Nummer vijftien, at war with oneself
Op donderdag 10 april wordt in het Stedelijk Museum het nieuwe boek gepresenteerd van Guido van der Werve: Nummer vijftien, at war with oneself (2013). Tijdens deze avond wordt de kunstenaar geïnterviewd door Stedelijk conservator Bart Rutten. Daarna wordt de film Nummer veertien, home vertoond en is Van der Werve beschikbaar voor een signeersessie. De boekpresentatie vindt plaats van 19.30 – 21.30 uur in het Teijin Auditorium.
In zijn films is Guido van der Werve (1977) constant op zoek naar de grenzen van zijn eigen fysieke en mentale kunnen. ‘Ik wil het beste zijn in alles wat ik doe. Niet dat ik denk dat ik ooit een Keniaan kan verslaan bij een marathon of de beste atleet of pianist kan zijn. Maar ik kan het in ieder geval proberen en als kunstenaar heb ik een podium om alles te doen wat ik leuk vind. Ik heb dat hele concept van je grenzen kennen sowieso nooit zo goed begrepen. Ik ren mezelf nog liever dood dan dat ik op zou geven.’
In 2003 studeerde hij af aan de Rietveld Academie met het werk Nummer Twee, waarin hij zichzelf door een auto omver laat rijden in zijn geboorteplaats Papendrecht. Het was het begin van een cyclus films waarin de protagonist, meestal hijzelf, met een zekere gelatenheid wacht op het onheil dat hem zal treffen. Het lijkt onmogelijk de omstandigheden te veranderen en het lot te keren. De films spelen in een verstilde alledaagse omgeving waarin de muziek en het haast tastbare onvervulde verlangen naar verandering de vaste elementen zijn. Hij heeft een achtergrond als klassiek geschoold pianist en de liefde voor klassieke muziek komt in elke film terug, zelfs in de titels: Nummer Een, Nummer Twee tot en met Nummer Dertien, verwijzend naar de klassieke categorisatie van composities. ‘Het was de film waarin voor het eerst alle elementen van mijn werk samenvielen. Ik wilde nooit filmmaker worden maar ik zag toen in dat ik op deze manier een soort Gesamtkunstwerk kon maken.’
Meteen na zijn afstuderen won Guido de Rene Coelhoprijs en kreeg hij een show in Montevideo die gerecenseerd werd in Flash Art. Daarna ging het hard. Er volgden galeries in Berlijn, Rome en Amsterdam en vele internationale shows. Guido en ik spreken elkaar in een Berlijns café, om de hoek van Künstlerhaus Bethanien waar hij dit jaar een residency heeft. Zijn bril heeft een zilveren montuur, maar verder is hij geheel in het zwart gekleed. ‘Op de Rietveld hoorde ik dat 90% van de afgestudeerden iets anders moet gaan doen. Het feit dat je werk hebt als kunstenaar is niet vanzelfsprekend, dus in het begin neem je alles aan. En ik wil liefst alles zelf doen: schrijven, regisseren, filmen, muziek en meubels maken.’
In 2008 en 2009 woonde Guido in New York waar hij twee jaar lang meer dan veertien uur per dag werkte aan Nummer Twaalf, de film waarin hij een ‘schaakpiano’ bouwde die met elke zet een andere toon ten gehore brengt. ‘Het was een productiedraak, die film. Ik was de hele dag aan het werk met die film en moest dan ook nog honderden mails beantwoorden en zat de helft van de maand in het vliegtuig.’ Het ging goed, het ging heel goed. De recensies waren lovend, de aanbiedingen niet van de lucht. Voor Guido was echter het nieuwe, het spannende eraf; de uitdaging en inspiratie om werk te maken ging hem tegenstaan. De ooit zo aantrekkelijke wereld van internationale shows en veel reizen werd een tegenstander. ‘Ik werd uitgenodigd voor een tentoonstelling in Hawaï en het enige wat ik dacht was: kút, ik wil in bed blijven. Dan is er iets mis. Hawaï, hé.’ Het plezier om te werken verdween en slapen werd een probleem. ‘In New York begon ik meer te rennen, om zo een bepaalde kalmte in mijn hoofd te behouden. Het was een manier om mezelf fysiek uit te putten, dan werd ik in ieder geval moe. Ik sportte altijd al veel, vooral met mijn broer. Maar tijdens de Rietveld was het verwaterd. Het terugvinden van het hardlopen hielp me te overleven.’
Guido verhuisde van New York naar Hassi, een dorp in Finland, nam een assistent aan en besloot marathons te gaan rennen en echte bergen te beklimmen. ‘Ik heb bewust de beslissing genomen om een jaar geen kunst te maken en me helemaal op het sporten en ons nieuwe huis te richten. Al mijn kunst is heel persoonlijk en heeft heel veel met mij te maken. Ik dacht: ik ben waarschijnlijk ergens anders naar op zoek en ik moet manieren verzinnen om mijn interesses in kunst om te zetten.’ Guido roert in zijn espresso en kijkt om zich heen. Ik vraag of hij bang was om gek te worden. ‘De gekke Guido en de relativerende Guido hebben samen een personage uitgevonden dat er op een luchtige manier mee om kan gaan. Ik ben 34, dus de kans om helemaal gek te worden heb ik een beetje laten lopen. Maar ik heb een continue storm in mijn hoofd en met het hardlopen stopt dat, of ik haal de storm in ieder geval even weg. Maar bovenal is het heerlijk. Ik word soms wakker met een enorme chaos in mijn hoofd, dan ga ik twee uur rennen en ik kom haarscherp weer terug.’
In Finland kwam de zin om te werken langzaam weer terug. ‘Er is daar geen ruis. Ik word wakker en heb een hele dag geen afspraken, dat geeft een luxe gevoel van tijd. Voor een kunstenaar is het heel fijn als je in de positie bent om je te kunnen vervelen. Veel inspiratie en werk komt daar vandaan. Uit het vervelen. In steden als New York is er zoveel afleiding dat ik me niet kon vervelen, er is altijd wat te doen. Dan zwelt de storm weer aan.’
Het resultaat van de crisis is Nummer Dertien. Waarin Guido een etmaal om zijn Finse huis rent, een lezing geeft in New York over zijn emotionele toestand, vijftig kilometer rent naar het graf van Rachmaninoff om daar kalmerende kamillebloemen neer te leggen en een berg in Argentinië beklimt. Het is een documentatie van extreme, haast dwangmatige fysieke inspanningen geworden. ‘Het is wel een soort verslaving. Vorige week was ik ziek omdat ik te hard getraind had. Ik was drie dagen op reis en daardoor kon ik niet sporten, toen moest ik het van mezelf inhalen en dus acht uur per dag sporten. Dat was te veel. Ik overdoe alles, dat zit in mijn karakter. Soms drink ik opeens ook heel veel. Dan drink ik anderhalve liter wodka en de rest van de maand niets. Het is allemaal zo zwart-wit. Of ik sport niet, of ik loop een marathon. Die grilligheid helpt me te overleven op een bepaalde manier.’
In de literatuur is het een bekend gegeven, de schrijver die rent om zijn hoofd leeg te maken en toegang te krijgen tot de essentie van zijn ideeën. ‘Ik herken dat wel, dat je je realiseert wat belangrijk is door jezelf uit te putten. Ik kan door het rennen beter hoofd- van bijzaken onderscheiden. Als ik ren word ik leeg en wat er overblijft, zal dan wel een extra waarde hebben. Het is een soort natuurlijk antidepressivum.’ In What I Talk about when I Talk about Running van Haruki Murakami en in The Loneliness of the Long Distance Runner van Alan Sillitoe gaan beide schrijvers in op de centrale rol van het fysieke en mentale gevecht tegen de kilometers en tegen zichzelf – wat zorgt voor een ongekend gevoel van helderheid en vrijheid. ‘Ik heb veel moeite met Murakami. Ook als hij geen zin heeft gaat hij schrijven, elke dag, van negen tot vijf. Ik denk niet dat kunst een gestructureerde baan moet zijn. Het moet op een bepaalde manier geboren worden, daarin moet je grillig durven zijn. Ik had dat jaar dat ik niet werkte ook kunnen zeggen: waarom stoppen? Het gaat goed met mijn werk, het loopt allemaal en ik kan doorgaan op dezelfde manier. Maar dat kon ik niet.’
Nummer Dertien ziet Guido vooral als een schets, om te zien of het werk de context van ‘kunstenaar met een nieuwe hobby’ kon ontstijgen. ‘Maar het sprak veel mensen aan en mensen herkenden zich in het gevoel van machteloosheid, ook als je niets met sporten hebt.’ Het was de voorbereiding voor een grote film die in het voorjaar gedraaid gaat worden. In Nummer Veertien zal hij 1600 kilometer zwemmen, fietsen en rennen. Van Chopins in Warschau begraven hart naar zijn lichaam op het Parijse Père-Lachaise. ‘Ik ben er nu ongeveer een jaar mee bezig, alles begint op zijn plek te vallen en ik begin de film verbaal te begrijpen.’ De film vertelt de levensverhalen van Chopin, Alexander de Grote, maar ook dat van Guido zelf. ‘Het is een autobiografische film geworden. De laatste woorden van Chopin waren “Ik voel de pijn niet meer.” Dat zal bij mij ook zo zijn, want in de film worden dat de laatste paar kilometers die ik moet rennen.’