Materialen die kunnen ademen – met Kate Price naar TENT Rotterdam
We kunnen verlamd raken als het gaat over duurzaamheid, bang om het niet goed genoeg te doen. De werken in Sustaining small acts in TENT Rotterdam brengen grote ecologische vragen terug tot materialen die dichtbij ons staan. Maureen Ghazal bezocht de tentoonstelling met kunstenaar Kate Price ‘Ik probeer altijd een gesprek aan te gaan met het materiaal.’
Wanneer ik samen met kunstenaar Kate Price ‘Sustaining small acts’ bezoek valt de tentoonstellingsruimte als eerste op. Ik kom geregeld in TENT maar voel dit keer een verandering; het is alsof de ruimte is opgedeeld in kleinere zalen. Terwijl ik naga welke zalen er zijn bijgekomen, zegt Kate dat de indeling voor haar ook anders aanvoelt. Later komen we erachter dat het niet de ruimte is, maar dat het de werken zijn die het gebouw een nieuw geraamte geven. Een gewoven werk in de eerste zaal verbindt hoeken met muren, in de doorgang naar de derde zaal staat een sculptuur, linnen doeken en meterslange papieren hangen aan het plafond in de laatste zaal. De opstelling past bij de thematiek van ‘Sustaining small acts’; de kunstenaars onderzoeken binnen hun werk hun fysieke leefomgeving en zoals objecten en organische materialen kunnen rondslingeren en zo onze leefomgeving vormen waardoor we gedwongen meanderen, zijn ook de werken zo opgesteld.
De eerste zaal, die uitkijkt op de Witte de Withstraat en passanten een inkijk geeft in de expositie, toont de werken van Jake Kelly en Lucie Havel. Wat direct opvalt is hoe verschillend de werken met de ruimte omgaan. Waar het van hennep gewoven werk van Kelly zich als een web tussen muren spant en een schaduw werpt op de muur, is het onderzoekende werk van Havel ordelijk in de zaal geplaatst.
Terwijl we naar het werk van Havel lopen vertelt Kate dat ze het werk How I fell in love with the enemy kent. Ze spreekt over de Japanse Duizendknoop; een plant die wordt gezien als agressief onkruid dat door asfalt en funderingen kan doordringen. Europese steden proberen de plant verwoed uit te bannen, maar die weet altijd weer een weg terug te vinden. Volgens Havel is dit een goed voorbeeld van de strijd tussen cultuur en natuur en de waarde die we hechten aan planten op basis van het nut dat ze hebben voor mensen. Bij wijze van stil verzet heeft ze de plant juist centraal gesteld in haar werk.
We lopen langs meerdere pallets die zorgvuldig ten opzichte van elkaar zijn geplaatst. Op de pallets liggen werken die nauwkeurig zijn gepositioneerd en onderzoekend van aard zijn; we zien gekleurde vellen die doen denken aan leer, bladeren, klompjes die lijken op gesteente, takken, touw en iets waarvan we denken dat het geverfde wol is. We gaan bij elk object na op welke manier de Japanse Duizendknoop erin verwerkt is en komen erachter dat delen van de plant zowel tot verf zijn gemaakt als dat de stengels zijn verwerkt tot leerachtige vellen en gesteente. ‘Het is interessant dat ze al zolang met de plant werkt’, zegt Kate. ‘Er is veel discussie gaande rond de Duizendknoop. Het werk gaat in tegen de Nederlandse mentaliteit ten opzichte van de groei van planten in de openbare ruimte’.
Tien jaar geleden besloot Havel uit ecologische overwegingen geen chemische materialen meer in haar werk te gebruiken, in plaats daarvan koos ze ervoor te werken met materialen die in haar directe leefomgeving te vinden zijn. Ook Jake Kelly gebruikt in zijn werk materialen uit zijn leefomgeving zoals hennep, takken en twijgen.
‘Het is makkelijk om naar een winkel te gaan en materiaal te kopen’ zegt Kate. ‘Wanneer je materialen uit je leefomgeving verzamelt en gebruikt in het werk zijn ze meer ingebed’. Ze vertelt dat de dialoog die je met de materialen hebt veranderd. ‘Je bent geen consument, het is geen uitwisseling waar geld voor nodig is, maar een uitwisseling van tijd, energie en research’.
Lange tijd wisselen we van gedachten over de positionering van het werk in de zaal. Naast de pallets waarop de onderzoekende werken liggen, staat er in de hoek van de zaal een bureau waarop notitieboeken en andere objecten zoals een maatbeker en weegschaal zijn uitgestald. De setting doet denken aan een atelier, maar ook hier is alles netjes geplaatst.
‘Ik vind het te klinisch voor een atelier’ zeg ik. ‘Ik denk dat iedereen die een atelier heeft het vergelijkt met het eigen atelier’. Kate zegt dat het lastig is een atelierpraktijk tot haar recht te laten komen in een instituut. Toch snapt ze waarom ik het statisch vind: ‘Het voelt wetenschappelijk’. Ik stem ermee in en zeg dat de presentatie me doet denken aan een winkeldisplay waar alles keurig gecentreerd is; de bolletjes geverfde wol die netjes in doosjes liggen en de schaaltjes met verf waarin houten stokjes de kleur tonen, doen denken aan doosjes oogschaduw en make-up testers.
‘Ondanks de steriele opstelling bevat het werk humor’, zeg ik. Kate knikt en wijst naar takken die samen een ladder vormen die tegen de muur staat. Ze zegt dat het een fundament is voor planten om de hoogte in te groeien. Het fundament gemaakt van de Japanse Duizendknoop kan op zijn beurt een Japanse Duizendknoop ondersteunen bij de groei. ‘De plantenouders kunnen op die manier naar hun plantenkinderen omkijken; de voorgaande generatie zorgt voor de volgende’. Ik vind het een mooie metafoor voor hoe het zou moeten gaan in nu er betreft klimaatverandering veel te weinig wordt omgekeken naar de volgende generatie.
Wel vinden we het jammer dat deze constructie geen plant draagt. Wanneer ik stilsta bij iets dat lijkt op een stuk laminaat moet ik gniffelen. Als ik beter kijk zie ik dat het opnieuw delen zijn van de plant die zijn gevlochten en vervolgens met draad gewoven zijn.
Kate benoemt dat kunst over ecologie, terecht, zwaar kan zijn. We raken steeds vaker verlamd als het gaat over duurzaamheid, bang om het niet goed genoeg te doen. Maar door een werk over deze thematiek te rigide te maken of op te stellen, kan het mensen afstoten. Wanneer het werk de thematiek op een lichtere en ruimere manier toont kan het mensen uitnodigen erover na te denken en zelf te experimenteren met organische materialen.
Ik herinner me de opbouw van een project waar Kate en ik een maand geleden samen aan werkten. ‘Jij werkt ook met organische materialen en laat in de plaatsing van het werk de materialen hun ruimte bepalen,’ zeg ik.
‘Ik probeer altijd een gesprek aan te gaan met het materiaal’, antwoordt Kate.
In de NE Studio’s op het Noordereiland in Rotterdam kregen we een raam toegewezen waarop we een nieuw werk mochten maken. We besloten een werk te maken rondom compost en wilden een levend raam creëren, waarbij we alleen gebruik maakten van organische en tweedehands materialen die we vonden op het Noordereiland. Kate verzamelde verschillende planten en bloemen, ik schreef een gedicht met zelfgemaakte inkt van champignons op papier dat composteerbaar was. We lieten de planten bepalen hoeveel ruimte ze wilden innemen en moesten lachen toen we de zin The soil will reveal itself uit een bak met verse compost lieten komen.
Naast haar kunstenaarschap is Kate tuinier en werkt ze op vrijwillige basis in de Botanische tuin in de Afrikaanderwijk in Rotterdam en in de Piet Garden bij het Piet Zwart instituut. Haar kunstenaarschap en het tuinieren zijn onlosmakelijk verbonden. Dat geldt ook voor de Four Sisters tuin in Amsterdam-West dat zowel een kunstproject als een community garden is. Kunstenaar Sol Archer maakte er een film over.
We gaan ieder op een kussen op de grond zitten en kijken naar een scherm die eveneens op de grond is geplaatst en de film Once you till van Archer toont: een filmcollage over de relatie tussen planten en mensen die zich afspeelt in de Four Sisters tuin. De gelijkwaardige relatie tussen de planten en mensen die in de tuin werken is direct invoelbaar vanwege het perspectief van de camera. Archer filmt laag in de tuin, op het niveau waar gewassen en mensenhanden elkaar ontmoeten. Het perspectief zorgt voor respect voor de gewassen en gaat in tegen de doorgaans antropocentrische benaderingswijze.
De Four Sisters tuin, die is opgezet door kunstenaars Müge Yilmaz en Marija Šujica, is een gemeenschapstuin volgens de principes van de oude Latijns-Amerikaanse Drie Zusters-techniek waarbij verschillende groentes gemengd worden geteeld en elkaar ondersteunen. Zo gebruiken ze in de tuin mais, bonen en pompoenen. De vierde zuster, de zonnebloem, hebben ze toegevoegd om bijen aan te trekken en planten te beschermen tegen de wind.
Kate heeft de oprichters van de tuin ontmoet en is fan van hun werk. Vooral de wijze waarop ze met de tuin omgaan spreekt haar aan: met respect en eerlijkheid over dat ze niet alles weten. Ze zijn continu bezig met leren, experimenteren en aanpassen. Kate vertelt dat ze op een ontspannen manier omgaan met de tuin en altijd inventieve ideeën hebben om de planten te beschermen. ‘Je kunt niet verwachten dat wanneer we voedsel verbouwen dieren het niet eten’, zegt iemand die in de tuin werkt en wordt gefilmd. Die ontspannen manier is nodig wanneer je met organische materialen werkt, het zijn immers levende entiteiten.
Het gevoel van de tuin en de manier waarop erin gewerkt wordt, komt goed naar voren in de film die rustig meandert. Toch ben ik in de war wanneer ik op de achtergrond geroep hoor, alsof we in de buurt van een voetbalveld zijn. Kate zegt dat de tuin is gelegen bij Schiphol en er waarschijnlijk ook sportvelden rondom de tuin liggen. Stukken grond aan randen van steden worden vaak gebruikt als volks- of moestuin. ‘Je kan interessante dingen doen met stadsranden. Je hoeft niet in de natuur te zijn om natuur te ervaren, het is mooi als stad en natuur verweven’.
Naarmate de middag aanbreekt valt op dat steeds meer ouders met kinderen de tentoonstelling bezoeken. Wanneer ik in het informatieboekje kijk, zie ik dat de toegang voor kinderen die dag gratis is. Ze zigzaggen tussen de werken door en gaan mee in het meanderen dat de werken teweeg brengen. Vooral het werk van Jan Eric Visser trekt hun aandacht. Ze lopen door een landschap van sculpturen en gaan om de beurt in de grijze sculptuur staan die een boog vormt.
Het is niet meteen te herleiden van welk materiaal de sculpturen zijn gemaakt, al doet een sculptuur denken aan een klassiek bronzen werk en een ander aan marmer. Na meerdere werken te hebben gezien waarbij de organische materialen duidelijk te herkennen zijn, zijn we benieuwd op welke manier de sculpturen passen binnen het onderwerp van de leefomgeving. Wanneer we het bijschrift lezen komen we erachter dat de kunstenaar al vanaf de kunstacademie experimenteert met restmaterialen en hij technieken ontwikkelt om deze materialen zo klimaatneutraal mogelijk te hergebruiken en transformeren. Kate wijst naar een zin waarin wordt verteld dat Visser complexe experimenten aangaat. Zo onderzoekt hij afvalmaterialen op hun eigenschappen en mogelijkheden: kan het rekken, krimpen, vouwen, scheuren of hechten en welke vorm, volume, kleur en textuur staat het toe?
Het beeld dat lijkt alsof het gemaakt is van brons, blijkt vervaardigd van krantenpapier, hergebruikt printerpapier, metaalafval, anorganisch huisafval, zeeklei en devotiekaarsjes. Vol ontzag kijken we naar het werk en proberen te ontdekken of we de verwerkte materialen herkennen maar zien vooral een nieuw ontworpen materiaal.
We vinden het interessant dat de abstracte vormen van de werken voortkomen uit het materiaalonderzoek. De sculpturen van Jan Eric Visser zijn daardoor een verademing en een mooi onderdeel van de tentoonstelling. De werken zijn speels; het materiaal waarmee hij experimenteert overstijgt de thematiek.
Omdat niet meteen te zien is dat de werken zijn gemaakt van restafval, is het des te interessanter om naderhand te lezen waar de sculpturen van gemaakt zijn. De werken zorgen ervoor dat ik reflecteer op mijn eigen restafval en tonen, net zoals Lucie Havel met de Japanse Duizendknoop doet, dat alles waarde kent. Doordat het abstracte sculpturen zijn die vrij in de ruimte zijn geplaatst stimuleren ze de eigen interpretatie, wat ook een reden blijkt te zijn waarom de kinderen de werken zo interessant vinden en ermee met hun ouders in gesprek gaan.
Nadat we zigzaggend tussen de sculpturen zijn gelopen, vragen we ons hardop af welke werkmethode en positionering van werk dat organisch en tweedehands materiaal bevat, we prefereren. Beiden zijn we het erover eens dat werken met organisch materiaal ruimte nodig hebben; zowel voor experiment, als om mee in gesprek te gaan en in de positionering van het werk in een expositieruimte. Levend materiaal verandert met de tijd, kan groeien en krimpen en daardoor wisselende gedaantes aannemen. Uit respect voor die groei is het belangrijk dat het materiaal kan ademen.
Ik zeg tegen Kate dat ik had verwacht meer wildgroei te zien in de expositie, maar besef daarna dat de expositie over onze leefomgeving gaat en de natuur in Nederland ingeperkt wordt en zowel in stedelijke als landelijke gebieden wordt gecontroleerd. Opgroeien en leven in zo’n omgeving beïnvloedt hoe we naar de natuur kijken. Het poldergebied waar ik ben grootgebracht is een goed voorbeeld van een gebied waar de menselijke hand het landschap vormt, in tegenstelling tot het Australische landschap waarin Kate is opgegroeid. Na het bezoek aan de expositie gaan we een drankje drinken en wisselen we verhalen uit over onze geboortegrond. Ik vertel hoe het vlakke landschap met haar zompige aarde mijn lichaam en kijk op de natuur heeft gevormd en dat ik de graslanden die door de mens zijn aangelegd als mooiste landschap ervaar. Kate vertelt over het opgroeien op de boerderij van haar familie in Naarm (Melbourne). Als kind was ze al betrokken bij het landschap en werkte ze samen met haar familie op het land. Het heeft haar voeling gegeven over de onderlinge verbondenheid tussen plant- en diersoorten. Ik kan alleen maar denken hoe mooi het is dat onze verschillende gronden samenkomen in Rotterdam.
————————————————————————————————————————–
Sustaining Small Acts is te zien in Museum Tent tot 20 augustus 2023.
Deelnemende kunstenaars: Lara Almarcegui, Sol Archer, Lucie Havel, Jake Kelly, Carolin Lange & Dico Kruijsse, Jan Eric Visser.
Curator: Anke Bangma.