De mens en de aarde in tal van hoedanigheden- Op atelierbezoek bij Frans van den Boogaard
“Frans van den Boogaard is er niet op uit om thuis te komen in zijn schilderijen, hij maakt ze om uit te kijken naar het verschiet.”
Boven het dorp Couflens in de Ariège ligt, op 900 meter hoogte, het uit een paar huizen bestaande gehucht La Souleille. Een smal, steil bergweggetje voert erheen maar houdt vlak ervoor op: de laatste tientallen meters gaan te voet. Na een bocht naar links over een eenpersoons stenen pad is er opeens het huis van Frans van den Boogaard (Nijmegen, 1952) en zijn vrouw Thea. Tien kilometer van de Spaanse grens kijkt het uit over de 3000 meter hoge toppen van de Pyreneeën. Het lijkt een verlaten, eenzame plek, maar schilder en beeldhouwer Van den Boogaard ziet dat anders.
“Iedereen denkt dat ik hier verstoken van alles en iedereen een teruggetrokken leven leidt, maar dat is helemaal niet zo. Ik woon op een kwartiertje rijden van Seix waar allerlei culturele voorzieningen zijn die me op de hoogte houden van wat er in de wereld gaande is. Toulouse is een uur verderop.”
Het huis in La Souleille is de derde woning die Frans van den Boogaard In Frankrijk heeft betrokken. Al rond 1980 liet hij de Nederlandse kunstwereld, waarin hij slecht kon aarden, achter zich en emigreerde hij naar Frankrijk. Daar zag hij de mogelijkheid om met eenvoudige middelen een zinvol bestaan te leiden. Het begon met de aanschaf van een ruïne in de buurt van Bergerac die hij tot een volwaardig huis met zwembad verbouwde. Na veertien jaar verkocht hij het en betrok een verwaarloosd landhuis in Mesterrieux, in de buurt van Bordeaux. In dat historisch huis trof hij een deels vergane inventaris aan van paperassen, kostuums, correspondentie en perkamenten documenten die deels nog stamden uit de dertiende eeuw, deze vormen sindsdien een bron voor een deel van zijn werk als kunstenaar. In 2000 kocht hij het pand in La Souleille als vakantiehuis om zich daar in 2008 permanent te vestigen.
“Ik groeide op in Nijmegen in een gezin met twee broers en drie zussen. Mijn vader was een architect en hij had mij voorbestemd hem in dat vakgebied op te volgen. We waren geabonneerd op ‘Openbaar Kunstbezit’ en er was belangstelling voor de beeldende kunst zoals die door kunstkenner en televisiepresentator Pierre Janssen op tv onder de aandacht werd gebracht. Tekenen was het enige waar ik goed in was en alle witruimte in mijn schoolboeken had ik vol getekend, maar op de HBS bakte ik er verder niks van. Ik deed twee keer de derde en twee keer de vierde klas totdat mijn tekenleraar tegen me zei dat ik me moest aanmelden voor de kunstacademie, om bij uitzondering toegelaten te worden zonder de vereiste vooropleiding. Dat heb ik gedaan en ik werd aangenomen – al aarzel ik om het te zeggen – ‘wegens uitzonderlijk talent’, zoals dat heette.”
“Ik ging in 1970 naar de Academie Sint Joost, toen nog gevestigd in de Bredase binnenstad. Ik ontmoette er jaargenoten als Mariette Linders met wie ik het goed kon vinden, maar ik bleef er maar een jaar. Ik verhuisde naar het platteland van Zeeuws-Vlaanderen, precies op de Belgische grens. Mijn leven daar speelde zich vooral af in Vlaanderen. Ik was negentien jaar en heb er twee jaar gewoond en gewerkt, als boerenknecht en kunstenaar. Daarna heb ik me opnieuw aangemeld bij een academie, in Den Bosch en daar ben ik in 1976 als schilder afgestudeerd. Ik kreeg er les van onder anderen Jacques Frenken die veel voor me betekende en van Lei Molin die nog belangrijker voor me was.”
Molin maakte deel uit van een groep Limburgse kunstenaars die in Nederland naam maakte; schilders als Jef Diederen, Pieter Defesche en Ger Lataster die overigens ook lesgaf in Den Bosch. Met hun gevoelsmatige manier van werken en de landschappelijke aard van hun welhaast abstracte schilderijen hadden ze een eigen aanwezigheid als Limburgse Amsterdammers in de Nederlands kunst. Hun abstract expressionistische benadering van het schilderen is in de schilderijen van Frans van den Boogaard nog rudimentair aanwezig, terwijl hij veel zichtbaarder landschappelijk en geologisch werkt om de aarde in tal van hoedanigheden te doorgronden. Op de film ‘Frans Van den Boogaard à la Montagne’ uit 2020 die Gilles Thomat van hem maakte is die fascinatie te zien. “Ik tref hier in het gebergte grondlagen aan die 420 miljoen jaar oud zijn en die verwerk ik als grondstof, vooral in mijn sculpturale werk.”
Het probleem voor mij in Nederland was: te weinig natuur en te veel mensen. Dat benauwde me, maar het had ook met onzekerheid te maken.
Vier jaar lang probeerde Frans van den Boogaard in Nederland een praktijk als kunstenaar op te bouwen, maar hij vond geen aansluiting bij de eigentijdse ontwikkelingen. Hij was in zijn werk te veel een eenling en de manier van doen in het galeriewezen beviel hem niet. In zijn tentoonstellingsoverzicht is slechts één Nederlandse expositie opgenomen, uit 1979 bij Galerie Marzee in zijn geboorteplaats Nijmegen.
“Het probleem voor mij in Nederland was: te weinig natuur en te veel mensen. Dat benauwde me, maar het had ook met onzekerheid te maken. Eenmaal met Thea in Frankrijk begon ik daar bouwprojecten te begeleiden, vooral in uitvoerende zin met vaak Britten als opdrachtgever. Mijn kunstpraktijk stond op een laag pitje. Ik was druk met die projecten, mijn eigen huis en mijn gezin met Thea en de kinderen. Toen ik die ‘manoir’ in Mesterrieux had gekocht en op al dat historische materiaal stuitte, niet alleen officiële documenten maar ook handgeschreven liefdesbrieven en berichten van soldaten aan het front, kranten en kleding, veroorzaakte dat bij mij beeldende impulsen. Ik ging weer meer tekenen en schilderen en er ontstond samenhangend werk over waar ik was en de geschiedenis van een plek in het landschap, de voortdurende opbouw en vernietiging van menselijke inspanningen in verhouding tot de omgeving en de natuur.”
De destructieve krachten in het leven, zoals Van den Boogaard die zag in oorlogsvoering en militarisme heeft hij met name in sculpturaal werk verbeeld. In een kleine museale ruimte die hij huurt in het piepkleine centrum van Couflens dat nog geen honderd inwoners telt, heeft hij op tafels een tiental van die sculpturen uitgestald. Ze doen zich voor als de restanten van op schaal nagebouwde zeeslagen en raketaanvallen in desolate landschappen in roestbruine, ijzerhoudende aardekleuren waarin schepen opgebouwd uit houten skeletten die met lood zijn bekleed, jachtvliegtuigen en helikopters die ter aarde storten worden gecombineerd met dierlijke resten en vergruisde machinerieën. De zinloosheid van de inzet van hoogwaardige technologie als vernietigingsprincipe wordt daarin door hem onomwonden aan de kaak gesteld en belachelijk gemaakt. De humor die hij in deze uit de hand gelopen nagebouwde oorlogstaferelen heeft verwerkt, doet hij ook meteen weer te niet door de iets te grote schaal waarop hij dit fatalistische wereldbeeld heeft uitgevoerd.
Tussen de oorlogsscènes staat een vitrine waarin een grote stapel afgetrapte, verstofte schoenen ligt. Het is het schoeisel dat Van den Boogaard vond in het verlaten dorpje dat boven La Souleille ligt. Hij verzamelde alle schoenen die hij kon vinden als versleten getuigen van een voorbij tijd.
Als tegenhanger van die tastbare werkelijkheid die verdwijnt, maakt hij ook een groeiende serie werk onder de titel ‘La monde obscure en miniature’, ondiepe diorama’s van tien bij tien centimeter waarin hij zowel daadwerkelijke als fictieve strijdtonelen ensceneert. Daarin combineert hij feitelijke artefacten met bewerkte figuurtjes uit speelgoedwinkels ontleend aan de merchandise van eigentijdse scifi-verhalen en de vergelijkbare, vaak romantiserende vernietigingssymboliek uit de cinematografie. Het hele idee van ‘oorlogje spelen’ krijgt bij hem in deze roestrode tableautjes een ijzerhoudende bloedsmaak in een persoonlijk spijkerschrift dat van alle tijden is.
Het verlangen uit het begin van zijn loopbaan naar méér natuur en mínder mensen is in zijn schilderijen nog altijd terug te zien. Van den Boogaard ontleend zijn landschappelijk schilderijen niet alleen aan de directe omgeving van de Pyreneeën, maar ook aan de talloze reizen die hij inmiddels door Zuid-Marokko heeft gemaakt. “Het is voornamelijk een woestijnlandschap. Hoe weinig er ook te zien is, er is altijd iets en nog opvallender, hoe verlaten het daar ook is, er komt altijd iemand naar je toe. Dat is altijd een vriendelijk nieuwsgierig mens die in die verlatenheid contact met je wil maken. Ik heb in Marokko ook veel rotsgravures gezien van soms wel zesduizend jaar oud, waar honderden strijders op zijn afgebeeld die in oorlog zijn. Menselijke gewelddadigheid is van alle tijden.”
De berg- en woestijnlandschappen van Frans van den Boogaard zijn het werk van een schilder die de materie waarmee hij werkt voor zichzelf laat spreken, in een ingehouden sfeer waarin iets opdoemt wat je niet thuis kunt brengen. De donkere vlekken in zijn gebergte zijn de acacia’s die je als wezens tegemoetkomen. Frans van den Boogaard is er niet op uit om thuis te komen in zijn schilderijen, hij maakt ze om uit te kijken naar het verschiet. In de vale verte is een spoor van kleur en leven te vinden. In La Souleille, wat ‘de zon’ betekent, zit licht in het leven.