Materiaal als medewerker – De relatie tussen kunstenaar en materie
In dit essay onderzoekt Puck Kroon aan de hand van de tentoonstelling UU TWOO van Ode de Kort in Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond de relatie tussen kunstenaar en materie.
Het aangaan van een relatie met een materiaal is voor kunstenaars dagelijkse kost. Maar welke vorm neemt die verhouding aan? De ene kunstenaar zet materiaal in om een concept uit te werken, de andere komt tot een samenwerking waarbij het materiaal en de maker meer gelijkwaardig zijn. Wat drijft de kunstenaar om een beslissing te nemen in de materiaalkeuze? In dit essay onderzoekt Puck Kroon aan de hand van de tentoonstelling UU TWOO van Ode de Kort in Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond de relatie tussen kunstenaar en materie.
Het materiaal van de kunstenaar is de mogelijkheid tot het fysiek maken van een conceptuele gedachte. Een idee, concept, ideologie of vraagstuk wordt omgezet in een sculptuur, fotoserie, installatie of performance. Materiaal vormt een eindeloze bron aan mogelijkheden wat voor de kunstenaar een onmisbaar element is tijdens het onderzoek. Het onderzoek kan in verschillende gedaanten plaatsvinden. Waar een duidelijk idee voor het kunstwerk al op tafel ligt, begint de zoektocht naar het geschikte materiaal om dat werk te verwezenlijken. Daarin gaat het over welk materiaal het ‘beste’ het idee uitdraagt. Wanneer de kunstenaar zich richt op de eigenschappen van het materiaal – en daarbij het materiaal dus als leidraad binnen het onderzoek fungeert – zorgt het voor een spelenderwijs in contact zijn met het desbetreffende materiaal. Ode de Kort is daar met haar medewerkers ‘O’ en ‘U’ een goed voorbeeld van.
Tijdens haar soloshow in Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond luidt de echo van De Korts aanwezigheid. Door te repeteren met de typografische vormen gesloten ‘O’ en opengebroken ‘U’ vindt er een interactie plaats tussen De Kort en haar medewerkers ‘O’ en ‘U’. Zij ziet de ‘O’ en de ‘U’ als typografische lichamen waarbij een sculpturale taal met nieuwe betekenissen en identiteiten ontstaat. Een reeds bestaand systeem nodigt De Korts lichaam uit tot interactie. Sara Giannini, onafhankelijke curator en onderzoeker en tevens uitgenodigd door De Brakke Grond om deze show te cureren, stelt naar aanleiding van De Korts werk: “Als taal een nieuwe bestemming en vorm krijgt, vinden we nieuwe manieren om te spreken.” Zonder de eigenschappen van de ovalen zouden De Kort haar eigen bewegingen beperkt zijn. Het materiaal brengt haar in beweging en zij laat het op haar beurt in beweging komen. Tijdens de opening van groepstentoonstelling The Gulf Between in De Warande in Turnhout deed ze haar performance Walk with U (2019) waar centraal staat hoe het materiaal werkt en zij daarmee kan bewegen. Het is alsof haar aanwezigheid nog in de ruimte aanwezig is door de vastgezette houdingen – p’oses.
Het is alsof haar aanwezigheid nog in de ruimte aanwezig is door de vastgezette houdingen – p’oses.
De Kort behaalde een bachelor en master in fotografie en gebruikt fotografisch onderzoek voornamelijk in haar atelier, waarbij ze acties vastlegt om daarop te reflecteren en de bewegingen vervolgens bij te schaven. In samenspraak met haar collega’s ‘O’ en ‘U’ zoekt ze een tijdelijk evenwicht en legt dat moment vast omdat die vorm van registratie een weerklank heeft die niet met het blote oog te zien is. Al haar werk ontstaat vanuit het spelen, vanuit het repetitieproces in haar atelier. Dat repeterende aspect zorgt er voor dat vanuit het meest minimale een uitgerekt universum ontstaat. De Korts toewijding is te voelen in haar werk – de ‘O’ is de basis waar vanuit de fascinatie voor de opengebroken ‘U’ is aangewakkerd. Het is een onderzoek dat steeds wordt uitgebreid en waarin verschillende media samenkomen.
een greep uit het woordenboek van De Kort en haar collega’s ‘O’ en ‘U’:
O,
SO S’ OOOOOO
S’OING
P’OSES OF O’SES
P’
OSES
OF
O’S
O
NO
P’OSESOSESOSESOSESOS
UU,
U’ING
U’SESES
UU’SIN
U’SE
N’UUS’N
S’OOOOOOOOO
UU TWOO
TWO UU’S
TO TUU’S
TWO TOO’S
TUU U’SE
TUU WUU
Het leidende aspect dat De Kort aan haar collega’s ‘O’ en ‘U’ toekent is niet nieuw binnen de beeldende kunst. Marina Abramovic geeft in haar Rhythm 0 (1974) de toeschouwer een leidende rol die op vele mogelijke manieren te interpreteren is. Het is bijna het positioneren van een toeschouwer waarbij er van een bepaalde machtspositie gesproken kan worden. Abramovic’s lichaam is onderdeel van de installatie waar ze plaatsneemt achter een tafel met 72 verschillende objecten welke de toeschouwer op haar mogen loslaten. Er zijn ‘objects of pleasure’ en ‘objects of destruction’. Van veren tot messen, van bloemen tot een geladen geweer. Abramovic legt door zichzelf als object op te stellen letterlijk haar leven in handen van de toeschouwer. In zekere zin zijn de (medeplichtige) toeschouwers haar eigenlijke materiaal: zonder hen geen objecten die zich verhouden tot haar lichaam.
Van veren tot messen, van bloemen tot een geladen geweer.
Anish Kapoor gaat op een compleet andere manier om met zijn materiaal. Kapoor onderzoekt al zijn hele leven pigmenten en ‘negatieve ruimte’: misleidende gaten met onpeilbare diepte vormen zijn ideale materiaal. Hij slaagt erin de ervaring van het kijken tot hoge intensiteit te brengen. De materie die hij inzet vervaagt de grenzen tussen verschijnen en verdwijnen, tussen werkelijkheid en illusie. De toeschouwer wordt gedwongen een balans te vinden tussen het menselijke en het onmenselijke, het zichtbare en onzichtbare. Descent into Limbo (1992) brengt een gevoel van vertwijfeling aan de oppervlakte: het pure, zwarter dan zwarte pigment zorgt voor een illusionistische werking. Kapoor ontdekte dat kleur ruimtevullend kan lijken en om dat effect te bereiken moet de vorm van zo’n holle ruimte ongeveer corresponderen met de bolling van het oog. De kunstenaar zocht naar materiaal dat een maximum aan interpretatiemogelijkheden biedt. “Ik wil dat mensen zich afvragen wat dat zwarte gat van Descent into Limbo betekent en wat het met hen doet. Is het misschien het centrum van de wereld? Refereert het aan de Griekse mythologie? En hoe komt het dat ze bang zijn om erin te vallen? Om dat te bereiken moet het beeld zo krachtig mogelijk zijn.” Enerzijds doet Kapoor aanspraak op een fysieke aanwezigheid; het tastbare van de vorm en het pigment, anderzijds op een energetische aanwezigheid; het immateriële idee van een suggestieve, onbekende ruimte. De twee werelden poogt hij met elkaar te verbinden. Hij werkt vanuit een intensiteit en oprechtheid waarin hij zijn objecten wil doorgronden en doorleven. Door middel van dat willen doorgronden, doorgrondt ook de kijker zichzelf. Een essentieel punt hierin is dat Kapoor wil dat dit gegeven ook bij de toeschouwer op gang wordt gebracht. Daardoor wordt een beroep gedaan op het verbeeldingsvermogen van de toeschouwer. Het materiaalgebruik van Kapoor wordt ingezet om in te spelen op inhoudelijke vragen: vorm is van ondergeschikt belang.
De toeschouwer wordt gedwongen een balans te vinden tussen het menselijke en het onmenselijke, het zichtbare en onzichtbare.
Bij beeldhouwer Barbara Hepworth (1903-1975) was juist de onbekende vorm van cruciaal belang. Hoewel het in de traditie van de beeldhouwkunst gaat om vorm en abstractie, ging het werk van Hepworth over relaties: niet alleen tussen twee vormen naast elkaar, maar ook tussen de menselijke figuur en het landschap, kleur en textuur, en vooral tussen het individu en de maatschappij. Ze hanteerde de avant-gardemethode ‘direct carving’, wat erop neer komt dat de beeldhouwer direct werkt in het gekozen materiaal en geen voorbereidende modellen of maquettes maakt. In haar eigen woorden: “De beeldhouwer snijdt omdat hij moet. Hij heeft de concrete vorm van steen en hout nodig voor de uitdrukking van zijn idee en ervaring en wanneer het idee vormt, wordt het materiaal meteen gevonden.” Hepworth verwierf bekendheid door haar snijwerk, ze voerde het werk van begin tot eind eigenhandig uit. Daardoor was ze als kunstenaar verantwoordelijk om met het gekozen materiaal het gehele proces door te maken. Aan het begin van haar carrière was Hepworth nog op zoek naar de grenzen van haar materiaal, waardoor het oorspronkelijke karakter van het blok en de textuur van de steen of het hout werden onthuld. Later keek ze minder naar de figuur en raakte ze geïnteresseerd in meer abstracte vormen van expressie. Ze duwde abstractie tot het uiterste, waarbij ze puur geometrische vormen maakte zonder uitgangspunt dat voortkwam uit onze waargenomen werkelijkheid.
De Kort speelt onder haar eigen voorwaarden met materiaal. Een rubberen ‘U’, het verslepen, verplaatsen, verschuiven, overschaduwen en aanvullen en het spelen zonder richting te geven aan een betekenis. Het trainen van hoe De Kort zich verhoudt tot haar materiaal gaan meer om het spelen dan om de betekenis. Het spelen an sich draagt al zo veel in zich dat het haar niet zozeer gaat om ‘waar het werk over gaat’. In die zoektocht laat de kijker zich voornamelijk meenemen – Wat bedoelt De Kort hiermee? Waarom is het zo opgesteld? Wat betekenen de letters die schijnwoorden vormen?
Een kei is De Kort in het inzetten van de kracht van het weglaten. De O’s en U’s zorgen voor eindeloze associaties, de apostroffen zorgen ervoor dat er in ons brein een woord ontspint terwijl de ontbrekende letters niet getoond worden. Is dat wat de ‘O’ en ‘U’ willen vertellen? Dat zij al alles zijn? De beschouwer zal het antwoord in ieder geval niet krijgen van De Kort. Zij speelt liever verder.
UU TWOO: Ode de Kort
21 sept 2019 – 13 okt 2019
Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond (Witte Zaal), Amsterdam