The Plant
– een buitengewoon dagboek over gewone planten
In de wachtkamer bij de tandarts is het mijn favoriet: magazines over tuinen, planten, gevuld met tips door vakidioten met groene handen in plaats van vingers en foto’s, heel veel foto’s. Het bladeren erdoor heeft iets vergelijkbaars met gedachteloos langs prachtig vormgegeven etalages te lopen: er is zoveel moois te zien. Eenmaal mezelf op de meest ideale manier gestationeerd hebbende (luie stoel, parasol, direct uitzicht naar mijn eigen plantenhofje) word ik verrast door de uitgebalanceerde mix van kunst en natuur in dit magazine. De eerste pagina die willekeurig in het midden open, is een kort zelfgeschreven gedicht door actrice Tilda Swinton die een boom voor haar Schotse ouderlijk huis optekent alsof het een oude vriend van haar betreft. ‘… We continue to eye each other –old friends- I call it the Parent Tree. Part elephant. Part octopus. How much wiser could an eye be?…’
Naast haar lofzang twee foto’s van een dikke knoestige boom waarvan je je kunt voorstellen dat een klein meisje het oude geboomte als trouwe vriend beschouwt.
Het blad begint zijn eerste paar pagina’s direct spectaculair met foto’s gemaakt door Wolfgang Tillmans: twee hele depressieve kamerplanten die letterlijk het plafond bereikten en nu treurig hangen, een vensterbank met onkruid in en plantenbak, een man met sportgympies, korte broek en vla-gele polo die zijn hoofd achter een grote bos met wilde aardbeien heeft gestoken (waarschijnlijk om ze te kunnen plukken én omdat het een hilarisch beeld oplevert). Dit zijn geen foto’s die je in de ‘LandIdee’ bij de huisarts tegen komt, de foto’s van Tillmans zijn een twijfelachtige ode aan het tuinieren en vergeten planten.
Het eerste artikel in het magazine is een uitgebreide special over de weelderige achtertuinen in Londen. De stad met de rode dubbeldek-bussen, Tate Modern, het chaotische en overvolle metro systeem, Brick Lane met al zijn Indiase restaurants en de brede Themes, heeft een verborgen geheim. Uit het artikel, geschreven door Kate O’Brien, blijkt het nog niet gemakkelijk is om door te dringen tot de privé tuinen van de rijke Londenaren, maar uiteindelijk krijgt ze enkele eigenaren te spreken die ze uitgebreid interviewt over hun verborgen schat. De meeste tuinen in Nederland zijn aangeharkt, betegeld of soms zieltogend verlaten, maar eigenlijk lijkt geen van hen op hun Londens broers en zussen. Deze zijn wild, woekerend, groener dan groen en vooral: minimaal geregisseerd en vooral overgelaten aan de vrije groei van het gewas. De foto’s zijn genomen door Jacob Lillis: ietwat overbelichte opnames die zo uit een oude polaroid camera zouden kunnen zijn gekomen.
Ook zijn er tussen de artikelen over bomen, bossen en planten enkele intermezzo’s. Kunstenaar Clarisse Demory (haar naam zou ook een bloem kunnen zijn) die keramieken vazen verzamelde van rommelmarkten en tweedehands winkels schrijft hier aardig over: ‘It’s not that I need them, but I cannot just leave them there, alone without the warmth of the other objects forgotten in the dust’.De opgepoetste glimmende vazen zijn als stillevens gefotografeerd door Julie Ansiau, alsof het bloemstukken zijn.
Zelfs heeft het magazine een erotische afdeling, waar een naakte vrouw die lustig naar haar eigen borsten grijpt een roos over haar hoofd geplakt heeft gekregen, een naakte man die wulps de camera in lonkt kreeg een orchidee over zijn geslacht geplakt en vrouwen in collages worden met planten in een fallusvorm ‘aangewezen.’
In het midden van het magazine kleuren de pagina’s geel. Hierop zijn planten en bloemen geschilderd. Het is een ongewone samenkomst in een magazine: die van tuinieren en die van kunst. Ongewoon, maar ongelooflijk goed. Voor de plaatjeskijker is het feest, maar de interviews en teksten zijn gelaagd, hebben specifieke vakkennis en kwaliteit.