‘Ook toen zochten mensen rouw-houvast’ – met Frank Seller naar de rouwborden in Museum Warsenhoeck
Lisanne van Sadelhoff toog naar Nieuwegein om een bezoek te brengen aan Museum Warsenhoeck dat een regionale historische collectie beheert. Ze raakt in gesprek met Frank Seller die van alles weet te vertellen over de bijzondere collectie rouwborden die in het museum te zien zijn en de verhalen die daarachter schuilgaan.
Bijna niets maakt de dood zo zichtbaar en tastbaar als de rouwborden die gegoede burgers vanaf de vijftiende eeuw voor hun deur hingen, zo laat een nieuwe tentoonstelling in Museum Warsenhoeck zien. ‘Het is machtsvertoon, maar je ziet ook: hier zit verdriet achter.’
Er hangen zeven eikenhouten rouwborden in de nok, er zijn tientallen op het hout geverfde details die je van dichtbij wilt bekijken, met je neus er bovenop – of nou ja, bijna dan. Er is veel te zien in het volle Museum Warsenhoeck in Nieuwegein, in de zeventiende eeuw een pachtboerderij met varkens en koeien, nu een museum met regionale, historische stukken verwijzend naar de voormalige dorpen Jutphaas en Vreeswijk.
Maar eerst: biscuitjes (digestives van Pally).
Want Frank Seller, vrijwilliger in de expositiewerkgroep, heeft even de tijd en een goede stoel nodig om uit te leggen hoe dit museum en de rouwborden elkaar hebben gevonden – als ware het een mooi liefdesverhaal, met de Rabobank als Cupido. Dat gebeurde in 2014, toen de bank zich van haar kunstverzameling wilde ontdoen. De rouwborden zijn afkomstig van familie De Malapert, een van oorsprong Picardische familie, een rijke familie bovendien, die in de zestiende eeuw neerstreek in Antwerpen. Maar daar moesten ze vluchten voor het geweld van de Tachtigjarige Oorlog. Ze belandden, via omwegen en tientallen jaren later, in Jutphaas (nu Nieuwegein), en kopen daar kasteel Plettenburg. ‘De rouwborden dateren uit de periode van 1625 tot 1782’, zegt Frank – een wandelende encyclopedie is er niets bij. ‘Dus in die zin zijn de borden eindelijk weer thuisgekomen.’
De mannelijke De Malapert des huizes was in diezelfde tijd de eerste burgemeester van die streek. ‘Het ging in die tijd niet om iemands politieke standpunt of carrière, maar vooral om wie het meeste geld had, en dus de macht had’, legt Frank uit. ‘En dat geld, die macht, lieten ze zien met onder andere die rouwborden.’
Want hoe rijk iemand ook was: de dood trok zich daar niets van aan. Zodra er een lid van de Malapert-stam op sterven lag, werd er in no time (ook de dood kent haast) een rouwbord in elkaar gezet, vaak door een plaatselijke schilder en dito timmerman. De borden werden voor het huis aan een paal gevestigd en lieten passanten zien: hier is iemand gestorven. Zoals de ooievaar ons nu vertelt dat er iemand is geboren.
‘Het is een bijzondere vorm van kunst, omdat het een vaste vorm heeft’, zegt Frank, ‘de mannen kregen een rechthoekige vorm, de vrouwen een ronde – zodat de mensen die passeerden, wisten of er een weduwe van de betere stand, dus een hertrouwbare vrouw, woonde.’ Er werd weinig aan het toeval of aan de creativiteit van de maker en kijker overgelaten, want ook hoe het rouwbord werd ingeschilderd, werd bepaald door een vast stramien. Ze waren ruitvormig, bevatten een naam en (uiteraard) een titel, het wapenschild van de overledene en de geboorte- en sterfdatum. Dat laatste gebeurde in Romeinse cijfers, wat voor de gemiddelde museumbezoeker betekent dat Google eraan te pas moet komen om sommige data te kunnen ontcijferen.
Kunst met een duidelijke boodschap, dus, die niets aan de verbeelding overlaat. De rouwborden vertellen ons dat Anna Vivien, de tweede echtgenoot van Louis II de Malapert, op 5 september 1625 is overleden. En dat haar zoon, Louis III de Malapert, is overleden op 15 november 1663. ‘Rouw was toen veel zichtbaarder dan nu’, zegt Frank. ‘Eigenlijk was dat best wel mooi. Troostrijk. Dat je kon laten zien: ik heb verlies geleden. Ook dat mensen in zwart gekleed gingen: men etaleerde het verdriet, mensen lieten zien: deze persoon is ons ontvallen. En na de begrafenis kwamen de borden in de kerk te hangen, dus ook daar bleef de rouw zichtbaar.’
Als de thee op is, en de rol biscuitjes leger, gaan we via een houten trap richting de nok van het museum, waar de houten vloer onder onze voeten kraakt. ‘Je kunt aan de borden de historie van een familie aan aflezen’, zegt Frank. ‘Aan de achternamen kun je zien wie met wie getrouwd is, en dat vertelt iets grappigs. We weten we dat er de Malapert-familie altijd strijd had, tot aan rechtszaken toe, met een andere familie uit de streek, De Geer. Over wie welk land kreeg. En opééns is daar een rouwbord met beide namen naast elkaar, vredig, alsof er niets is gebeurd. Als je dan de archieven erop naslaat, dan zie je dat de ene familie met de andere familie afsprak: ‘Als jullie zoon nou met onze dochter trouwt…’ En het geschil was verleden tijd.’
De borden verkeerden, toen het museum ze verheugd ontving, in een behoorlijk slechte staat. Ze hingen lange tijd, tot 1820, in de Sint Nicolaaskerk in Nieuwegein maar werden niet onderhouden. Verf- en kleurverlies, kieren in het hout – dingen die de kenner pijn doen aan de ogen en de restaurateur jeukende handen bezorgt. ‘Het voelde een beetje als onze morele verplichting om het vakkundig te restaureren,’ zegt Frank, ‘want ze waren echt te kwetsbaar om ze tentoon te stellen.’ De zwarte achtergrond (de kleur van de dood) werd opnieuw geschilderd, de kieren gedicht, de Romeinse cijfers werden weer ingekleurd, net als de familiewapens.
Er zit overigens ook een lesje wapen- en namenkunde in de borden verscholen. Het familiewapen van De Malaperts bevat Franse lelies, verwijzend naar hun Franse naam, de achternaam Winkelman verwijst naar, juist, een familie die een winkel had, het familiewapen van de familie Vogels zit een vogel verwerkt, en er is ook een familiewapen met molenwieken, verwijzend naar Vand Muele (Van der Molen). Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet, en je beseft: zelfs in een rechttoe-rechtaan-vakmanschap vallen dingen pas op als je er echt de tijd voor neemt. De familiewapens zijn veelal geschilderd in aardekleuren (rood, groen, blauw, zwart) en bevatten hier en daar letters in een geeloranje kleur, die een beetje goud aandoet. Sommige familieschilden bevatten symbolen en ook daar is weer het verloop van de tijd in te zien. De jongste borden, uit de achttiende eeuw, bevatten symbolen van de dood, denk aan vleermuisvleugels, schedels, zandlopers, zeisen, omgekeerde toortsen en gebroken zuilen. De borden uit de zeventiende bevatten juist meer heraldische symbolen. Kronen, leeuwen, zwaarden.
‘Allemaal machtsvertoon’, zegt Frank erover. ‘En tegelijkertijd, als je er langer over nadenkt, bij stilstaat, zie je hier ook iets anders onder liggen.’ Want: achter elk rouwbord dat hier hangt, schuilt verdriet. Rouw. Gemis. Verlies van een kind, moeder, vader, levenspartner. ‘Rouwborden laten ook zien dat mensen bij pijn houvast nodig hebben – ook toen al.’