeienogen. Het geheel doet denken aan onze omgang met de triptieken van Jeroen Bosch: We raken er niet op uitgekeken, ook al zijn we de spreekwoorden en gezegden waarnaar verwezen wordt al lang geleden kwijt geraakt.
Het mooie van Visual Vinyl is dat de tentoonstelling op meerdere niveau’s werkt. Net als in het voormalige glazen warenhuis van Peter Schunck is hier voor ieder wat wils. Dat klinkt banaler dan bedoelt, want met een zeer gemêleerd publiek is dit geen sinecure. SCHUNCK* slaagt hier wonderwel in, zonder te vervallen in de alomtegenwoordige hipster nostalgie naar vinyl of het Jip en Janneke niveau van veel andere cultuurinstellingen. De expositie is een prikkelende introductie in de wereld van kunst en vinyl. Ongemerkt ziet de bezoeker een indrukwekkend scala aan laat 20e eeuwse meesters zoals Warhol, Basquiat en Dali. Daarnaast is er voor de echte connaisseur veel lekkers om van te likkebaarden. Want onder de kunstenaarsplaten bevinden zich zeldzame hoezen, unieke opnames en natuurlijk nog die peperdure gesigneerde Warhol waarvan Harry Prenger de prijs niet durft te noemen. Dan krijg ik gedonder met de verzekering, vertrouwt hij me toe. Prenger verzorgt trouwens op 22 december een persoonlijke rondleiding door de expo. De man is een vat vol kennis en kent werkelijk iedere groef uit de platencollectie van Van Toorn, een betere gids kun je je niet wensen.
Beelden Bert Janssen