Nu ik
Wat is het dapper dat je op deze leeftijd met je debuut komt. Deze opmerking valt in de eerste minuten van het radioprogramma Kunststof waarin Rutger Pontzen wordt geïnterviewd over zijn debuutroman Nu ik.
Ja, het is dapper en tegelijkertijd is het ook een boek dat alleen geschreven kan worden op ‘een zekere leeftijd’, want de zelfreflectie waarmee de hoofdpersoon zichzelf fileert en te kijk zet kan alleen vanuit een terugblik op rijpe afstand.
‘Het is een boek met urgentie, autobiografisch, een experiment, een reddingsboei en dodendans tegelijk’, volgens Kunststof. Helemaal mee eens.
Tijdens een vakantie, in het holst van de nacht, omdat hij weer niet kon slapen, schreef Pontzen 300 woorden op waarvan hij meteen wist, dit is het, zo moet het. De vorm was zijn uitgangspunt, een relaas dat door en door zou gaan, zonder hoofdletters en punten. Toch is het is het geen trance of een wild kolkende stroom die je meteen meesleurt (ik ben zelfs twee keer aan het boek begonnen voor ik het te pakken had) maar een precies geformuleerde opeenvolging van zinnen die je binnenlaat in de gedachten van de hoofdpersoon. De zinnen die van de ene scene naar de andere slingeren zijn bedachtzaam in elkaar gezet en de overgangen geruisloos, zonder knippen of halen. De zinnen omcirkelen je terwijl je verder leest, over ‘het centrum van ons kleine familiaire universum’, over het huis dat een burcht is waarbinnen het gezin het maar met elkaar te stellen heeft. De benauwdheid zit in die zinnen waar geen eind aan komt en waar geen ontsnappen aan is, zoals de hoofdpersoon gevangen zit in een familie, in het leven na die familie.
Het huis dat een burcht is, is door zijn architect-vader ontworpen en voldoet op geen enkele manier aan de minimum voorwaarden om er comfortabel te kunnen wonen. Een mislukt huis met veel natuursteen en metselwerk.
Ook een architect van geen belang die als vader meer uit dan thuis is kan in al zijn afwezigheid een schaduw werpen over het gezin, een donkere vlek die ook na zijn dood aanwezig blijft. De plekken die geen zon kregen worden door de terugblik met veel humor beschreven en bijgekleurd.
Het huis, de stad, de caravan, de fietsroute, al die plekken waar het leven zich afspeelt worden nauwkeurig beschreven met een voorliefde voor feiten en namen en vol opsommingen en kleine huiselijke scènes. Lekkende kranen, verstopte leidingen, de gaskraan, de asbakken. Hoe zijn moeder de uitgeblazen kaarsen voor alle zekerheid onder de waterkraan hield.
De jongen is als jongste kind het huiselijke publiek voor de monologen van zijn vader, altijd maar weer luistert hij , onzichtbaar, enkel oren, en tegelijkertijd wordt hij gevoed met te grootse verwachtingen. Te midden van al zijn broers en zusters spreekt de vader hem tijdens het kersdiner plotseling toe: ‘en uit jou zal iets groots voortkomen.’
In Nu ik volgen we de lange reeks pogingen om grip te krijgen op het leven nadat deze loden last op zijn schouders is gelegd. In de grandioze zelfspot zit veel humor maar wat grappig is verdrinkt wat mij betreft in de tragiek die er doorheen klinkt. Uiteindelijk is het een meedogenloos verhaal over de imprint van de familie waarin je opgroeit, je hebt het er maar mee te doen, de rest van je leven ben je bezig om je uit de kluwen van verwachtingen en negeren los te maken. Allemaal hebben we zo’n imprint, en al zijn we niet altijd in staat om die te herkennen, we hebben er wel last van. ‘het inzicht dat wilde er iets gebeuren ik vanaf nul moest beginnen, zonder voorbeelden.’
Na jarenlang de oren te zijn geweest voor zijn vader is er dan de reële wens, nu ik, het pathetische ‘nu ik’, het besef dat ons allemaal op een moment bekruipt; maar hoe dan? De wens Nu ik is in het boek cynisch ingekaderd door de naïeve hoogmoed van de hoofdpersoon die naar de kunstacademie gaat en zich Picasso voelt. Hij bestudeert diens foto’s en kleedt zich als de grote meester met een korte broek en een fleurig overhemd. Ondanks zijn tekentalent wordt hij links en rechts ingehaald door jongens en meisjes die veel gedrevener zijn en hun leven geven voor de kunst.
Het kunstenaarschap is geen imitatie. Talent wordt overschat. ‘hoewel afgestudeerd met lof en goede cijfers, maar zonder persoonlijke drijfveer, inhoudelijke aandrang, een gebrek aan motivatie dat ik wel herkende als een constante in ons gezin.’ Die persoonlijke drijfveer is nodig om kunst te kunnen maken die iets in werking zet, of zoals Pontzen het in Kunststof formuleert, het gaat om kunst die de dingen verandert in plaats van bevestigt. De wanhopige Picasso imitatie die hermetisch in zijn eigen genie gelooft is aangrijpend. Een onuitstaanbare jongen. Ik lees het als een pleidooi voor mededogen met alle jongens die Picasso imiteren, alle jongeren die zich nog uit de normen en waarden van hun ouders moeten wurmen en hoogmoed vinden uit onzekerheid.
De dood van zijn vader deelt het leven in tweeën in ervoor en erna. Zijn vader overlijdt als de hoofdpersoon met vrienden op vakantie is en niet te bereiken.
Op pagina 33 vindt het weerzien met zijn plotseling overleden vader plaats, in het uitvaartcentrum. Het grote zware lichaam van de man past amper in de kist. Zijn gezicht glanst ‘door een laagje lijkvocht’. Het bericht van de dood van zijn vader wordt hem ingefluisterd door een meisje dat mee was op reis, door de mond die hij zo graag had willen kussen. Voor de boodschap in zijn oor wordt gefluisterd komt eerst die mond lang en vol verlangen aan bod.
Nadat alle ambitie als regen in het zand is weggezogen, na een burnt out, te midden van slapeloosheid en bescheidenheid komt dan deze roman die in een klap ook wraak neemt op het moeizame leven waarin hij maar tot niets komt. Een roman waar Pontzen vijf jaar aan werkte, iedere dag, iedere ochtend, met ijzeren discipline, omdat hij dit keer besloten had dat het kon. De vorm van de lange zin
kwam bij hem op na een interview met Damien Hirst, die zich als erfgenaam van grote schilders presenteerde door een peperduur werk van Francis Bacon tegenover zijn eigen slechte schilderwerkje te hangen. De woede die Rutger Pontzen voelde wilde hij in een lange zin in een recensie opschrijven. Het is er niet van gekomen, burnt out. Maar de lange oneindige zin bleef op hem wachten voor dit boek. De woede heeft plaatsgemaakt voor sympathieke zelfspot. Het leven dat dan toch echt is begonnen, zonder de familie en tegelijk met en over de familie. Het boek is opgedragen aan zijn vrienden (Voor mijn vrienden) de zelfgekozen familie waarbinnen het beter toeven is.
Het boek van Rutger Pontzen is voorgedragen voor de de prijs van het betere boek, hier kun je op hem stemmen: De bronzen uil 2015
Radioprogramma Kunststof 23 April 2015 (interview Petra Possel)