Om onze geschiedenis te presenteren is gedegen en concreet onderzoek in een lokale context noodzakelijk – met Vincent van Velsen naar Kemet in Rijksmuseum van Oudheden Leiden
Samen met Vincent van Velsen bezoekt Fiep van Bodegom de tentoonstelling Kemet. Egypte in hiphop, jazz, soul & funk in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, door het museum zelf ‘een reis door de muziekgeschiedenis, op zoek naar de aantrekkingskracht van het oude Egypte’ genoemd. Van Velsen: ‘Wat ik mis is waarom deze tentoonstelling nu en hier gemaakt is. Het is duidelijk dat ze iets met diversiteit wilden, zoals elk museum tegenwoordig, maar wat was de directe aanleiding voor dit onderwerp, zwarte muziek, gepresenteerd op deze manier?’
Ik ontmoet Vincent van Velsen bij Coffee District op de hoek van de Willemsparkweg in Amsterdam-Zuid en op een steenworp afstand van zijn werk, het Stedelijk Museum. Van Velsen is conservator Fotografie en Hedendaagse Kunsten en richt zich onder meer op het verzamel- en onderzoeksbeleid voor deze disciplines binnen het museum. Hij was medeverantwoordelijk voor de tentoonstelling Youth van Anne Imhof afgelopen najaar, en is nu bezig met een grote overzichtstentoonstelling van het werk van Nan Goldin, die komend najaar opent. Nu is het volop zomer, weekend en bijna dertig graden in de warmste week ooit gemeten wereldwijd. Op het bankje op de stoep beginnen we ons gesprek terwijl we kijken naar de mensen die passeren, families van toeristen, hippe dertigers, schaarsgeklede fietsers en af en toe een dure bolide die luidruchtig de chique Willemsparkweg in scheurt.
Van Velsen spreekt over de ingewikkelde positie als persoon van kleur in het culturele veld. Enerzijds is er de veronderstelling dat je specialist zou zijn in alle kunst door zwarte kunstenaars en over de zwarte identiteit. Anderzijds wordt er vaak (moedwillig) over het hoofd gezien dat je specialist bent op heel andere gebieden. ‘Waarom heb je mij eigenlijk gevraagd om mee te gaan naar deze tentoonstelling?’ vraagt Van Velsen. Ik leg uit, Van Velsen cureerde eerder een tentoonstelling over zwarte identiteit; en muziek is een belangrijk onderdeel daarin, ook in stukken die hij eerder schreef. Ik vraag hem hoe hij denkt over het conserveren en presenteren van muziek in musea. Is het een onderdeel dat is voorbehouden aan musea die specifiek gericht zijn op muziek? En hoe doen musea voor moderne kunst dat, nu steeds meer werk audiovisueel is?
‘Muziek is een van de meest moeilijke kunstvormen om te tonen. Het is eigenlijk niet te tonen omdat je het niet kan zien en moet horen en ervaren. Dat gaat eigenlijk al in tegen een museale context waarin kijken naar twee- of driedimensionale objecten centraal staat. Een video of film kan dan nog wel, qua attention span, maar muziek is van een ander kaliber. Daar komt bij dat je niet een heel album in een museum gaat luisteren. Tenminste, ik niet. Mijn museumbezoek is meestal vrij scannend en gaat meer over te weten komen hoe iets wordt getoond, qua ruimtelijkheid en in welke context, hoe het wordt geïntroduceerd en aan welke tendensen of andere werken het is gerelateerd. Als je muziek zou tonen ben ik dan dus vrij snel klaar, omdat het meer gaat over het hoe en waarom dan over het specifieke wat. Eerlijk gezegd denk ik ook dat er weinig kunstmusea daar echt mee bezig zijn. Dan moet ik denken aan Khalil Joseph in Bonnefanten en Eye, tegenover Björk in MoMa. Het ervaren van muziek werkt bij Joseph goed omdat hij zo goed is met beeld en edits. Hij maakt ook veel videoclips voor artiesten zoals Lemonade van Beyonce en voor Shabazz Palaces of Seu Jorge. Dus hij begrijpt aandachtsspanne en de interactie tussen beeld en geluid. Björk zocht naar een dergelijke focus, maar wist je aandacht nooit te vatten. Veel lezen ter introductie, niks of nauwelijks iets te zien, en dan luisteren. Dan lees je liever een boek terwijl je naar de albums luistert, lijkt mij. Wel was er laatst in de Shed (New York) een soort experience-ding, waar je dan een vierdimensionale ervaring ondergaat terwijl je naar Jamie XX luistert ofzo. Ik heb het niet kunnen zien of doen, omdat het uitverkocht was. Klonk zoals de Klimt of Van Gogh-experience, maar ook wel interessant. Dus om terug te komen bij je vraag. Er wordt een en ander geprobeerd, maar het blijft moeilijk.’
Nadat we koffie besteld hebben beginnen we het gesprek met het feit dat consumenten per 1 juli extra moet betalen voor plastic wegwerpbekers. Van Velsen is niet te spreken over die maatregel: ‘Het geld gaat niet naar het opruimen van plastic, het komt gewoon bij de winst van bedrijven en aandeelhouders die er hun extra vakanties en vliegreizen van kunnen betalen. Of door hun extra dividend die 15 cent nog minder voelen. Het idee is dat het mensen zou ontmoedigen om wegwerpplastic te gebruiken, maar het voornaamste wat het doet is de levenskosten voor iedereen, met name arme mensen, nog hoger maken. Symbolisch is het dus leuk bedacht, maar waar het geld uiteindelijk terechtkomt en wat het doet voor het milieu is marginaal, zo niet verwaarloosbaar of counterproductive.’ Van Velsen schopt graag tegen heilige huisjes en is geïnteresseerd in maatschappelijke kwesties. Maar hij waakt ervoor die kwesties in zijn praktijk als curator te behandelen op een algemene en oppervlakkige manier.
We fietsen naar het Centraal Station, bekijken de enorme nieuwe ondergrondse fietskelder en pakken de trein. In Leiden komen we op weg naar het museum langs de gracht allerlei mensen in kostuum tegen. Halverwege de Rapenburg stapt uit een tinnen teil een toneelspeelster – vermoedelijk moet ze Hendrickje Stoffels voorstellen – met opgetrokken linnen nachtpon zoals op Rembrandts schilderij Badende vrouw. Verderop komen we meer mensen tegen die in zeventiende-eeuwse kostuums en met harde theatrale stemmen scènes uit het leven van de beroemdste schilder van onze natie naspelen. Het is tegelijkertijd kluchtig, toeristisch en nationalistisch.
Het Rijksmuseum van Oudheden heeft een beroemde collectie uit de Egyptische oudheid en al in de ontvangstzaal loop je langs een indrukwekkende poort en sarcofagen. Op de website schrijft het museum: ‘Volgens Caspar Reuvens, de eerste directeur van het Rijksmuseum van Oudheden, was de Nederlandse geschiedenis sterk verbonden met de Klassieke wereld. Het museum verzamelde daarom vanaf de oprichting in 1818 naast Nederlandse oudheden ook voorwerpen uit het Middellandse Zeegebied, Egypte en het Midden-Oosten. […] Het museum onderschrijft daarnaast het belang van het tonen van meerdere culturen, tegenwoordig juist om wederzijds respect en inclusiviteit te stimuleren.’ De huidige tentoonstelling Kemet. Egypte in hiphop, jazz, soul & funk is duidelijk gemaakt met die laatste doelstelling in gedachten. De tentoonstelling is op de tweede verdieping en een stuk groter dan we verwacht hadden.
De Oude-Egyptenaren noemden Egypte Kemet of ‘zwart land’. Ze bedoelden met het zwarte land, het vruchtbare land aan de Nijloevers dat zwart was van het slib van de elk jaar overstromende rivier. Maar het is volgens de tentoonstellingstekst ook een inspiratiebron geweest voor muzikanten uit de Afrikaanse diaspora die het oude Egypte zagen als inspiratiebron voor een niet-Westerse, Afrikaanse, klassieke oudheid. Het beroemdste voorbeeld daarvan zijn waarschijnlijk de platenhoezen en extravagante kostuums van Sun Ra en The Arkestra die een afrofuturistische stijl ontwikkelde vanaf de jaren 50, door Egyptische beeldtaal te combineren met de Space Age. De opening van de tentoonstelling eind april viel toevallig samen met het verschijnen van de documentaire Queen Cleopatra op Netflix, waarin gedramatiseerde stukken uit het leven van de koningin gespeeld worden door een zwarte actrice. Vanuit Egypte kwamen boze reacties over de ‘blackwashing’ van hun geschiedenis en ook het Rijksmuseum van Oudheden kreeg het zwaar te verduren. Het liep zo hoog op dat de Egyptische overheid de concessies van het museum voor archeologische opgravingen in de Egyptische necropolis Sakkara introk, meldde NRC in een artikel op 5 juni.
Als we binnenkomen zijn er al direct op de wanden collages van het masker van Toetanchamon met jaren 80 neon-roze strepen te zien. Het ziet er gelikt uit en de muziek komt van overal uit onzichtbare speakers. Verderop in de tentoonstelling is dat jammer, vaak is het niet duidelijk welke muziek bij welk beeld hoort. De tentoonstelling is opgebouwd in vier delen; eerst een geografische situering van Egypte in Noord-Afrika, de verschillende rijken eromheen en de handelsconnecties met Nubië, het koninkrijk van Koesj, Meroë, Poent. Koninkrijken naar het zuiden toe, die ook in de zwarte muziekgeschiedenis een mythische status hebben gekregen. Daarnaast is er een deel over de koninklijke geschiedenis, spiritualiteit en tot slot de toekomst.
De eerste vitrine waar we bij stil blijven staan toont op de achtergrond een collage van uitvergrote platenhoezen met op de voorgrond verschillende artefacten uit de collectie van het museum. Dit is een terugkerende vorm waarin het materiaal wordt gepresenteerd. Deze vitrine is gewijd aan Kemet, de zwarte grond, en een van de artefacten is het beeldje van een boer die achter een os met ploeg loopt uit 1980-1760 voor Christus. De afbeelding op de achtergrond is een korrelige reproductie van Rakims The Seventh Seal (2009) met op de cover de rapper in zwarte hoodie in de woestijn die zand door zijn uitgestrekte handen laat stromen. Ertegenover is de vitrine met het thema ‘de Nijl’ waar een cover van de Egyptian Lover gecombineerd is met het model van een Nijlschip in een begrafenisstoet. Verderop zien we een stuk uit een clip van Rihanna dansend in een woestijn met Egyptisch aandoende tunieken en sieraden. Het is duidelijk wat de voorwerpen met elkaar te maken hebben, maar Van Velsen stelt ook dat het een oppervlakkige relatie is die verder niet toegelicht wordt.
In de muziekkamer is een wand gewijd aan Nas’ nummer I can (2002) waarin de rapper expliciet refereert aan de Egyptische oudheid, het koninkrijk Koesj en Timbuktoe als de roemrijke geschiedenis van zwarte Amerikanen. Ook verwijst hij naar de mythe dat latere veroveraars de neuzen van de beelden vernielden om de connectie met zwarte mensen te verdoezelen. Er staat inderdaad ook een beeld van een zittende man van wie de neus is vernield. Van Velsen merkt op dat we alleen een instrumentaal muziekfragment van het nummer horen, de tekst zien we naast het scherm met de clip, maar de rapper zelf is niet horen. ‘Misschien zijn ze bang met te veel expliciete hip-hop een deel van het beoogde publiek te vervreemden of mochten ze de muziek niet laten horen van vanwege copyright. Het is in ieder geval een vreemde opstelling voor een tentoonstelling waar muziek centraal moet staan.’ Latere delen van de tentoonstelling zijn gewijd aan de aandacht voor de koninklijke familie en priesters van Egypte en naar het einde toe het futurisme met afbeeldingen van de eerdergenoemde Sun Ra en zijn befaamde film Space is the Place (1973).
‘Wat ik mis is waarom deze tentoonstelling nu en hier gemaakt is. Het is duidelijk dat ze iets met diversiteit wilden, zoals elk museum tegenwoordig, maar wat was de directe aanleiding voor dit onderwerp, zwarte muziek, gepresenteerd op deze manier? Er lijkt geen duidelijke definitie of insteek te zijn. Als het over Noord-Amerikaanse muziek met een link naar Egypte gaat, waarom zien we dan platenhoezen van Fela Kuti, een Nigeriaanse muzikant? Bovendien, hoe kan je Clintons Afrofuturistische visie van ‘The Mothership’ begrijpen zonder een duidelijk context van de gewelddadige verplaatsing van de trans-Atlantische slavernij en de situatie in de Verenigde Staten in die tijd? Als je deze muziek en artiesten serieus neemt, kun je ze niet presenteren als achtergrond van Egyptische artefacten uit de collectie, dan moet je je ook serieus en rigoureus met de muziek en de geschiedenis van die muziek engageren en mensen betrekken die naast de curatoren van het museum – specialisten in Egyptische archeologie – kennis meebrengen over hedendaagse kunst en specialisten op het gebied van zwarte muziekgeschiedenis.’
We eindigen onze tocht op het drijvende terras van Café Vlot met uitzicht op de Blauwpoortsbrug en praten verder terwijl dagjesmensen voorbijvaren en de toeristen en stedelingen vermoeid in de hitte langs de grachten sloffen.
Momenteel is van Velsen bezig met een tentoonstelling voor het Museum Catherijneconvent in Utrecht om de relatie tussen het Nederlands slavernijverleden en de (Nederlandse) kerk te belichten. Het museum heeft als doel de esthetische, culturele en historische waarden van de kunst en het erfgoed van het christendom in Nederland te tonen. De tentoonstelling kijkt onder meer naar de rol van de kerk in het moreel rechtvaardigen van het gebruik van mensen als slaven. De kerk wrong zich in allerlei bochten om enerzijds mensen te bekeren en anderzijds ze daarvan te weerhouden zodat ze als slaaf konden worden gebruikt en verhandeld en daarbij werd zeer creatief en selectief gebruik gemaakt van allerlei Bijbelteksten. Tegelijk waren er ook altijd stemmen en stromingen die vanuit dezelfde geschriften tegen slavernij waren. Een religieus beargumenteerd verzet dat uiteindelijk ook essentieel is geweest bij de afschaffing. Het is een geschiedenis die niet veel aandacht krijgt. Niet alleen omdat de institutionele sporen van het slavernijverleden nog steeds vaak onzichtbaar worden gehouden in de huidige Nederlandse maatschappij, maar ook omdat veel Nederlanders een ten diepste seculier wereldbeeld hebben en dat in retrospectief ook toepassen op de geschiedenis, hoewel dat een ontwikkeling is die pas de afgelopen driekwart eeuw echt heeft ingezet. Het sluit aan bij van Velsens kritiek op de tentoonstelling Kemet. Om aspecten van onze geschiedenis te presenteren, en dus ook de geschiedenis van de slavernij, is gedegen en concreet onderzoek in een lokale context noodzakelijk. Een algemene verwijzing naar ‘zwartheid’ met voornamelijk Amerikaanse voorbeelden volstaat dan niet.
De tentoonstelling Kemet. Egypte in hiphop, jazz, soul & funk is te zien tot en met 3 september in Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.