ob˖ser’va˖tie(s) II
Ik kijk op mijn horloge.
Het is 15 over 3, 15:15.
Het horloge dat ik van mijn oma heb geërfd.
Het is van zilver, klein en fijn. Je moet het iedere dag opwinden.
Al heb ik het haar nooit zien dragen.
Ik draag het nu iedere dag.
Ze zeggen dat de tijd sneller gaat voor oudere mensen.
Aan het einde van de dag loopt mijn horloge 5 minuten voor.
Als ik door de stad loop, zie ik veel mensen.
Allemaal verschillende mensen.
Zouden ze nadenken over tijd?
Of kijken ze slechts op de klok?
Iedereen heeft een eigen tijd, van zichzelf.
De tijd van de vrouw daar in het bushokje gaat vast langzaam.
Wachten is een mooi ding, vind ik. Onversneden tijd.
Toch kan ik haar tijd niet ervaren, alleen die van mijzelf.
Haar verleden tijd tot gisteren is anders dan die van mij.
Als ik het zebrapad over loop, kom ik een blinde man tegen.
Hij draagt een horloge om zijn rechter pols.
Hoe zou hij de tijd ervaren?
In mijn hoofd vormt zich een beeld van tijd, een lijn.
Deze lijn is recht, met een begin en een eind.
Maar ik weet dat dit slechts mijn beeld is.
En dat dit beeld een gevolg is van mijn wereld,
De plaats waar ik ter wereld kwam.
Mensen in Madagascar geloven dat de toekomst achter je ligt.
Daar waar je geen ogen hebt kun je hem niet zien.
Van achteren gaat de tijd je hoofd in, waar je je er bewust van wordt.
In je hoofd is het nu, en vanuit daar gaat de tijd door je ogen weer naar buiten.
Het verleden strekt zich voor je uit,
Daar waar je er naar kunt kijken en ervan kunt leren.
De bus vertrekt in Madagascar pas als hij vol is.
Het is tijd. Dat werd tijd. Op tijd. De tijd aan je zijde hebben.
Tijd op handen nemen. Neem de tijd. Op zijn tijd. De tijd lezen. Vrije tijd.
Werktijd. De tijd zal het leren. Tijd doorbrengen. Een lange tijd. Veel tijd.
Weinig tijd. De hele tijd. In mijn tijd. Verleden tijd. Tijd besteden.
Die goede oude tijd. Tegelijkertijd. Altijd. Tijd hebben. Tijd bijhouden.
Tijd doden. Tijd verspillen. Tijd inhalen. Geen tijd. Voor een tijdje.
Van tijd tot tijd. Tegelijkertijd. Iemand de tijd geven. De tijd vliegt.
De tijd tegenwerken. Achter de tijd aanhollen. De tijd is veranderd.
De tijd is rijp. Nu is de tijd. Wat is de tijd? Toentertijd. Bij de tijd.
De tijd is gekomen. De tijd is voorbij. De tijd dringt. De tijd is op.
Ik zie mensen rennen voor de bus, omdat de klok zegt dat ze te laat zijn.
De duur van een seconde is sinds 1967 gebaseerd op de tijd die nodig is om in een cesium atoom 9.192.631.770 trillingen te tellen.
Een moment duurt officieel 90 seconden.
Als ik hier al lopend over nadenk vraag ik me af hoe het anders kan.
Laten we eens met zijn allen een dag niet op de klok kijken.
Geen horloges dragen, niet vragen hoe laat het is, niet denken aan hoe lang iets duurt, maar alleen maar voelen hoe de tijd verstrijkt.
Weerlegd, opnieuw uitgevonden, vastgesteld en verworpen.
Misschien duurt mijn dag morgen 26 uur in plaats van 24.
Ik loop terug en steek het zebrapad weer over.
Ik kom opnieuw dezelfde blinde man tegen.
Er lijkt niks veranderd, alsof de tijd heeft stil gestaan.
Of is omgekeerd in de andere richting.
Ik kijk op mijn horloge.
Het is 15 over 3, 15:15.