Plantagehuizen, slavenforten en kerkers tegenover het Paleis en de grachtenpanden – Over de schilderijen van Hans Broek
Deze tekst is de uitgewerkte versie van het openingswoord bij de solotentoonstelling ‘Herengracht’ van Hans Broek, bij ROOF-A door Wilma Sütö.
Er schuilt een verwarrende vraag in de schilderijen van Hans Broek (Veenendaal, 1965), rond een kern van hoop: kan kunst de wereld veranderen? En dan niet alleen mooier, maar zelfs beter maken? Persoonlijk geloof ik daar wel in, maar de vraag blijft verwarrend, omdat kunst geen praktische functie heeft. Het is geen stukje zeep waarmee je je handen kunt wassen, laat staan dat je de oorlog ermee stopt. Wel kun je er ogen mee openen.
De schilderkunst verbeeldt de dubbele bodems van het bestaan, als stille getuige van alles wat mooi en lelijk is. Soms is het een ode, soms een aanklacht, die ook zonder woorden duidelijk uitgesproken kan zijn. Je hebt geruisloze en luidruchtige schilderijen, is mijn ervaring, zoals je ook koude en warme kunst hebt, met vele gradaties daartussen. Het werk van Hans Broek heeft temperament en is op temperatuur.
Broek schildert alsof hij metselt met in pek gedoopte paletmessen. Op zijn schilderijen staan gebouwen die als rotsen voor je oprijzen. Dit zijn slavenforten, slavenkerkers en plantagecomplexen in Afrika en Suriname. Veel gebouwen uit de eeuwen van slavernij staan nog overeind. Het is wrede architectuur, zoals Broek demonstreert in schilderijen vol beheerste woede. De verf is gestold maar blijft turbulent, met slagschaduwen in zwartwit. Voorbeeld is het metershoge doek ‘Vrouwenkerker, Fort Santo Antonio, Ghana’ (2022), dat uit de realiteit lijkt te zijn geschraapt. Een stenen poort met een hoog, ijzeren hek blokkeert je blik. Je zou tussen de spijlen door naar binnen kunnen kijken, maar daar is het aardedonker.
‘De psychologische diepgang van Rembrandt en het diffuse licht van Vermeer bestonden niet in de slavenkerkers’, zegt Broek fijntjes, als je met hem over deze schilderijen spreekt. ‘Het gaat om gebouwen die functioneel als machtsblok zijn opgezet en van leed zijn doordrenkt. Donker en zonder empathie. Hoe zou je de misdaden, martelingen en verkrachtingen die 250 jaar lang als officieel Nederlands overheidsbeleid aan de orde van de dag waren moeten noemen? Beestachtig? Maar deze terreur doen dieren elkaar niet aan. Wat de lading misschien enigszins dekt is: duivels.’
Zoals Armando na de Tweede Wereldoorlog ‘schuldige landschappen’ schilderde, schildert Broek ‘schuldige architectuur’. Armando, kunstenaar en dichter, gebruikte de titel ‘schuldig landschap’ voor natuur die er vredig uitziet, zelfs idyllisch, terwijl er eerder dood en verderf is gezaaid. De boomtoppen rond Kamp Amersfoort waren getuige van het leed dat circa 47.000 gevangenen hier onder de Duitse bezetting ondergingen. Aan het gebladerte zie je niets af. Broek maakt het verleden in het heden zichtbaar: hij zoomt in op de tastbare geschiedenis van forten en plantagecomplexen. De architectonische typologie van de slavernij was voor hem een gruwelijke eye opener, zoals hij vertelt: ‘Met een machtsstructuur waar de nazi’s lering uit hebben getrokken.’
Broek weet waarover hij het heeft. De afgelopen jaren bestudeerde hij vakliteratuur; hij sprak met historici; leefde en schilderde maanden achtereen in Afrika en het Caraïbisch gebied. Uit Senegal, Ghana en Suriname bracht hij schetsen en foto’s mee terug naar zijn atelier in een voormalige scheepswerf in Muiden. Als schilder koelt hij zijn verbijstering in zijn werk. ‘De gouden glorietijd van de zeventiende eeuw, inclusief de schone kunsten waar je je als schilder natuurlijk graag aan spiegelt, heeft een keerzijde die je onder ogen moet zien’, zegt hij. ‘Alleen dan kun je ermee afrekenen.’
In 2020 introduceerde Museum de Pont in Tilburg zijn recente werk op een overzicht dat de tongen los maakte. Veel nieuwsgierigheid en complimenten, veel oordelen en vooroordelen. Moest de hele geschiedenis voortaan schuld en boete doen? Waren die verre forten serieus hels of slechts met de politiek correcte blik van nu? En, last but not least, hoezo ging een witte man schilderijen maken (en verkopen!) van dit voor zwarte mensen pijnlijke verleden? Zoveel vragen, borrelend van weerstand tegen het trauma. De geschiedenis is – hopelijk – nooit ofte nimmer een gesloten boek. De rol van dader versus slachtoffer sluit – hopelijk – geen wederkerige reflectie uit. En professionele bespiegelingen, zoals in de kunst, verdienen zeker een professioneel tarief – anders zijn kunstenaars linksom of rechtsom hoe dan ook de klos: hobbyistische armoedzaaiers of hypocriete zelfverrijkers. Onzin.
De functie van beeldende kunst is zelden enkelvoudig. Behalve als eye opener fungeren de schilderijen van Hans Broek als oefeningen in bezwering. Hij gebruikt het doek niet zozeer als schoolbord voor geschiedenisles, maar als een arena. Zijn schilderkunst is ritueel en afrekening. Er ligt een persoonlijke aanleiding aan ten grondslag. Vijf jaar geleden ontdekte hij dat familie in de zeventiende eeuw lid was van de Amsterdamse Admiraliteit en in die rol medeverantwoordelijk was voor de WIC en horror van slavernij. Over dit verleden, dat hem kwelt, praat hij bedachtzaam, maar zijn schilderijen smeulen van activisme; een dynamiek en samengebalde emotie die de ‘belle peinture’ moet overstemmen. Broek spreekt over de sound van zijn schilderijen, alsof ze in een performance tot stand komen; de turbulentie van een muzikale roes. Hij herinnert aan punk; raapt zand, stof en gruis van de grond voor het verzwaren van de verf. Het doek moet lelijk kunnen zijn, zegt hij, maar daarmee doet hij zichzelf tekort. Broek is een schilder in hart en nieren, die werkt op de toppen van zijn kunnen. Eerder dan lelijk, zou ik zeggen, is zijn werk full of sound and fury, zoals Shakespeare het leven omschreef: “Life is a tale, told by an idiot, full of sound and fury.”
Naast zijn rauw geschilderde kerkers en forten schildert Broek sinds kort ook architectuur die in Nederland werd gebouwd in de eeuwen van slavernij: grachtenpanden, pakhuizen en paleizen als toonbeeld van rijkdom, welvaart, status en macht. Vroeger was het Paleis op de Dam het stadhuis van Amsterdam, maar ook: de Sociëteit van Suriname. Hier zetelde de handelsonderneming die zich eigenaar van de kolonie noemde en Suriname beheerde. De titel die Broek zijn schilderijen van dit iconische gebouw heeft meegegeven luidt dan ook: Sociëteit van Suriname. In zijn schilderijen doemt het Paleis op onder een dreigend gesternte, met een duister, onverzettelijk silhouet, dat het gewicht van het verleden torst en zich scherpt aftekent tegen wolkenluchten vol spookverschijningen.
Op zijn solotentoonstelling bij ROOF-A in Rotterdam, getiteld Herengracht, en op de groepstentoonstelling Watamula, actuele kunst over reisdrift, bij het Dordrechts Museum geeft Broek op dit moment, zomer 2022, voor het eerst zicht op twee kanten van hetzelfde verhaal. Draaiend om je as zie je plantagehuizen, slavenforten en kerkers tegenover schilderijen van het Paleis en een reeks Amsterdamse grachtenpanden, gebouwd met winst van de WIC en het systeem van slavernij. Herenhuizen en hun vrome schijn! Het straatbeeld doemt op met zijn gevelwand als decor voor het publiek, deels in zwartwit, deels in de kleuren van de Nederlandse vlag en het oranje van de wimpel, een hel, schel en fel oranje, zoals we het kennen van prijsstickertjes uit de supermarkt: de kleur van de oranje leeuw en die van de Hollandse koopmansgeest.
Met het samengaan van uitersten komt Broek dicht op de huid van de tijd, waarin het onmogelijk is blind en doof te blijven voor de disbalans in het verleden die zich kaatst in de disbalans anno nu: een vrije, rijke, veilige wereld versus een wereld die gewelddadig is, van middelen verstoken en vol gevaar. Op sociale media circuleert een gedicht over de kloof tussen die twee en de gevoelens van onmacht die erbij komen kijken. Het is van de Oekraïens-Amerikaanse schrijver Ilya Kaminsky, uit de bundel Republiek der Doven en gaat als volgt:
We waren gelukkig tijdens de oorlog
En toen ze de huizen van andere mensen bombardeerden kwamen we
in opstand
maar niet genoeg, we protesteerden maar niet
genoeg. Ik lag
in mijn bed, rond mijn bed stortte Amerika
in: onzichtbaar huis na onzichtbaar huis na onzichtbaar huis.
Ik zette een stoel buiten en keek naar de zon.
In de zesde maand
van een rampzalig regime in het huis van geld
in de straat van geld in de stad van geld in het land van geld,
ons grootse land van geld, waren we (vergeef ons)
gelukkig tijdens de oorlog.
Onlangs was Kaminski in Rotterdam, op Poetry International. Toen is één van zijn dichtregels op een vuilniswagen in de stad ingehuldigd. Sinds dertig jaar verspreidt de gemeente op deze manier, via de reinigingsdienst, kunst door de wijken van Rotterdam, onder het motto: het gedicht is een bericht. Dit motto geldt ook voor het werk van Hans Broek, die de kloof tussen mensen in verschillende werelden overbrugt met zijn schilderijen vol bezwerende machten en krachten. Hij schildert de schuldige architectuur als een bouwsel van herinneringen, bespiegelingen en emoties. Soms wordt van mensen gezegd dat zij een hart van steen hebben. Andersom geldt dat stenen een geheugen hebben en drager kunnen zijn van een menselijk hart. Elke verfstreek en elke bouwsteen in de forten en de kerkers, de paleizen en de grachtenpanden op de schilderijen van Hans Broek is een verfstreek en bouwsteen met een menselijk hart, waarin je het kloppen kunt horen van woede, toewijding en medeleven. Het schilderij is meer dan een aanklacht. Het is ook een monument voor een ideaal: een toekomst waarin we de geschiedenis keren en de schoonheid van creatie pal tegenover destructie staat.
Deze tekst is de uitgewerkte versie van het openingswoord bij de solotentoonstelling ‘Herengracht’ van Hans Broek, bij ROOF-A, door Wilma Sütö. De tentoonstelling bij ROOF-A is nog te zien t/m 18 september 2022. Bij het Dordrechts Museum is werk van Hans Broek te zien op de groepstentoonstelling Watamula, actuele kunst over reisdrift, tot en met 8 januari 2023.