Precair bestaan – City Life in Museum Arnhem
Precair
Onzeker 2) Instabiel 3) Wankelend
Een van de eerste foto’s die ooit gemaakt werd is Boulevard du Temple, een afbeelding van het uitzicht vanuit Louis Daguerre’s studio in Parijs in 1838. Op het moment dat de foto genomen werd moet het een hectiek van mensen en koetsen en paarden zijn geweest. Omdat de belichtingstijd van de foto rond de zeven minuten was, lijkt het op de foto uitgestorven. De beweging van de metropool ging te snel om vastgelegd te worden. Op het eindresultaat staan alleen de mensen die lang genoeg stilstonden; een schoenpoetser en zijn klant. Verder zie je alleen de straat, de huizen, de concrete materie van de stad.
City Life in Museum Arnhem verkent het leven in de metropool, en legt daarbij een nadruk op de miljoenensteden in opkomende economieën in Azië en Afrika. Het zijn veelal registraties van een precair bestaan. Dat betekent niet dat de werken triest of hopeloos zijn, maar dat ze fragiele situaties laten zien, levens waarin onzekerheid een constante is. In de videoinstallatie Street Vendors: Medellín, Tirana, Johannesburg, Yogyakarta filmt Su Tomesen de bedrijvigheid van straatverkopers. De beelden lijken zonder context soms op de beelden van een beveiligingscamera, ogenschijnlijk neutraal, de straatverkopers en hun klanten soms maar half in beeld. Er is amper stilstand; je ziet armen die de koopwaar uitstallen, van autovelgen tot fruit, transacties die worden uitgevoerd, karren die worden voortgeduwd in donkere straten, stalletjes die worden op- en afgebouwd. Het is het ritme van de straatverkopers die noodgedwongen in de illegaliteit opereren, in de luwte van micro-economieën die officieel niet mogen bestaan.
Camp is een schilderij van de geboortestad van kunstenaar Alaa Albaba, of beter gezegd, geboortekamp. Al-Am’ari is een vluchtelingenkamp dat op de Palestijnse Westbank ligt en in 1948 werd gesticht, een noodoplossing die zijn tijdelijke karakter inmiddels heeft verloren. Op foto’s van de entree van het kamp is het onduidelijk wat het een nederzetting maakt die bedoeld is om tijdelijk te zijn, en geen stad; er staan geen tenten, maar gebouwen van beton, er zijn straten, electriciteitspalen en reclameborden. De onzekerheid van de bewoners heeft wortels gekregen en is een opzichzelfstaand, semi-permanent gegeven geworden. In Alaa Albaba’s voorstelling van Al-Am’ari staan de huisjes dicht op elkaar gepakt, elke centimeter is gevuld met kleur. Het is een plattegrond die lijkt ontstaan uit een warboel aan perspectieven en dat geeft het geheel iets beklemmends, hoewel de warme geel- en oranjetonen en het zeeblauw van het schilderij weer een ander, aangenamer verhaal vertellen.
Het is binnen de lijsten een botsing tussen infrastructuur en lichaam, mens en dier, rijk en arm.
Het is vooral de versnippering van de grootstedelijke ervaring die je in City Life te zien krijgt. Het vluchtige en het persoonlijke. Veel van de werken hebben iets fragiels in zich, al moet je daar soms even wat langer voor kijken, zoals bij de foto’s van Martin Roemers. Zijn serie Metropolis registreert de collisie tussen mensen, groei en infrastructuur, in grote, kleurrijke foto’s van de miljoenensteden Lagos, Karachi, Manila en Los Angeles. Ook hier is net zoals bij de foto van Louis Daguerre door de lange belichtingstijd zichtbaar wat in beweging is en wat niet; de auto’s die langsrijden zijn vervormd, de contouren van mensen zijn wazig, sommigen niet meer dan een schim of een residu van een verplaatsing. De flagshipstores in een dure winkelstraat in Los Angeles zijn scherper, net als het vee dat ligt te rusten in Karachi, op een stukje grond dat ineengeklemd ligt tussen twee spoorlijnen. Het is binnen de lijsten een botsing tussen infrastructuur en lichaam, mens en dier, rijk en arm.
Twee werken bevatten de snippers van een vluchtig leven, namelijk Der Stapel 5, 16 en 17 van Umut Yasat en The Floating Population van Nadine Stijns. Yasat stapelt betekenisvolle objecten uit zijn eigen leven op steekwagens, in samenstellingen die zijn eigen lengte (1 meter 75) hebben. Door het persoonlijke van de spullen, en het feit dat mensen meestal ook rechtopstaande, langwerpige figuren zijn, lijkt het alsof de werken in zekere zin sculpturen van verschillende versies van hemzelf zijn. Als het zo is dat we onszelf identificeren aan de hand van spullen, is het in het geval van Yasat onder meer met een met verf bespatte stekkerdoos, een bierverpakking en stapels papier.
In The Floating Population onderzocht Stijns de ‘zwevende bevolking’ van mensen die in China voor hun broodwinning moeten schipperen tussen platteland en stad. Ze kunnen nergens permanent blijven, door het bureaucratische Chinese systeem dat strikt dicteert waar je jezelf mag vestigen en waar je slechts een gast bent. Ze torsen voortdurend hun leven met zich mee, hun bagage oogt kleurrijk en provisorisch. Stijns toont de inhoud van deze bagage met geometrische precisie op de wand; schoenen, opgevouwen kledingstukken, een vilten tasje. Er is ook een boek aan de muur gefixeerd, opengeslagen op pagina 467, een fragment waarin de personages hun zorgen over hun woonomstandigheden met elkaar delen.
‘[…]Construction workers walked down our lane yesterday and painted the word ‘demolish’ on every house. The government is planning to pull down the whole district.’
Het is een simpel zinnetje dat de achterliggende boodschap van de hele tentoonstelling in zich draagt. Het laat zien wat er schuilgaat achter het omhoog willen klimmen op de sociaal-economische ladder, naar de steden te gaan waar de groei en de dynamiek het grootst is, kortom – urbanisatie en de uitwerking hiervan op mensen, die bij het gebrek aan alternatieven in precaire situaties terechtkomen. De zin omschrijft de manier waarop de delicate positie van mensen wordt uitgebuit, en hoe hun worstelingen betekenisloos lijken in het grotere plaatje van een globaal kapitalistisch systeem. Dat de bestuurders van een land niet altijd het beste voorhebben met een groot deel van hun bevolking, en dat je daar als individu weinig of niks tegen kan beginnen.
Een wereldstad klinkt concreet. De cirkel van de metrolijn is gesloten, de wolkenkrabbers zijn in de grond verankerd, de straten en spoorbruggen deinen niet mee met de honderdduizenden voeten en voertuigen die er overheen denderen. En in zekere zin dendert de metropool ook over de mensen heen. Hoewel de urbane omgeving naast een concreet gevaarte een massa aan mensen is, is het geen collectief. Met name plekken waar de welvaart het meest ongelijk verdeeld is, heeft een gebrek aan zekerheid en stabiliteit een onevenredig grote impact op een kwetsbare groep die door infrastructuren van macht in situaties worden gedwongen waar ze zweven in plaats van vaste grond onder hun voeten te voelen. Te veel mensen in City Life worden zo afgebeeld, dobberend, zwevend, in een eeuwige overgangsfase, geen posities van waaruit je de mogelijkheden hebt om je situatie te verbeteren.
Een wereldstad klinkt concreet. De cirkel van de metrolijn is gesloten, de wolkenkrabbers zijn in de grond verankerd, de straten en spoorbruggen deinen niet mee met de honderdduizenden voeten en voertuigen die er overheen denderen
De werken deinzen er niet voor terug om mensen te laten zien in hun kwetsbaarheid, romantiseren hun moeilijkheden ook niet, maar documenteren hun veerkracht en aanpassingsvermogen in de tegenwoordigheid van de grote stad, die een meedogenloze dynamiek heeft. Dat een thema zoals urbanisatie een politieke ondertoon heeft is evident, maar City Life zoomt vooral in op de kwetsbare mens achter de machtsstructuren.
De tentoonstelling City Life is nog tot en met 17 mei te zien in de Kerk (Museum Arnhem) in Arnhem.