Ode aan de voorlopigheid
In 1767 werd er in Amsterdam door Pieter Myer een boek uitgegeven dat een lofdicht bevatte met de titel Triomf der Teekenkunst. “Toegezongen aan … Jonas Witsen, burgemeester der stad Amsteldam … als opper-directeur van de Teeken-Akademie der stad, en voorts aan de heeren directeuren … ter gelegenheid dat … burgemeesteren … de heeren leden der Teeken-Akademie een vertrek in het stadhuis dezer stad, ter hunner oeffeninge goedgunstig hebben gelieven te verleenen” In dit lofdicht, geschreven dus voor de Burgemeester van Amsterdam, gaat de schrijver zich artistiek te buiten, al dan niet in rijm, met als doel de stad te bewegen om tot een gebouw te komen waar men de edele Teekenkunst kon zien en beoefenen. In het laatste couplet van het lange vers wordt dit nog eens op deze wijze bepleit:
Men hoort de tong der Kunst den Burgervadren loven.
De Stroomgod steekt verheugd de grijze kruin naar boven,
Op ’t zien dat Teekenkunst haar hatren magt ten toon,
In ’t vorstlijk Stadsgebouwd geleid word naar den troon.
In 1784, 17 jaar na de publicatie van deze tekst, werd in Haarlem Teylers Museum geopend, het eerste museum in Nederland. Opvallend was dat de collectie, naast veel wetenschappelijke en natuurkundige attributen en boeken, ook al snel een enorme verzameling tekeningen en prenten bezat.
Het heeft overigens wel lang geduurd voor de tekening voor vol werd aangezien en gelukkig lijkt het erop dat de afgelopen jaren de aandacht voor hedendaagse tekeningen wel is gegroeid, zij het niet op de plekken die ik graag zou zien. Met het verdwijnen van tekeningenconservatoren bij enkele musea, het verdwijnen van de zogenaamde prentenkabinetten, is de spoeling op het hoogste niveau behoorlijk dun. Dat weerhoud gelukkig veel hedendaagse kunstenaars er niet van om met het tekenen verder te gaan, zelfs te ontdekken dat er altijd weer nieuwe beeldende wegen zijn.
Als het ook over taal gaat, wat voor mij in alles wat ik doe van belang is, soms met een tekstregel in een tekening, soms met een artikel voor een catalogus of tijdschrift, dan zijn er honderden schrijvers, dichters en filosofen die over gedachten en gevoelens prachtige en ter zake kundige dingen hebben geschreven en die ik bij tijd en wijlen graag citeer. Zoals: Als we ons nog meer richten op de taal, het medium waarin we ons uitdrukken, dan is met overtuiging te schrijven dat er dankzij de taal betekenis is en waarheid. Taal is het wezen van de mens. Hoe we ook denken, hoe we ook twijfelen en hoe we ook zullen sterven, we zullen ons leven lang trouw blijven aan de taal. Dankzij de taal kunnen wij immers denken. Gedachten vormen mogelijk een synthetisch, verbindend geheel van woord en beeld. Het is de taal die ons de wereld laat benoemen. Door taal is er een wereld die zelfs verder reikt dan de werkelijkheid, hoewel zij existeert in diezelfde werkelijkheid. Taal is verleden en toekomst tegelijk. In taal heeft de eeuwigheid een plaats en blijven doden tot ons spreken. Taal liegt niet, al krijgt de leugen vaak wel vorm in taal.
Omdat ik niet kan volstaan met taal te gebruiken in tekeningen, omdat ik sowieso niet kan volstaan met alleen maar tekenen, schrijf ik en kan het niet laten om het in gedichten te hebben over kijken, het ontdekken van lijnen in het landschap, over het tekenen zelf, wat niet al.
Inis Oirr
Het licht zong zich de dag in en leek over het eiland te vloeien. Alles zou
langzaamaan overal zijn en ik werd opgetild uit de tijd en dacht: ik breng
die tijd wel in een vlucht, in proporties tot leven. In een lijn of in een vlak
in elk geval in een beeld. Breng haar terug naar waar zij beklijft, verwerk haar
laat haar bewegen en ontsporen en ervaar nog eens dat schoonheid overal in
verankerd kan liggen. Dat het uiteindelijke beeld gecontroleerd eenzaam
aan de randen van het bestaan zal verblijven, dat was even het idee.
Maar soms werd het wel benoembaar, voor mij, dan was het in de naam.
Jij bent in je naam, je bent iets, je bent je naam.
En omdat het spreken nu eenmaal dikwijls niet meer dan spreken is,
buig ik liever mijn stilte naar jouw naam.
Het feitelijke ‘reizen’ in de totstandkoming van tekeningen heeft bij mij soms tot gevolg dat er een gedicht ontstaat. Dat schrijven vertoont overigens wel vaak een parallel met het tekenen. Veelal moet de basis van het werk er direct staan, het betekent voor wat de tekening betreft, dat er soms meerdere kleinere tekeningen op een dag ontstaan. Met het schrijven van een gedicht is het niet veel anders, dat wil zeggen die basis moet er ook in een keer zijn. Als ik teveel moet nadenken over of iets wel goed is, kan ik het beter vernietigen. ‘Break down and break out”, schreef de Ier John McGahern. Bijna een variant op wat die andere Ier Samuel Becket zei: Fail again, fail beter.
Bij mij werd het tweede deel van dat Inis Oirr gedicht aldus:
Inis Oirr 2
Hoe vaak loog ik mijzelf niet een verlangen in naar haar? Zelfs hier waar de zee
tegen de rotsen buldert. Waar de stenen muren mijn uitzicht beperken. Waar de lijnen
al getekend zijn. Hoe haal ik deze beelden en ervaringen binnen in de taal? De stilte
die zich ook binnen in dat geweld van de golven moet bevinden. Dat alles vastligt,
voor eeuwen. Dat een enkel paard hinnikt, een winterkoninkje voor me uit vliegt. Ik
de regen koester. En er in die ervaringen iets moet liggen van de werkelijke oorsprong
van mijn zelfbesef. Ik was er niet maar maakte ook weer deel uit van iets groters. Ik mailde
achter mijn raam met uitzicht op de oceaan. Ik groef naar lijnen en tekende lijnen.
Ik brak de branding met mijn blikken. Dacht dat je ook daar zou zijn te vinden.
Kijken doen we allemaal, maar veel kunstenaars hebben blijkbaar een speciale manier van kijken. Zij absorberen wat ze zien en transformeren dat naar een beeld. Sommigen lijken meer naar binnen te kijken, zijn contemplatiever, sensitief en vinden beelden in hun onderbewustzijn.
‘Onaf kijken’ is een term die P.F. Thomése schreef in zijn boek Verzameld nachtwerk. Hij gooit er in de teksten verschillende paradoxen tegenaan, u zoekt het maar uit, lijkt hij te willen suggereren. De vervreemding is voor hem onvermijdelijk en iets maken houdt in er iets anders van maken. Van iets binnen in je, ontwikkelt zich iets buiten je om. Niets is wat het is, het is steeds bezig iets anders te worden. Thomése’s manier van redeneren in De werkelijkheidsverbeteraar is weerbarstig en zelfs provocerend. Ik tref er ook gedachtegangen in aan die ik naadloos op de ontwikkelingen in mijn eigen werk kan leggen. Thomése concludeert bijvoorbeeld dat als zijn schrijven weer eens literatuur geworden blijkt te zijn, de onderneming mislukt is. Missie geslaagd, schrijft hij dan provocerend. Het is zaak onzekerheden in stand te houden, zekerheden zijn er te over, daar moet je volgens hem de kunst niet voor gebruiken. Wat hij zoekt is een open terrein, waar de woorden de weg niet kennen. Dat is een beeld dat ik graag voor mijn tekeningen gebruik.
Hoewel de hand soms vaardig is, zijn weg lijkt te kennen, ben ik het meest tevreden als ik prettig beeldend ontspoor. Als wat ik getekend heb te mooi oogt, moet er worden ingegrepen en moet er meer weerstand in de tekening komen. Vernietigen is ook weer opbouwen. Denk aan wat Becket schreef. Het bevalt me zeer als kijkers naar mijn werk af en toe zeggen dat ze bij nieuw werk moeten ‘wennen’ aan wat ze dan zien.
In de literatuur sprak Maurice Blanchot van de literaire ruimte. Hij definieert een literaire tekst als taal die door de schrijver verlaten is, onaf. Daar heb je het weer! Zie hier de parallel met P.F.Thomese. Een tekst is bij hem per definitie onvoltooid. De schrijver is gestopt en is elders verdergegaan met iets anders of opnieuw begonnen. Een tekst wordt daarmee tot een raadselachtige, verlaten ruimte, waar je een vreemde blijft, waar je in rond kunt dolen en vragen kunt stellen, maar waar niemand aanwezig is om te antwoorden. De essentiële eenzaamheid. Dit metaforisch beeld over een tekst is eveneens passend voor beeldende kunst. Mijn affe tekeningen zijn immers ook altijd weer onvoltooid. Ik ben ergens op enig moment gestopt om verder te tekenen. Ik ben met een nieuwe tekening begonnen. Mijn eerdere tekening is zo verworden tot een raadselachtige verlaten ruimte, waar ik uiteindelijk ook zelf een vreemde ben, waar anderen dan in kunnen ronddolen en vragen kunnen stellen, maar ik ben er niet meer aanwezig om te antwoorden. Paradoxen leveren veel stof tot nadenken. Het is zeker zo dat de taal in een boek, de taal is die is achtergelaten. Elk beeld dat ik tekende liet ook ik achter op papier en ieder kan er uit halen wat hij wil. Al zou er ‘begrip’ zijn, een betekenis gevonden worden, dan is dat een ‘antwoord’ op een vraag die ik nooit heb gesteld. De kijker bepaalt dus zelf wat ik te vertellen heb. De tekening kan bovendien nooit beter zijn dan de kijker, om Thomése nog maar eens te citeren.
De woorden van de dichter gaan over dingen die niet bestaan buiten de woorden, herinnerde ik mij een zin van de dichter Wallace Stevens. Ik vroeg me af of je iets vergelijkbaars over tekeningen kon zeggen. Gingen de beelden van de kunstenaar over dingen die niet bestaan buiten de beelden? Wat in een goede tekening als het ware aan het werk is, gewichtig gezegd, is het vermogen van de geest zich een nieuw niveau van zelfwaardering voor te stellen, een nieuw gebied voor de eigen activiteit. Ik moest wel degelijk bij dichters te raden gaan om voor mijzelf te kunnen vaststellen wat al die beelden betekenden. Een poëtische toon is, hoopte ik, meer dan een spreekstem waarmee de tekening zich voordoet, veel meer. Die toon is geen zaak van de esthetiek van een tekening. Zij heeft vooral met affiniteit voor beeldende kunst te maken en laat nauwelijks toe dat je er een afgeronde definitie voor kunt geven.
In het boek Adel van de geest schrijft Rob Riemen over esthetiek: Kunst ontleent haar ethetische waarde uitsluitend aan haar esthetische waarde, aan haar stautus van l’art pour l’art, aan haar onafhankelijkheid met als voorlopig enig doel de schoonheid en de waarheid weer te geven. Hoe onafhankelijk literatuur en beeldende kunst, ook zijn, deze kunsten zullen de mens ook steeds weer enig inzicht in zichzelf geven. Inzicht dat wij op geen andere manier kunnen verwerven.