meedogenloze schoonheid in Museum Boijmans van Beuningen
In een van de laatste gedichten die Hans Faverey(1933-1990) schreef en publiceerde tijdens zijn leven in de bundel Het ontbrokene schrijft hij:
Zonder begeerte, zonder hoop
op beloning, ook niet uit angst voor straf,
de roekeloze, de meedogenloze schoonheid
te fixeren waarin leegte zich meedeelt,
zich uitspreekt in het bestaande.
Laat de god die zich in mij verborgen houdt
mij willen aanhoren, mij laten uitspreken,
voor hij mij met stomheid slaat en mij
doodt waar ik bij sta, waar jij bij staat.
Het is niet alleen een van zijn meest ‘verstaanbare’ gedichten geworden, het is voor mij ook een van zijn ontroerendste en het weergaloze begrip ’meedogenloze schoonheid’ schoot mij te binnen na bezoek aan Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, waar ik maar liefst drie aspecten van het hedendaagse tekenen in prachtige tentoonstellingen zag.
Van grootmeester Richard Serra worden tientallen werken op papier getoond, in de installatie van Sylvie Zijlmans en Hewald Jongenelis zijn een aantal kubussen, waar binnen video’s of foto’s te zien zijn, volledig betekend aan de buitenkant en de werkelijke ontdekking voor mij is het werk van de Zweedse Gunnel Wåhlstrand.
Richard Serra’s Drawings 2015-2017 is een stevig overzicht van wat ik toch vooral zie als experimenten met materiaal op papier. Om een voorstelling is het de kunstenaar zeker niet te doen, al zie je in een aantal werken dik aangezette lijnen bijna een schets vormen voor een van bovenaf geziene installatie van zijn van dik cortenstaal gemaakte beelden. Maar de aanloop vormt series kleinere tekeningen die vooral uit materiële onderzoeken bestaan, alsof juist elke voorstelling moet worden vermeden. Vreemd is het wel om in de zaaltekst te lezen dat de werken op papier monochroom worden genoemd, terwijl er op elke centimeter van alles gebeurt, je juist een enorme levendigheid voelt. Nog vreemder is het te lezen dat de werken de rol van de tekening verwerpen als ‘een denkbeeldig venster op de wereld en de geschiedenis van de tekening als daad van het achterlaten van een persoonlijk stempel op papier’. Het is juist de kracht van die tekeningen van Serra dat ze zo persoonlijk zijn, in hun uitdrukkingskracht, maar vooral in dat de kunstenaar besloten heeft ze als zelfstandige werken te tonen. Niemand heeft toch bovendien ooit beweerd dat tekenen per se een venster op de wereld moet weergeven?
Je kunt Richard Serra dus niet op specifieke inhoud betrappen, hetgeen niet wil zeggen dat dat nodig is. Integendeel, bewijst Serra, zijn reeksen tarten in zekere zin het gevoel voor schoonheid en toch voel ik dat het niet moeilijk is om die meedogenloze schoonheid van Faverey met enige fantasie op deze werken los te laten. Nu is dat woord fantasie hier in relatie tot het werk van Serra misschien merkwaardig, omdat de werken op papier vooral als series en dus als een concept ogen. Zoektochten naar structuren. Pas in de iets grotere tekeningen komen enkele meer weerbarstige composities aan bod en die werken zijn prachtig en bijzonder spannend. Zij vormen een andere ‘aanloop’ naar drie werkelijk magistrale enorme tekeningen die in de achterruimten hangen en die zo overweldigend van maat en textuur zijn dat je er nooit genoeg van krijgt. Het woord monumentaal lijkt me hier in feite te bescheiden en te vlak op van toepassing. De zwarte vlakken worden alleen hier en daar doorbroken met witte langwerpige driehoekige vormen om zo een spanning in het beeld te brengen die zijn weerga niet kent, als mes snedes interveniëren zij dat zwarte beeld op voorbeeldige en dus toch esthetische wijze en zo groeit het gevoel voor die meedogenloze schoonheid.
Over de vitale installatie van Zijlmans en Jongenelis zou apart een verhaal geschreven kunnen worden, prachtige, humoristische en vitale films, maar ik beperkt me nu tot hun getekende buitenkanten van die kubussen die in gelid in de ruimte staan. Met veelal rode en zwarte verf zijn de oppervlakken op vrije en anarchistische wijze betekend. De beeldtaal is sterk hedendaags, brutaal en inventief. Gecorrigeerd hoeft er niet te worden. Dat komt aan de ene kant, omdat de kunstenaars zo enorm vaardig zijn om direct te tekenen wat ze willen en aan de andere kant maakt een ‘vergissing’ in dat anarchistische beeld ook niet echt uit.
Bij het betreden van de ruime presentatie van het werk van Gunnel Wåhlstrand (1974, Uppsala, Zweden) denk je eerst oh ja, fotografie, opgeblazen portretten en landschappen, maar wat vreemd, want in de toelichting lees ik over het gebruik van inkt, dus zouden het toch tekeningen moeten zijn. Merkwaardig ook dat in de ‘museumtekst’ op de website gesproken wordt van schilderijen terwijl het toch bij nadere beschouwing alleen werken op papier betreffen. Het is wel frappant dat Gunnel Wåhlstrand in een uitgebreid interview in een catalogus spreekt over de ‘ontdekking’ van de inkttekeningen van Marlene Dumas in haar studietijd. Met als gevolg dat zij op eenzelfde brutale en losse manier probeerde Dumas naar de kroon te steken. Maar al snel werd het expressionistische uitgebannen en ontstond de wens om het allemaal preciezer te doen, zeker toen oude foto’s uit een verzameling van haar vader de belangrijkste inhoud ging vormen. Zo vindt zij na lang oefenen en studeren haar persoonlijke wijze van werken en concentreert ze zich op die perfectie in techniek, zonder larmoyant te worden of gemakzuchtig, integendeel.
Zij gebruikt verschillende soorten zwarte inkt op verschillende soorten papier en de uitstraling van de tekeningen is ouderwets en gedateerd, althans dat is dan zo die eerste indruk. Al spoedig blijkt hoe virtuoos Wåhlstrand is en hoe goed zij ook heeft ingeschat wat het formaat van de werken zou moeten zijn. De geraffineerdheid in de stofuitdrukking, in het tekenen van haar, het spelen met het materiaal, waardoor je van afstand de illusie hebt dat het fotorealistisch is en als je dichtbij kijkt er een zekere bescheiden nonchalance is in het gebruik van die inkttechniek. Zij werkt aan de meeste tekeningen maanden, omdat er in lagen moet worden gewerkt, ze pas verder kan als de onderlaag gedroogd is. Het inhoudelijke van de werken heeft te maken met de vondst van een doos foto’s van haar vader, die ze overigens nooit gekend schijnt te hebben. Wel was duidelijk dat het om familie ging. Haar inleven in die ouderwetse sfeer van de foto’s is briljant, maar ondanks die wat jaren vijftig en zestig uitstraling overtuigen de tekeningen op een schitterende manier. Het maakt in feite nauwelijks uit welk onderwerp ze tekent. Ook in de landschappen, waar de mens soms niet aanwezig is, weet ze een grandioos niveau van techniek en verbeelding te bereiken. Uiteraard is de manipulatie, met name het kiezen van de grootte van een werk relevant, zo geeft ze kracht en uitstraling mee aan portretten en landschappen en komt weer die meedogenloze schoonheid van Hans Faverey voorbij. Zeer meedogenloos prachtig.
Gunnel Wåhlstrand’s tekeningen zijn een zoveelste ‘bewijs’ dat het hedendaagse tekenen levendig is en dat er op allerlei manieren persoonlijk en sterk werk op papier gemaakt kan worden. Het is te prijzen dat Museum Boijmans Van Beuningen er nu, na recentelijk de grote expositie met tekeningen van Paul van der Eerden weer een tentoonstelling aan het tekenen wijdt.
Hoewel Faverey spreekt van een god die zich in hem verborgen houdt, en die hem moet willen aanhoren, de god weliswaar met kleine letter geschreven, zou ik dus eerder te raden gaan bij de dichter. Die mij laat uitspreken, laat schrijven, voor hij mij met stomheid slaat en mij monddood maakt waar ik bij sta. Ik spreek mij uit, over het bestaande, de tekeningen die ik zag en waardoor ik de roekeloze, meedogenloze schoonheid ervan ervoer.