Pam Emmerik (1964-2015)
Deze tentoonstelling, die een ode brengt aan Vincent van Gogh, draagt als titel een citaat uit Vincents laatste nooit verstuurde brief aan zijn broer Theo: ‘in de ontreddering de kalmte bewaren’. De titel is merkwaardig toepasselijk. Nog tijdens de tentoonstelling, op vrijdag 3 juli 2015, verliet Pam Emmerik, die een brief aan Vincent schreef die hier nu hangt, het is de brief op de vaal groengele muur waaronder een grote bos veldbloemen in een hemelsblauw emmertje staat, de wereld.
Voor wie Pam nog niet kent volstaat het om een van haar romans te lezen die boordevol met autobiografische notities zitten. Zelf ben ik net begonnen aan ‘Wie het paradijs verdragen kan’ haar laatste roman, onlangs gekocht in de ramsj en door Pam vers gesigneerd met tekeningetjes van haar grote hondjes. Wie niet zo heel erg van lezen houdt, kan een van Pam’s beeldromans gaan halen. Daar staan veel plaatjes in met veelal minuscule teksten die kort en bondig duidelijk maken wie Pam was, of is.
Ik ben geen kenner van het oeuvre van Pam Emmerik. Er zijn er die veel beter weten wat Pam allemaal deed en vond. Ik ben ook geen kenner van haar biografie. Wie meent Pam niet te kunnen leren kennen uit een van haar boeken of uit haar beeldend werk, -het is immers maar fictie en wat is nou waar en wat is verzonnen?,- zou een van de ontroerend openhartige interview met Pam kunnen lezen of beluisteren.
Pam ken ik vanaf ongeveer 1992, het jaar waarin ik de ‘Koninklijke Subsidie voor vrije schilderkunst’ kreeg en terechtkwam bij Loerakker Galerie in Amsterdam, de galerie waar Pam al bij zat. Tenminste, dat denk ik, dat Pam daar al bij zat. In ieder geval hebben we elkaar daar, aan de Keizersgracht, leren kennen en het klikte meteen. Zelfde gevoel voor zwarte humor, allebei het hart op de tong, een flinke dosis wantrouwen naar de wereld, allebei wars van laffe esthetiek, wat dat ook moge zijn trouwens. Allebei ook een drang naar het schrijven. Pam heeft me nog aangemoedigd schrijver te worden.
Uit die tijd herinner ik me Pam als altijd strijdbaar, maar ook als opgewekt. Opgewekt strijdbaar. Later was die strijdbaarheid, die bleef, niet meer zo opgewekt. Pam had teveel meegemaakt. Het leven had haar, zoals we zeggen, niet gespaard. Ze viel van de trap, in het huis in Spanje. Struikelde over een van de honden die ze nooit iets kwalijk nam, raakte in coma, kwam daar bijna niet meer uit, en vocht toen ze toch weer wakker werd als een leeuwin om er weer bovenop te komen. Toen ik door Pieter Kusters, innig vriend van Pam en getalenteerd kunstenaar, werd gebeld dat Pam in coma lag, draaide ik voor Pam de hele Matthäus-Passion van J.S. Bach. Ik heb dat Pam nooit verteld. Het was mijn manier om haar weer uit de coma te wekken. Ik denk niet dat mijn geloof zo groot is dat dat ik meen dat het nu nog nut heeft om nog eens de hele Mattheüs te draaien en mee te zingen. Uit de dood opwekken is onbegonnen werk.
Pam heeft een Joodse moeder, voelde zich ook op een bepaalde manier Joods, maar de godsdiensten, inclusief de Joodse religie, kon ze wel wurgen. Had ze twee godsdienst-wurgstokjes gehad, ze had ze beslist gebruikt. Nacht na nacht had ze de godsdiensten stuk voor stuk beslopen, om ze een voor een de nek om te draaien. Haar eigen, omgekeerde Kristalnacht, Nacht van de lange Messen, niet om mensen te molesteren, maar de godsdiensten die voorbij gaan aan de mens.
Toen we, De Vrienden van Job, bezig waren de lijst van kunstenaars samen te stellen, kwamen we als vanzelf terecht bij Pam. Pam mailde op de vraag of ze mee wilde doen aan een ode aan Vincent van Gogh op z’n Pam’s, soms lang, soms uiterst kort. Dit keer kort: ‘Ik doe mee! Pam.’ Zo beloofde ze ons ook een lezing te houden. Zo staat het ook op de uitnodigingskaart. Geen idee waar ze het over gehad zou hebben. Over Vincent van Gogh was ze vol lof: een geniale klodderaar, een begenadigd brievenschrijver, heetgebakerd compromisloos, geen blad voor de mond, een groot gevoel voor alles wat zwak is. Pam was dwars genoeg om haar lezing niet over Vincent te houden, maar bijvoorbeeld over de arme hazewindhondjes in Portugal, waar ze van tijd tot tijd geld voor probeerde in te zamelen. Ze zou ermee zijn weggekomen; haar bevlogenheid en charme waren onweerstaanbaar.
Een paar jaar na haar ellendige val en aansluitende coma, en nog lang niet klaar met vechten tegen haar onwillige geest en onhandige lichaam, kreeg de liefde van haar leven, Pjotr van Oorschot, te horen dat hij de klotekanker had en niet meer lang zou leven. Pam was ontroostbaar. De twee grote psychisch gestoorde hondjes die ze samen hadden, werden Pam, na Pjotr’s dood, nog eindeloos veel dierbaarder dan ze al waren. Toen ik half mei naar Rotterdam ging -de stad waar ze samen met Pjotr woonde- om haar bijdrage aan ‘in de ontreddering’ op te halen, zei ze: ‘Ik zie ze echt niet als mijn kinderen, hoor Rinke. Het zijn gewoon honden. Ik heb geen kinderen.’ Even geloofde ik ook wat ze zei. Maar het was slechts een van de vele dwaalsporen waarop Pam mensen kon zetten. Een verdwaalde lichtkogel. De manier waarop Pam met haar hondjes omging, de manier waarop ze tegen hen praatte, was zo innig, zo liefdevol, dat ik begreep dat de honden niet minder waren dan kinderen, maar meer. Honden hebben al veel langer een ziel dan mensen. Lorca en Pita, de twee hazewindhonden over wie ze zei dat die nooit maar dan ook nooit bijten, verbonden Pam met Pjotr. Mensen bijten wel, kinderen ook, maar Lorca en Pita hebben alleen maar lief.
Pam heeft niet zoals de meeste kunstenaars één maar twee brieven aan Vincent geschreven. Tweelingbrieven die als twee druppels water op elkaar lijken, zoals de vijf versies van ‘La Berceuse’ van Vincent op elkaar lijken. Pam tekende een brief met twee keer dezelfde kop van Vincent, en met twee keer dezelfde woorden.
Pam zei me op haar Rotterdamse atelier aan huis dat ik mocht kiezen welke van de tweelingbrieven ik wilde meenemen naar Arnhem. Na een minuutje vleeskleuren koos ik die hier nu hangt. Grappig genoeg wilde Pam onmiddellijk weten waarom ik die koos en niet die andere. Ik legde het uit en Pam zei: ‘O ja.’
Op haar atelier boven de keuken werd ik getrakteerd op Pam’s laatste nog lopende beeldende project: een beeldroman voor een Nederlands museum. Het was de tweede reden dat ik naar Rotterdam ging. Ik ging niet alleen om de brief voor Vincent op te halen, Pam wilde ook erg graag dat ik kwam kijken naar het nieuwste beeldboek. Ze heeft me bezworen er voorlopig niks over te zeggen, dus houd ik de bewoordingen hier doelbewust wat vaag. Niks voor mij, niks voor Pam, maar wat moet, moet. Ik weet niet hoe lang we daar zaten, maar beslist een uur of twee. Ik kreeg het hele boekwerk te zien en te lezen. Pagina na pagina. Alle op de achterzijde met potlood genummerde tekeningen werden zorgvuldig gerangschikt op schoon wit papier, gedrapeerd op de lange tafel aan de blinde muur met rechts het doorzonraam met schitterende lichtgevende uitzicht op de Rotterdamse haven. Iets aan het manuscript maakte Pam onzeker, iets dat de religies aangaat. En aangezien ik toch een soort expert op dat gebied was, werd mijn mening gevraagd. Alles moest gelezen worden en alles bekeken. Het aantal pagina’s weet ik niet meer.
Pam was weliswaar Joods, maar had niks met god of JHWH of nog weer ander letters van het alfabet die dezelfde figuur maken. Of juist niet dezelfde figuur, want daarvandaan immers komt zoveel ellende, van de intolerante godsdiensten. Dat is iets wat Pam glashelder zag. Of Pam de god echt overbodig vond weet ik niet, wel vond ze het overbodig er ruzie over te maken, laat staan er oorlog om te voeren, laat helemaal staan mensen te vervolgen omwille van hun godsdienst of gebrek aan godsdienst. Ieder zijn of haar eigen god of ding. Een beetje zoals William Blake het ooit bedoelde toen hij sprak over Jesus-Imagination. Laat iedereen geloven, of niet geloven, waar die zin in heeft, maar val er in godsnaam een ander niet mee lastig. De verbeelding moet weer aan de macht, niet de gevestigde, angstige op macht beluste orde der religies, die Pam wantrouwende en vreesde vanuit de grond van haar warmbloedige hart. Want over agressieve ideologieën wist Pam, bijna aan den lijve, voldoende. Ze zei die middag even onverwacht als pontificaal: ‘Ach Rinke, eigenlijk doe ik het allemaal voor mijn neefjes en nichtjes die in Auschwitz zijn omgekomen.’ Pats. Boem. Wie zegt het haar na? Wie verloor bijna zijn of haar hele familie omdat een paar of een heleboel idioten verzinnen dat sommige anderen Untermenschen zijn? Al dit soort puzzelstukjes leveren een beeld op wie Pam was: haar ongemakkelijke maar niet ongelukkige jeugd, haar Joodse wortels, haar dwarse hoogbegaafdheid, haar val, haar Pjotr, haar grote hondjes, de laatste grote Europese oorlog.
Terwijl we door het verluchte beslist niet godloze manuscript bladerden, zei ik tegen Pam: ‘Hoeveel mensen heb je dit al laten zien?’ ‘Bijna niemand’, was het antwoord, ‘en nog deze week gaat het allemaal weg naar Antwerpen om gescand te worden.’ Voor de mop zei ik: ‘Goh, maar Pam, dan is het wel heel erg bijzonder dat ik het integraal te zien krijg! Wie mag er zomaar, met de maker ernaast, door een origineel manuscript bladeren zonder zijden handschoentjes aan en zonder camerabewaking? Het is alsof ik naast Blake zit en alle poorten van de waarneming zich openen. Gek toch, dat ik dan later kan zeggen dat ik dat nog heb mogen aanraken en doorlezen?’ Uiteraard gekscherend bedoeld is nu voldongen wat niet voldongen had moeten zijn. Het was, wat mijn kleine geschiedenis met Pam aangaat, de voorlaatste act.
We liepen de trap weer af, ik met de brief aan Vincent onder de arm, de woonkamer weer in waar Pita en Lorca stonden te wachten. Op Pam natuurlijk, mij negeerden ze totaal. We hingen het schilderij van Pjotr dat kort daarvoor naar benden was komen stuiteren weer op, Pam signeerde voor mij haar laatste roman ‘Wie het paradijs…’ inclusief twee tekeningetjes van Pita en Lorca. En ineens hadden we haast. De honden werden geroepen, moesten worden uitgelaten. Eerst mochten de honden de trap af, dan pas ik. Dat was beter. Anders durfde Pita niet. Toen de hele familie beneden was, werd ik pas geroepen: ‘Rinke, kom maar. ‘ Ik blafte voor de mop een paar keer, maar dat was tegen het zere been van Pita. Ik vroeg om vergeving.
Pam bracht me naar de metro, zwaaide me na vanaf het hondenpoepveldje om de hoek van haar huis. Ze sprak met een mevrouw met ook een hond meer dan een kind. Ik wist niet dat dat de laatste blik op Pam was, zoals ik dat ook niet wist toen ik eens naar mijn moeder in het ziekenhuis zwaaide. Maar ik keek zo lang ik kon. Pam zag mij niet meer, zag twee honden. Zo gaan die dingen. Het enige dat telt is het moment dat we nog wel hebben, het laatste moment, en al de herinneringen aan eerdere laatste momenten. Misschien is dat ook waar wij aan elkaar raakten, elkaar begrepen, in het ontmoeten van de ander als ander, niet als zelf. Het heeft iets te maken met openheid versus geslotenheid.
Ik heb het nooit tegen Pam gezegd, -wars als ik geworden ben van het opdringen van mijn visie op de dingen,- maar we herkenden in elkaar eenzelfde vuur, noem het ook eenzelfde totale openheid naar de wereld, die natuurlijk eerder eindeloos veel pijn doet dan wonden heelt. En toch is er niks anders. De schoonheid van de kapotte wereld. Misschien dat we elkaar wel herkenden in dat wat de grote Frans Joodse filosoof Emmanuel Levinas eens zei: ‘In het gelaat van de ander ontmoeten we god.’ ‘O,’ zou Pam triomfantelijk hebben gezegd: ‘Dan ben ik die god en dan schaf ik nu alle religies af.’
Graag zou ik willen afsluiten met de woorden van de brief van Pam aan Vincent.
Lieve, lieve Vincent, laat mijn bericht
hier aan jou kort maar krachtig zijn!
want ik dank jou uit het diepst van mijn
hart dat jij de wereld hebt laten zien
dat kunstenaars ook verward doch meesterlijk
kunnen zijn! na mijn coma heb jij name-
lijk als een waar schild voor mij met m’n
afasie gediend. diepe diepe dank daarvoor.
dat vind ik zelf ook veter cool, pam!
¬Veter cool, pam. Dat laatste zegt dan Vincent weer tegen Pam. Veter cool, een eigen bedenksel. Nou ja, hij zegt het niet, hij denkt het in een wolk net buiten zijn rossige hoofd, een tekstwolkje via bubbeltjes verbonden met het eigengereide zuurstofrijke brein. Pam, vanaf nu denken we aan jou in doorschijnende bubbeltjes die ons leiden naar roze wolkjes, verbonden met ons brein en jouw hart.
Pam, mazzeltov!
Rinke