Ontembare kunst
Toen Henri Rousseau 40 jaar was, pakte hij een penseel en enkele tubes verf. Zonder ooit een artistieke opleiding te hebben gevolgd, begon hij met schilderen. Niet belemmerd door tradities van de klassieke scholing, schilderde hij unieke voorstellingen die de kunstwereld geheel onbekend waren. ‘Hij prutste maar wat aan’ zei men en zijn ‘kinderlijke’ stijl werd belachelijk gemaakt. Pas jaren later werden zijn schilderijen gewaardeerd, juist omdat hij de regels van de conventionele kunstwereld negeerde.
Een aangenaam idee, de kunstenaar die zich niets aantrekt van de huidige regels in het kunstcircuit. Die alleen luistert naar de stem in zichzelf. Henri Rousseau heeft veel weg van een Outsider kunstenaar. Een begrip dat voornamelijk wordt gebruikt voor meestal autodidactische makers die de regels van de kunstwereld afwijzen. Die niet kijken naar wat andere al gemaakt hebben en in sommige gevallen in een instelling verblijven. De Outsider Artist doet denken aan het romantische beeld van een kunstenaar. Losgerukt van zijn maatschappelijke plichten, niet uit op het krijgen van erkenning en kunst maken vanuit een innerlijke drijfveer. De laatste decennia heeft Outsider Art aan populariteit gewonnen. In een kunstwereld waar netwerken, cultureel ondernemen en zichtbaar zijn als maker steeds belangrijker wordt, is de Outsider kunstenaar een aantrekkelijk ideaal.
In het gemeente museum Den Haag is tot en met 4 oktober de tentoonstelling Outsider Art te zien. Iedere kunstenaar wordt geïntroduceerd met zijn of haar levensverhaal waaruit de bezoeker kan opmaken waarom de Outsider Artist is begonnen met werk maken. Verhalen van ‘doodnormale’ arbeiders die zich na gedane werkzaamheden op zolderkamers artistiek uiten. Verhalen van psychiatrische patiënten die in een waan verkeren en vanuit een bepaalde drift werk maken, maar ook slachtoffers van oorlogen die hun verdriet alleen kwijt kunnen in schilderijen en tekeningen. Al deze verhalen zijn oprecht en persoonlijk, dit maakt dat ze ontroeren. Omdat de kunst deze mensen hielp het leven te vatten en richting te geven. Hieronder zijn vier van deze verhalen met bijbehorend werk geselecteerd.
Paul Duhem (1919-1999)
Met dertien jaar moest Paul Duhem op het land als boerenknecht zijn kost gaan verdienen. Met zeventig hing hij schop en hark aan de wilgen en begon hij te schilderen in het creatieve atelier van een zorgcentrum. Tien jaar lang, tot zijn dood in 1999, werkte hij er dagelijks. Hij tekent busteportretten en deuren, altijd op dezelfde manier. Eerst maakt hij met een lat een kader, met zijn naam in de linkerbovenhoek. Daarna giet hij verschillende kleuren verf over in sardineblikjes. Hij brengt de verf op in rechte parallelle kwaststreken, in wisselende kleurencombinaties. Zijn penselen spoelt hij nooit uit.
Aaltje Dammer (1907-?)
De psychiater van Aaltje Dammer beschrijft haar als een in zichzelf gekeerde vrouw. Met 21 jaar werd ze in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen. Ze werkte er al dienstmeid, totdat cliënten verplicht werden tot activiteitentherapie om geresocialiseerd te worden. Dammer was niet genegen om iets ‘nuttigs’ te leren. Plotseling is ze toen gaan tekenen, op pakpapier, met krijt en potlood. Sindsdien produceerde ze een stapel tekenen, vaak van ruim een meter lang. Ze blijft doorwerken tot de tijd om is, en komt er de volgende dag niet meer op terug.
Bertus Jonkers (1920-2001)
Bertus Jonkers werkte als huisschilder. Bertus’ kennismaking met yoga begin jaren ’60 betekende een omslagpunt. Yoga zou verlichting brengen in zijn depressieve buien. Van toen af verbeeldde hij de ‘huid der dingen’. Bertus raakt almaar meer gefascineerd door het papier. Hij begint hele steden te bouwen. Het scheppingsproces is belangrijker dan het fysieke resultaat. Hij hecht niet aan aardse zaken. Zijn koffertjes van papier-maché uit de jaren ’80 zijn symbolisch voor het onthechten, altijd bereid zijn om afscheid te nemen en verder te trekken. Bertus Jonkers is de homo ludens in eigen persoon. En met zijn ongeremde nieuwsgierigheid ook uomo universale. Hij is graficus, fotograaf, schilder, bouwer, beeldhouwer en schrijver. Zijn teksten zijn dichterlijk en spiritueel. Hij heeft een omvangrijk oeuvre van hoog artistiek en poëtisch gehalte geschapen.
Rosemarie Koczÿ (1939-2008)
Rosemarie Koczÿ was voor het leven getekend door de Holocaust en zes naoorlogse jaren in een weeshuis. Vanaf de jaren ’70 ging ze haar traumatische jeugdervaringen artistiek verwerken. Haar oeuvre- tekeningen, schilderijen, sculpturen, tapijten- is één grote aanklacht tegen de vernietiging van zoveel kostbare mensenlevens. Onophoudelijk portretteert zij uitgemergelde, gekwelde en geknakte mensfiguren die de bezoeker met grote holle ogen aanstaren, om ze onsterfelijk te maken. ‘’They are burials I offer to those I saw die in the camps where I was deported.’’ verklaart Koczÿ in een toelichting op het joodse ritueel van het doodskleed als een uiting van respect. Op de achterzijde van de tekeningen lezen we Koczÿ’s verzuchtingen: ‘’I miss my family’’ en ‘’Drawing eases my suffering’’.
De tentoonstelling Outsider Artis nog tot en met 4 oktober te zien in het Gemeente museum Den Haag. Klik hier voor de website.