‘To marry away competition’ – Een open brief aan Judith Leyster (1609/1660)
In een serie open brieven benadert Kasper van Steenoven overleden kunstenaars om hen te schrijven over kwesties rondom het ‘nu’. Een antwoord is klaarblijkelijk niet te verwachten, maar ook niet essentieel. Juist wanneer schrijven niet belemmerd wordt door een ontvanger en het risico op antwoord, kan dit leiden tot onverwachte (persoonlijke) ontdekkingen.
– – – – –
Beste Judith Leyster,
Vermoedelijk de eerste aan een universiteit afgestudeerde (dus officiële) vrouwelijke arts was Aletta Jacobs, maar zeker niet – zoals vele van ons geleerd – de eerste erkende vrouwelijke arts. Aletta heb jij niet meegemaakt, maar wellicht wist jij iets af van Trijn Jacobs? Tweeënhalve eeuw eerder (rond 1630) functioneerde zij in Nederland al als chirurgijn – een medisch behandelaar in vroegmoderne tijden – en behandelde zij de gewonden. Ze was zelfs lid van een chirurgijnsgilde; een echte powerhouse. Wellicht kenden jullie elkaar? Jij geboren in Haarlem, zij in Amsterdam. Al zie ik nu op Google maps (een soort landkaart) dat het hemelsbreed toch een forse vier uur wandelen is. Laat ik het zo stellen, vandaag de dag kost het mij de helft van die tijd om naar de andere kant van Nederland te komen.
Hoe dan ook, het was vanaf de 18e eeuw dat mannen meer op de voorgrond traden in de medische wereld, en tegen de tijd van de 19e eeuw was je als vrouw een verpleegster. Vervolgens is er jarenlang met deze 19de-eeuwse bril op gekeken naar de geschiedenis en zijn er dus een hoop vrouwelijke medici over het hoofd gezien. Vergelijkbaar met deze wonderlijke verhalen uit het rijk der geneeskunde, worden er in de creatievere laag van de geschiedenis ook een hoop zaken (her)ontdekt; schilderingen aan mannelijke schilders toegeschreven, die eigenlijk gemaakt zijn door hun vrouw zoals we zien in het welbekende verhaal van bijvoorbeeld kunstenaars Margaret (1927/heden) en Walter Keane (1915/2000), maar ook bij jou Judith. Je was dan wel niet zijn vrouw, maar Frans Hals vervalste toch zijn handtekening over die van jou en claimde ‘Het Gelukkige Paar’ als een werk van hem. Hoewel geschilderd in 1630 werd pas aan het einde van de 19e eeuw ontdekt dat dit een échte Leyster was.
De hele ‘don’t rock the boat’/huisvrouwen-mentaliteit zoals we die kennen uit de jaren ‘50 zat er bij jou nog niet echt in.
Voordat deze vondst gedaan werd verkreeg jij in mijn tijd eigenlijk geen attributie voor dit of andere werken die door jouw handen gemaakt waren, terwijl je in je eigen tijd al vrij snel erkend werd als een talentvolle vrouw. Zeker gezien het feit dat er in je familie verder geen kunstenaars voorkomen, was het al helemaal bijzonder dat jij je wel ontwikkelde tot kunstenaar. Toen je nog maar 24 was werd je opgenomen in het toonaangevende schilders gilde van Haarlem, en je werd omschreven als “Kloeck”; onverschrokken en dapper. Dat blijkt maar weer uit het feit dat je ooit een klacht indiende tegen Frans Hals, die een van de meest belangrijke schilders was uit Haarlem, vanwege het stelen van een van jouw assistenten.
De hele ‘don’t rock the boat’/huisvrouwen-mentaliteit zoals we die kennen uit de jaren ‘50 zat er bij jou nog niet echt in. Ik heb bij deze brief een aantal advertenties uit die tijd toegevoegd waarop je kunt zien hoe de man-vrouwverdeling op zijn zachts gezegd ongelijk verdeeld was.
Kijkend naar een zelfportret dat je schilderde in circa 1630 zet je jezelf ook zeker niet neer als ‘zielig’ of ‘ondergeschikt’, eerder zelfverzekerd.
Ook kunstenaar Margaret Keane (1927/heden) gaf ooit in een interview aan dat zij, en vele andere vrouwen in haar tijd, vrijwel deden wat er van hen verwacht werd als ‘vrouwen’ zonder te veel ophef te veroorzaken. Echter lijk jij minder verlegen, maar brutaler. Kijkend naar een zelfportret dat je schilderde in circa 1630 zet je jezelf ook zeker niet neer als ‘zielig’ of ‘ondergeschikt’, eerder zelfverzekerd. Wij komen binnen in jouw atelier en verrassen je terwijl je druk aan het werk bent. Recht in onze ogen kijk je ons aan, terwijl je met je arm leunt op de rugleuning van een stoel. Wellicht storen we, maar je ontvangt ons met een brede glimlach. Je lijkt trots.
Tevens weten we vandaag de dag dat er onder de vioolspeler die jij schildert binnen de schildering een vrouw schuilt. Dit is achterhaalt door infrarood foto’s te maken van jouw werk, maar toch heb je ervoor gekozen om hier een mannelijk figuur overheen te schilderen. Waarom? Enerzijds betuigt het van goede zelfpromotie. Je werd immers het meest geroemd om je jolige genrestukken, dus besloot je binnen het zelfportret meerdere boodschappen te laten spreken: dat je zowel zelfverzekerd bent als kunstenaar, die onwijs goed portretten alsmede levendige scenes kon schilderen. Anderzijds kan ik de gedachte niet loslaten dat je ervoor hebt gekozen een man over deze vrouw te schilderen, omdat je – als vrouw – niet te hoogmoedig wilde zijn.
De Duitse schilder Oskar Moll trouwde met een van zijn voormalige leerlingen en gaf hiervoor de verklaring ‘to marry away competition’
Wat ik hiermee bedoel te zeggen, of hieruit opmaak, is dat er in jouw tijd hoogstwaarschijnlijk ook meer mannelijke kunstenaars waren, maar dat zij toch minder dominerend lijken. Gezien het feit dat jij wel kon worden toegelaten tot een schilders gilde en de erkenning kreeg die je verdiende. Jouw tijd Judith, lijkt een soort startpunt waarop steeds meer vrouwen langzamerhand op de achtergrond in de geschiedenis zijn geraakt. Zeker als we nagaan dat toch een hele tijd later voor jou, maar voor mij redelijk recent, de toegang tot de kunstacademies werd ontzegd voor vrouwen, tot in de vroege 20ste eeuw. Nu wil ik niet zeggen dat we terug moeten naar ‘toen’, want ook jouw schildercarrière heeft uiteindelijk plaats gemaakt voor kinderen en huishoudelijke taken nadat je getrouwd bent met Jan Miense Molenaer, maar ‘toen’ – voordat je trouwde – toont ons wel dat het niet zo vanzelfsprekend is dat vrouwen altijd een lagere positie hebben gehad dan mannen in het kunstenland.
Waar de conventies omtrent mannen-taken en vrouwen-zaken binnen jouw schildersgilde al meer verbroken leken, schenen deze juist stand te houden in de huiselijke kring. De Duitse schilder Oskar Moll (1875/1947) trouwde met een van zijn voormalige leerlingen en gaf hiervoor de verklaring ‘to marry away competition’, dus waar jij, Judith, een vrij kunstenaar was, veranderde dit toen je eenmaal getrouwd was en weer langzamerhand verviel in diezelfde conventies. Hoe meer vrouwen trouwde, hoe meer zij de rollen aannamen van muzen, assistenten of simpelweg huisvrouwen.
Na je dood in 1660 verdween je vrijwel uit de kunstgeschiedenis voor een hele lange tijd. Jouw werken kregen niet de erkenning die ze verdienden en werden voor een groot deel toegerekend tot het oeuvre van Molenaer (1610/1668) of Hals (1582/1666).
Ontdekkingen als die van chirurgijn Trijn Jacobs en jouw eigen verhaal Judith schijnen nieuw licht op de man-vrouwverhoudingen van de 17e eeuw – ook daarvoor en daarna -, en het feit dat deze verhoudingen niet altijd zo conservatief zijn als we vaak denken. Tegelijkertijd roepen zij vragen op over rechtvaardigheid, doen ze aanspraak op onze huidige positie binnen sekse-discussies en laten zij verwonderen over wie er nog meer onder een laag stof in de archieven verscholen liggen.
Werken van Judith Leyster zijn onder andere te vinden in de collecties van het Rijksmuseum, Mauritshuis, de National Gallery in London, het Frans Hals Museum en Museum Boerhaave.