Nina Thibo – Twee zones
Ik ging naar Berlijn om daar een workshop te volgen bij een Bekende Kunstenaar. Voor ons, zijnde Onbekende Kunstenaars, is zo’n situatie een mooie mogelijkheid om zo iemand, wiens werk je vanuit de verte bewonderd, eindelijk eens een keer te spreken te krijgen want dit soort mensen circuleren doorgaans niet in de periferie van je eigen sociale kring. En dat je dan alles kunt vragen wat je altijd al wilde weten, zoals: “Brandt u ook weleens door als u naar uw eigen werk kijkt? Want het is me nogal wat, dat werk van u. Kunt u het weleens bijna niet kunt bevatten dat het uit uw eigen brein ontsproten is?” Of “Had u al snel iemand die uw boekhouding ging doen? En met wat voor soort budgetten werkt u eigenlijk? En hoe bepaalt u dan uw eigen salaris?”
Het hotel dat ik had geboekt lag op fietsafstand van het Instituut waar de workshop plaats ging vinden. Ik had mijn wielrenfiets achterin mijn auto meegenomen, zodat ik makkelijk van hotel naar Instituut en terug zou kunnen, ik voorzag al dat efficientie gewenst zou zijn in die week. Het hotel had ik op het laatste moment via internet geboekt, het was een gedeelde ‘Frauenzimmer’, een kamer met twee stapelbedden.
Op zondagavond kwam ik doodmoe aan, want ik was twee nachten ervoor overvallen door twee Polen bij een bouwput in Keulen, en er was nog sprake van emotionele na-weeen maar dat is weer een ander verhaal. Ik ging maar meteen naar bed omdat we op maandagochtend vroeg moesten aantreden bij het Instituut.
Ik lag al te slapen bovenin een van de stapelbedden in een kamer die verder leeg was, toen rond middernacht een vrouw binnenkwam. Ze deed het licht aan en zette haar koffers neer. Ik werd wakker en ze stelde zich voor. Het was een Duitse vrouw van een jaar of vijftig, ze zei dat ze hier voor een nacht was. Ik zei “Hallo,” en “weltrusten, want ik moet vroeg op morgen,” en wilde verder slapen. Toen vroeg ze of ze mijn tandenborstel mocht lenen. Ik ging rechtop zitten en keek haar aan, ze stond nu naast mijn stapelbed. Ze lachte en ik zag een rij heel slechte tanden.
“Nee, sorry. Dat lijkt me niks,” zei ik. Haar schouders zakten naar beneden en ze begon te huilen. Ik klom uit het stapelbed en rommelde in mijn tas, daar vond ik een briefje van 5 euro wat ik haar aanbood. “Dan kunt u hiermee even naar een nachtwinkel gaan en een tandenborstel kopen.” We bevonden ons middenin Kreuzberg en er waren genoeg avondwinkels voor handen. Dit wilde ze echter niet en ze kroop in het onderste bed. Het andere stapelbed was nog steeds onbemand.
Het licht was uit en in het donker lag ik te bedenken of het asociaal van mij was geweest dat ik mijn tandenborstel niet aan haar had willen uitlenen. En of de vrouw zich bewust was van de staat van haar tanden. Ze begon weer te huilen. Eerst zachtjes en toen steeds harder, met gierende uithalen. Ik klom uit bed en deed het licht weer aan.
“Dit gaat zo niet,” zei ik.
“Kan ik u helpen of iets voor u doen? Zal ik thee voor u halen?”
De vrouw trok het dekbed over haar hoofd en weigerde verder enige deelname aan de conversatie. Ik deed het licht weer uit en klom weer terug in bed. De situatie herhaalde zich nog twee keer. Ik was te moe om beneden bij de hotelreceptie naar een andere kamer te gaan vragen en ik besloot om tot een rigoreuze vorm van slapen over te gaan. Dit lukte niet. De rest van de nacht was een kwestie van in het donker liggen luisteren naar iemand die alle vormen van huilen uitprobeert. Tegen een uur of zes s’ochtends stond ze op en ging weg. Ik stond ook maar op en ging een uur onder de douche staan.
Bij het Instituut stond de eerste dag in het kader van kennismaking. We zaten in een hoge, witte ruimte en glimlachten naar elkaar. Het was een groep van jonge, internationale kunstenaars, en omdat iedereen lachte, zag ik veel gebitten. Ze bestonden uit verzamelingen goede tanden. We bekeken elkaars werk, wat in de meeste gevallen echt best wel raar werk was, mijn eigen inclusief, en glimlachten elkaar nogmaals toe. Heel beleefd en respectvol informeerden we naar elkaars motieven om van dit specifieke werk te maken.
“O, je hebt een bovenmatige interesse in de invasie van Koreanen in Glasgow? En je werkt aan je PH.D. in Londen dat gaat over die Koreanen in relatie tot een bepaalde soort incubatie in de kunst als ik het goed begrijp? En je nodigde als Schot zijnde vooral Koreanen uit bij je laatste tentoonstelling? En die werden dan onderdeel van de werken?”
“Nou, je hebt er niks van begrepen, maar dat is niet erg. Al waren er inderdaad veel Koreanen op mijn laatste show. Omdat ik ze uitgenodigd had, ja. En jij, wat doe jij?” “Eh ik? O, op ’t moment onderzoek ik een aantal randverschijnselen van antropomorfistische tendenzen.”
“Jaja. Ach zo.”
“Ja, sorry, niks met Koreanen.”
“Nee.”
S’ avonds was er een lezing over wat er zoal achter de schermen plaatsvindt in Art Basel. En dat Damien Hirst een markt op zichzelf is. Na de lezing sprong ik zo snel mogelijk op mijn fiets en om een uur of tien lag ik weer in de bovenste helft van het stapelbed in het hotel.
De kamer was gelukkig leeg. Ik viel in slaap maar wederom rond middernacht kwam er iemand binnen. Het licht ging aan en er stond een man in de kamer.
“Oooh, maar dit is een ‘Frauenzimmer’,” zei ik slaapdronken.
“Nee dat is het niet,” zei de man en pakte zijn koffers uit.
“Man, je wilt niet geloven wat ik allemaal heb meegemaakt, nee ECHT niet te gelóóóven. Nee, zoiets verzin je niet. Man, echt,” zei hij in het Duits met een vreemdsoortig accent.
Kleren vlogen in het rond en er werd in knisperende plastic tasjes gerommeld. “Nee, echt, man, echt. Ik kan het zelf nog geeneens geloven. Ik was een impersonator in Las Vegas weet je, en nu, nu is alles weg. MAN!” Ik zat rechtop in bed en zei “Nou, hééél veel geluk met alles, maar ik moet nu echt verder slapen want ik moet morgen vroeg op. Ik zit deze week in een soort van programma wat ik moet volgen, iets met kunst en zo, dus weltrusten en hou je taai, ok?”
“Neeeee je begrijpt het niet, man, ik moet echt bijkomen oh-oh-,….hahahaha! Wat een grap! Nee echt, man, WAT EEN GRAP!!!”
De man ging aan het tafeltje zitten dat tussen de twee stapelbedden in stond.“Ik moet echt even gaan zitten. Denken. Nadenken. Wat is er allemaal gebeurt? Waaaah hahaha, ja WAT is er allemaal gebeurt??? Ik kom nu dus rechtstreeks uit de gevangenis eigenlijk want ik was opgepakt omdat ik 8 jaar te lang in Amerika ben gebleven. Ik ben gedeporteerd. Jaaaa, ik ben dan wel Duits maar intussen toch echt meer Amerikaan geworden. En nu, mijn hele amerikaanse leven, weg. WEG!!”
Hij zat aan het tafeltje en voor het eerst viel het even stil. Ik klom uit bed want ik had bedacht dat ik een heel hete douche nodig had om weer in slaap te kunnen vallen met zo iemand in de kamer. Ik was alweer te moe om naar beneden te gaan en bij de receptie navraag te doen naar het concept ‘Frauenzimmer’. Ik was ook sowieso te moe om me erg druk te maken over een tetterende man in de kamer.
Toen ik uit de douche kwam en naar het stapelbed liep, zag ik dat er iemand met een zwarte hoed op in het onderste bed lag, waar de nacht daarvoor nog de hysterische Duitse had gelegen. Ik had mijn lenzen niet in dus ik stond naast het stapelbed en boog me voorover om naar die hoed te kijken. Een stukje huid was nog net zichtbaar vanonder die hoed. Een stukje, hoe zal ik het zeggen,…. verbrande,…. nee: gesmolten huid. Het dekbed bewoog en er kwam een hand met daaraan 5 lange messen te voorschijn.
“……”
“………….??????????”
“AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAARGH!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!”
Het horror-wezen stapte, volledig gekleed in een zwart pak, uit bed.
“Hahahaha, ik dacht dat je het wel zou kunnen waarderen. Mijn naam is trouwens Claudio, en ik was een Freddy Krueger impersonator in Las Vegas.”
Ik ging in mijn pyjama aan het tafeltje zitten en staarde voor me uit. Koreanen in Glasgow. Freddy Krueger in Berlijn. Ik ging mijn lenzen in doen. Claudio/Freddy ging ook aan het tafeltje zitten en staarde ook voor zich uit. Hij had zijn complete pak nog aan, met hoed en Freddy Krueger masker nog op.
“Zal ik dan maar even thee halen beneden bij de hotelbar?”, vroeg ik. Toen ik daarna terugkwam met twee thee, nam hij zijn kopje van me aan met zijn messenhanden. “Ok, nou nou,” zei ik.
Een paar uur later was Claudio nog steeds bezig met het vertellen over een leven in de illegaliteit in Las Vegas. “En de zelfmoorden natuurlijk, die moet je ook niet vergeten. Daar is echt een geoliede machine voor in leven geroepen. Zodra er weer iemand springt, door gokschulden of weet ik wat, dan komt er binnen no time een busje aanrijden en die zetten dan onmiddelijk een scherm rondom die kwak mens op de stoep. Dat is een heel anoniem busje, maar ik herken het nu wel. En dan staat er dus zo’n scherm omheen, en dan lopen al die toeristen daaromheen en niemand die iets merkt.”
In de loop van de nacht ging het me wat beter af om naar Freddy’s gezicht te kunnen kijken. Dat gesmolten plastic –achtige gezicht, dat kijkt niet lekker. Ook zijn tanden, die van Claudio zelf, waren geen lust voor het oog. Ik ging voor de zoveelste keer naar de hotelbar om twee thee te halen. Claudio/Freddy bood niet aan om ook een keer te lopen, wat ik wel begreep in verband met zijn kostuum. Hij had nog steeds geen aanstalten gemaakt om ook maar een onderdeel van zijn uitdossing even af te leggen. In vol ornaat bleef hij praten en praten.
“En de hoeveelheden geld die ik verdiende, dat wil je niet weten. In de kunst zei je dat je zat? Dan zal je wel arm zijn. Nee, dan ik! MAN! Echt, het geld regende gewoon uit de hemel, vooral in de zomer. Weet je waarom? Omdat niemand het lang volhoud als impersonator op de Strip In Las Vegas. In de zomer is dat woestijnklimaat gewoon bloedheet, als je dan ook nog zo’n kostuum aanmoet de hele dag, dan schroei je levend weg. Nee echt waar. Er zijn er maar weinig die dat volhouden. Ik kon het ook niet volhouden maar toen heb ik een soort afkoelingssysteem bedacht, voor onder mijn pak. Zal ik je uitleggen hoe dat werkt?”
Het zal rond een uur of vier s’nachts geweest zijn, toen er op de deur geklopt werd. Een man van een jaar of zestig kwam binnen.
“Dit is een ‘Frauenzimmer,” zei ik nog.
“Welnee,” zei Claudio/Freddy.
“Hallo, Ik ben Tomas uit Polen. Ik ben net aangekomen in Berlijn,” zei de man.
Hoewel hij op leeftijd was, kon je nog steeds zien dat het een aantrekkelijke man was. Jammer van zijn tanden alleen. Een soort van grijs gebit huisde in zijn mond.
Tomas zette zijn koffers neer en zei “Ik ben blij dat jullie nog niet slapen, ik kan ook nooit slapen. Maar ja, het is dan ook beter om niet te slapen want je wordt van alle kanten in de gaten gehouden. Dat weten jullie toch wel he?”
“Jaaa, man,”zei Claudio/Freddy onmiddelijk.
“Natuurlijk weten we dat, wat dacht jij dan? We worden constant bekeken, vanuit de Staat weet je wel. MAN!”
De rest van de nacht, die paar uur die nog restten, werd doorgebracht met het uitwisselen van samenzwerings- theorieeen tussen Claudio/Freddy en Tomas. Tomas bleek een architect te zijn die alleen nog maar onderweg was, hij mocht nergens langer blijven voor zijn gevoel.
“Omdat ze me dan pakken.”
Ik zat er tussen en luisterde naar deze twee mannen die rookten alsof hun leven ervan af hing, ondanks het 200 euro boete bordje voor ‘Ongeoorloofde activiteiten zoals ROKEN’. Ik had nog nooit zo’n groot wantrouwen jegens de westerse maatschappij van zo dichtbij kunnen bekijken. Ze overtroffen elkaar in paranoia op alle gebieden.
“Ze filmen ons nu op dit moment ook hoor, dan weet je dat,”zei Tomas tegen mij omdat hij wel snapte dat ik nog maar een kleuter was in het hele Complottheorie-denken.
“Het is bijna lachwekkend hoe naief jij bent,” zeiden ze beurtelings over mij tegen elkaar in hun solipsistische onderonsje. Waarbij ze me wel steeds vaderlijk toeknikten. Ik had nog een hoop te leren. Om zeven uur ging mijn wekker. Dat was eigenlijk niet nodig want ik zat nog steeds aan het tafeltje, in de rook. Om acht uur fietste ik naar het Instituut. De frisse ochtendlucht leek een geleider om me van de ene vreemdsoortige sociale zone naar de andere te brengen.
De tweede dag in het Instituut verliep wederom genoegzaam. Ik lette nu echt superbewust op iedereen’s gebit. Er was werkelijk niemand met slechte tanden. We praatten over objecten. Er werd plakband over een stuk tapijt geplakt. We praatten over de context van plakband op een stuk tapijt. We bekeken foto’s van zachte, witte broodjes die in close-up waren gefotografeerd. Er werden andere objecten op de grote witte tafel in het midden gelegd en we praatten over de betekenissen van deze objecten in relatie tot elkaar. Iedereen was aardig en behulpzaam. De witte, hoge ruimte was echt erg wit. De lucht was er fris maar zacht. Ik voelde me het meest onfrisse element in de ruimte. Ik bekeek de broodjes en dacht aan zachte donuts in Las Vegas. De witte en zilveren Apple laptops die iedereen mee had, zoemden als zijnde de soundtrack van de hoge, witte ruimte.
S’avonds was er weer een lezing, ik weet niet meer waarover want ik had net een paniekaanval bedongen omdat we gedurende de dag te horen kregen dat we geacht werden een soort van werk in te leveren aan het einde van de week. Maar wanneer moest je dan werk maken? Het programma van het Instituut zat van s’ochtends tot s’avonds tien uur dichtgetimmerd. Ik dacht aan mijn auto vol materiaal dat ik had meegenomen. In mijn geval piepschuim in alle soorten en maten.
Opeens schoot me te binnen dat ik eigenlijk niks anders hoefde te doen dan een goede camera te regelen en een korte film te maken van Freddy Krueger die over belastingontduiking praat. In de voorgaande nacht had Claudio/Freddy me op tamelijk dwingende wijze proberen te overtuigen dat het ontduiken van het betalen van belasting een plicht is als burger zijnde. Ik vroeg bij het Instituut om een camera te leen en sprong op de fiets om terug naar het hotel te gaan.
Claudio was tot mijn grote opluchting gewoon in de hotelkamer aanwezig. Hij had natuurlijk net zo goed weg kunnen zijn. Hij had zijn Freddy kostuum niet aan. Ook Tomas’ spullen stonden er nog. “Weet je nog dat ik zo’n week aan het doen ben, dat met kunst en zo,” begon ik.
“Maar nu heb ik een supergoed idee, echt zo supergoed. Het gaat erom dat jij even je pak weer aan moet trekken, en dan film ik jou als jij dat verhaal vertelt van gister, je weet wel, over waarom we allemaal geen belasting moeten betalen, en iets over een revolutie,” ik was al bezig de camera te installeren, toen ik merkte dat Claudio me ongelovig aankeek.
“Echt niet te geloven, neem jij mij wel serieus? Heb jij enig idee hoeveel tijd het kost om mijn kostuum aan te doen?” vroeg hij geirriteerd.
“Hoezo, maar gister had je het toch ook zo snel aangetrokken? Ik stond alleen maar even 5 minuten te douchen.”
Ik snapte niet waarom het opeens zo’n probleem moest zijn.
“Man, jij neemt mijn vak helemaal niet serieus. Echt, wat denk jij wel? Gister was voor de fun, maar als ik gefilmd ga worden, dan moet ik ook de make-up aanbrengen die onder het masker zit, rond mijn ogen en mond, dat kost echt veel tijd. Ik ben een pro, geen amateur!”
Ik keek Claudio aan en het leek alsof onze door gender bepaalde gedragingen waren omgekeerd. Het was Claudio die zich druk maakte om zijn uiterlijk. Hij begon zijn make-up koffer uit te pakken, en spreidde tientallen verschillende soorten huidskleur foundation op zijn bed uit. Daarna installeerde hij zich voor zijn make-up spiegel die tegen de binnenkant van een koffer zat. Hij begon de ene helft van zijn gezicht in te smeren met foundation, daarna probeerde hij er verschillende teinten huidskleurig poeder op uit. Ik zat met de camera op schoot en wachtte. Ik viel bijna in slaap.
Tomas kwam binnen. Hij zag de camera op mijn schoot, schold me helemaal verrot en smeet de deur weer dicht. Claudio stopte acuut met opmaken.
“Je moet NU je excuses gaan aanbieden aan Tomas! Wat een respectloze houding toon jij ten opzichte van hem. Je wist dat dit kon gaan gebeuren! Echt, man, dit is toch niet te geloven!”
Kwaad smeet hij zijn make-up kwast neer en beende door de kamer. Aangeslagen ging ik op zoek naar Tomas, die nergens te vinden was. Ik ging zelfs nog een paar straten af in Kreuzberg terwijl het regende. Terug in de hotelkamer stond een inmiddels woedende Claudio me op te wachten.
“Ik heb er nog eens over nagedacht, het is ook altijd hetzelfde met jullie kunstenaars. Jullie denken altijd alleen maar aan jezelf, en aan je werk. Wat een egoisme, echt!”
Ik ging op het onderste bed van mijn stapelbed zitten en viel achterover, ik dacht aan het verloren gaan van een werkelijk fantastische film die nog geeneens voor een minuut bestaan had. Ik dacht aan de briljantie van een Freddy Krueger-impersonator die revolutie tips geeft en alleen maar praat over waarom je vooral geen belasting moet betalen en ik ging nog net niet huilen over het feit dat dit werk er nu gewoon niet meer ging komen. Ik ging volledig op in deze overpeinzingen, toen Tomas de kamer binnen kwam stormen.
“HOE KON JE DIT DOEN!!!”, schreeuwde hij.
En het duurde niet lang of er stonden opeens twee woedende complot-theoretici tegenover me die de ene na de andere sigaret opstaken en rondjes beenden tussen de twee stapelbedden. De kamer zag blauw van de rook.
“BEN JIJ DAN EEN VAN HEN, JIJ MET JE SMERIGE CAMERA?”, schreeuw-huilde Tomas.
“Jongens, die rook, rook dan in godsnaam in de buurt van het raam,” zei ik nog, omdat ik niet het idee had dat ook maar een van hen beiden zomaar 200 euro kon missen, maar toen ging het rookalarm al af.
De mensen van het hotel bekeken de situatie. Er was een woedende Pool die in het Pools tegen een Nederlandse stond te jammeren, er was een Duitser die in een wauwel-amerikaans in het luchtledige stond te fulmineren, met zijn halve gezicht vol met een creme-kleurige smurrie, en er was de Nederlandse die opeens ging huilen en roepen dat ze “NU ECHT DRINGEND” moest slapen. Dit alles voltrok zich in een blauwgrijze mist onder het geluid van het allesdoordringende rookalarm. “Frau Thibo!”, zeiden de hotelmensen, ‘Wir suchen fur Sie ein anderes Zimmer.” En daar ging ik, naar de andere kamer. Ik ging meteen naar bed, met mijn kleren nog aan.
Rond een uur of vier werd ik wakker van een doordringend geklop op de deur. Buiten stond Tomas. “JE MOET TERUGKOMEN!!!!! Zo bedoelde ik het toch niet!!! Kom terug!!! We moeten geen ruzie maken!!!”
Ik zei dat het ok was, dat we geen ruzie hadden, en ik bood mijn excuses aan voor de camera.
“Neee, je begrijpt het niet, het is NIET ok zo, het moet weer goed tussen ons komen!!!” Tomas stond weer op het punt om in huilen uit te barsten en daarom nodigde ik hem uit om een glaasje water te drinken. Gezeten aan een identiek tafeltje in de identieke hotelkamer, voelde Tomas zich genoodzaakt zijn leven uit te leggen. Om zeven uur ging de wekker. Ik zei dat ik me gereed moest maken om naar het Instituut te gaan en Tomas vertrok nadat ik hem nogmaals verzekerd had dat er geen problemen meer tussen ons waren. Ik fietste om acht uur weer naar het Instituut.
Die dag, we waren pas op dag drie van de workshop aangekomen, kregen we een rondleiding door Berlijn om architectorale restanten van Hitler’s pogingen tot hervorming van Berlijn te bekijken. Ik bedacht me dat ik nu geen werk zou hebben om te kunnen laten zien tijdens de eindpresentatie. De zon scheen en het was aangenaam om eindelijk weer eens wat langer buiten te zijn maar het was tevens moeilijk om wakker te blijven. Het begrip ‘Slaap’ en vooral de uitoefening daarvan kwam me voor als bijna niet te bevatten magnetiserend. Ik maakte me los van de groep en ging ergens in de buurt van Hitler’s voormalige architectorale ideeen gekte, op een bankje zitten. Ik werd wakker toen het schemerde en een vrouw aan mijn mouw stond te schudden. Ik bleek naast het bankje te liggen. Wat voor dag was het? Wat voor avond? Er was vast een lezing waar ik naartoe moest! Ongeveer twee uur later was ik terug in de hoge witte ruimte. De lezing was allang voorbij maar mensen knikten me vriendelijk glimlachend toe. Hun prima gebitten knikten mee. Ik knikte terug en dacht aan het grijze gebit van Tomas en het afgebrokkelde gebit van Claudio/Freddy.
De rest van de week praatten we weer veel over objecten en materialen en verschillende contexten. Er waren nog meer lezingen en steeds minder tijd. De vragen die ik vantevoren graag had willen stellen aan de Bekende Kunstenaar, hadden alle vorm van bestaansrecht intussen geheel verloren. Alsof ze in al hun futiliteit toch al makkelijk uit te gummen waren geweest, en het tumult van de afgelopen dagen had ze zelfs nog zwakker in hun schijnlicht gemaakt. Ook had ik inmiddels bezoek van twee 17-jarige Oekrainse meisjes op mijn nieuwe ‘Frauenzimmer’. Ze vroegen of ze konden komen kijken naar de eindpresentatie van de workshop week. Dit was nadat ik gesuggereerd had dat er bij die gelegenheid waarschijnlijk wel iets van openingshapjes zouden zijn, omdat ik wist dat ze geen geld meer hadden. Dit aangezien ze al twee nachten door het raam van onze kamer naar binnen klommen via het dak van het schuurtje naast het hotel.
Er was inderdaad geen tijd meer geweest om voor de presentatie werk te maken, daarom had ik een instant-kostuum bedacht bestaande uit losse piepschuim bolletjes, dat uit moest drukken dat het in en uit verschillende sociale zones bewegen, invloeden op je achter laat. Energetische deeltjes blijven plakken, die er na verloop van tijd vanzelf weer af slijten of af vallen. Wat blijft is een vage herinnering. Tijdens de presentatie liep ik rond in mijn nieuwe minimalistische kostuum en vertelde in een performance van mijn week waarin ik heen en weer gependeld had tussen twee zones waarin mensen ofwel goede, ofwel slechte tanden hadden. De Oekrainse meisjes zaten tussen het kunstpubliek en lachten. Ik zag opeens dat hun gave gebitten naadloos aansloten bij de hoge, witte ruimte. Deze ruimte staat alleen goede gebitten toe, dacht ik nog. Waarbij ik niet aan Hitler probeerde te denken.
Nina Thibo is (performance-) kunstenaar en schrijver. Voor Mister Motley schrijft zij de komende drie maanden twee-wekelijks over het dagelijkse leven als kunstenaar. www.ninathibo.nl