Nieuw jurk: Big in Japan
Toen de rechtzaak rondom Luc Tuynmans en zijn plagiaat op zijn vurigst werd gevoerd sprak mister Motley Esther Meijer, het brein achter het modelabel Nieuw Jurk die op dat moment druk bezig was met een eigenzinnig onderzoek naar copycats. Voor de Maison Motley schreef ze over haar collectie: ‘The Right to Copy’.
Note: Dit verhaal bevat fictieve verhalen: niet alles berust op de gehele waarheid.
Ik heb er als modeontwerper nooit echt bij gehoord in Nederland. Mensen vinden mijn kleren gek en het meestal een vrij angstaanjagend idee om een beetje op te vallen in het straatbeeld. Desondanks ben ik wereldberoemd in eigen land. Mijn collecties zijn altijd onderdeel van een kunstproject en na een aantal succesvolle projecten wordt mijn collectie inmiddels in verschillende winkels wereldwijd verkocht, met name in Azië is mijn modelabel erg populair.
Een aantal jaar geleden kwam ik via Instagram in contact met mijn klanten in Taiwan, die selfies plaatsten in hun Nieuw Jurk outfit met daarbij #nieuwjurk. Ik wilde mijn modeontwerpers-geluk elders beproeven en ben mijn ontwerpen achterna gereisd. In Taiwan heb ik een iPhone documentaire gemaakt over deze modebewuste jongeren waarbij ik onderwerpen behandelde zoals globalisatie, mode en imago. De it-kids, met soms wel een half miljoen volgers op sociale media, waren tevens modellen in een volledig via Facebook georganiseerde Nieuw Jurk modeshow. Het werd al snel duidelijk waarom mijn collectie daar zo populair is, ondanks hun vaak verlegen karakter valt de Aziatische jeugd graag op door middel van hun outfit. Het project had ook in Nederland een positief effect op mijn naam als ontwerper en het imago van mijn modelabel. Volgens mijn publiek hier was ik in Thailand, Korea en China geweest en verbleef ik regelmatig in Japan.
Een jaar later ben ik echt naar China gegaan. Aanleiding hiervoor was dat modeketen H&M mijn beruchte Smileyknee Legging ontwerp had gekopieerd. Toen ik hier achter kwam, heb ik de multinational geprobeerd aan te vechten, ik maakte een goede kans maar toch zou het risico te groot zijn voor een onafhankelijk creatief ontwerper zoals ik. Ik heb een andere aanpak gekozen en ben onder het mom van een zoektocht naar productiemogelijkheden naar de textielindustrie stad Guangzhou afgereisd om daar zogenaamde replica fabrieken te bezoeken. Ik had een tolk meegenomen die in werkelijkheid creatief directeur was van een groot modeblog in Hong Kong maar zich voordeed als mijn manager. Hij had een klein rond brilletje bij zich en had blijkbaar ooit een toneelopleiding gedaan. In het Chinees improviseerde hij dan ook een voor de Chinese fabrieken geloofwaardig verhaal in elkaar waarbij hij ze overtuigde van het feit dat ik heel groot was in Europa, een geldschieter had en een prijs had gewonnen. Fake it till you make it. De Chinese fabriekseigenaren dachten dat ze een grote vis binnen hadden gehaald en lieten ons in hun fabriek filmen voor mijn investeerder, in werkelijkheid het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Als kunstexperiment heb ik alles weggegeven zoals mijn ontwerpschetsen, technische tekeningen en digitale prints om de fabrieken te stimuleren mijn ontwerpen illegaal te kopiëren en op night markets aan te bieden. Ik wilde onderzoeken hoe deze fake fashion industrie precies werkt en analyseren of, sinds het bestaan van internet en sociale media, een ontwerp nog wel alleen van jou is als creatief ontwerper zijnde. Het resultaat van dit project was de documentaire ‘The Right to Copy’ waarin ik verschillende aspecten van het fenomeen kopiëren in de modewereld en de toekomst van creatief copyright onderzoek.
De reis naar China was een trip in iedere zin van het woord. De fabriekseigenaren waren niet gewend om in opdracht te werken van een vrouw laat staan een creatief modeontwerper met roze haar. Zaken werden gedaan onder het genot van veel Tsingtao bier en sterke sigaretten waarbij ik me van mijn meest professionele kant liet zien. Tijdens een hotpot lunch met één van de fabriekseigenaren genaamd Lucky Chen, nippend aan bubble tea cocktails en me verlekkerend aan kippenklauwen (ik ben zelf vegetariër), kregen we gezelschap van een Aziaat gekleed in een naar Westerse maatstaven behoorlijk vooruitstrevende outfit. De Aziaat, Barabaraboy, bleek zelf ex-Nederlander en nu Bosozoku bendelid in Tokio. Bij toeval was hij in Guangzhou om daar nieuwe gear voor zijn gang te laten produceren. Hij volgde me al een tijdje op sociale media, hoe je je daar profileert is heel belangrijk in Azië en misschien zelfs wel belangrijker dan je imago in het offline leven. Hij zag wel potentie in mij als ontwerper voor het nieuwe Bosozoku bende uniform en wilde graag een samenwerking aangaan. Natuurlijk was ik eerst een beetje huiverig maar het zou niet zoveel verschillen van mijn samenwerking met de schimmige textiel maffia in China. Bovendien was mijn subsidie zo goed als op en beloofde hij me dat hij me mee zou nemen naar Tokio en me daar zou introduceren aan een aantal mensen die wellicht iets voor mij en mijn modecarrière zouden kunnen betekenen. Ik heb deze kans met beide handen aangegrepen.
Japan voelde als een warm bad. Niet alleen door mijn Aziatische voorkomen maar vooral ook door de ‘doe maar gek dan doe je al normaal genoeg’ mentaliteit. Eenmaal in Tokio dacht iedereen dat ik een ster was en werd ik verwelkomd als de Nederlandse Lady Gaga. Ik werd met open armen ontvangen en iedereen wilde met me op de foto. De Bosozoku collectie werd opgepikt door de trendsettende jeugd die op allerlei manieren kledingstukken probeerde te bemachtigen. Ik kon niet echt bevatten hoe snel mijn ontwerpen een succes werden. Om het te vieren nam Barabaraboy me mee naar een duistere nachtclub, overdag sushi restaurant en ’s avonds het terrein van de Japanse penoze. Er werd stevig gedronken en ‘when in Japan do as the Japanese do’. Bedwelmd door de rijstwodka werd ik benaderd door een Aziaat met een gekke zonnebril en een soort clownsoutfit. Hij sprak me aan in het Chinees of Japans, ik hoor niet zo heel veel verschil, en zei blijkbaar dat hij me heel groot kon maken in Japan. Het enige wat ik opving was een herhaaldelijk: “Big in Japan, big in Japan”. Het bleek de Japanse Kanye West te zijn en hij noemde zichzelf dan ook Mister Kanaye.
Zo is het eigenlijk allemaal begonnen. Er zijn natuurlijk wat voorwaarden aan zo’n deal verbonden die niet contractueel werden vastgelegd maar met een soort eed die ik moest afleggen. Ik kan daar niet heel veel uitspraken over doen maar enkele voorbeelden zijn dat ik mijn roze haarkleur niet mag veranderen en ik verplicht een peace-teken moet maken met mijn vingers als ik op de foto ga met fans in Azië. Ik heb het er graag voor over want ik kan mijn zorgvuldig opgebouwde imago goed inzetten voor de verkoop van mijn collectie. En het is natuurlijk bijzonder dat ik de enige Nederlandse modeontwerper ben die groot is in Japan en best wel eervol dat er in de hippe wijk Harajuku een Nieuw Jurk feestdag is geïntroduceerd. Als ex-Nederlander ga ik af en toe terug naar mijn roots in Nederland om familie en vrienden te bezoeken en dan is het erg prettig om onopgemerkt over straat te kunnen. Ik wil dit ook graag zo houden en nu is het dus eigenlijk een voordeel dat je als modeontwerper niet zo makkelijk doorbreekt in Nederland.
(BIG IN JAPAN: A term to say/pretend you are someone of stature somewhere else, meaningless and not verifiable where you currently are:)
Foto’s door: Elsemarijn Bruys & Billy Quanah Jansen