Maria Barnas in gesprek met Inge Meijer over ‘Moving plants’ en de tijd waarin musea nog ruimte gaven aan planten
Oud-directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, Willem Sandberg, had de gewoonte had om planten die te groot waren geworden voor zijn woning in het museum te plaatsen. Hij noemde dit ‘de entree van de natuur in het museum’. Eerder deed kunstenaar Inge Meijer al onderzoek naar deze wonderlijke symbiose van de kunst- en de plantenwereld. Met haar nieuwe boek richt ze haar research op archiefbeelden met planten uit het Museum of Modern Art (MoMA) in New York. Maria Barnas interviewde Meijer over haar fascinatie. ‘We hebben een product gemaakt van planten. Maar we zijn afhankelijk van hun levens. Maar zijn we ons daarvan bewust? Tonen we ooit dankbaarheid?’
Na eerder te hebben ingezoomd op het lichaam en land, richten ArtEZ Studium Generale en Mister Motley zich nu op het onderwerp tijd. Tijd is van niet te onderschatten invloed op dat lichaam en land(schap). Denk alleen al aan het aantal mensen met burn-outs, het gevoel altijd maar achter de feiten aan te lopen, en ‘druk’ als antwoord op de vraag hoe het met je gaat. Ook op landschappelijk niveau is tijd een factor: de klimaatcrisis, waarin de tijd dringt en het tij steeds moeilijker te keren is. Tijd houdt ons in haar greep en wat levert het ons daadwerkelijk op? ‘Opleveren’ zegt het al: tijd is steeds minder van ons, maar fungeert als de maat van het kapitalistische systeem dat alles efficiënt, meetbaar en dus rendabel wil maken.
In een serie publicaties en programma’s onderzoeken ArtEZ Studium Generale en Mister Motley de effecten van tijd(sdruk) op het makerschap. Want hoe zorgen we ervoor dat niet ook het makerschap steeds meer ten prooi valt aan de wetten van de kapitalisering? Kunnen we tijd maken, tijd voor het niet-weten als productieve kracht? Op welke manieren kunnen we weerstand bieden, activistisch tijd maken, doorbreken wat we met elkaar in stand houden? Kan tijd een creatief instrument zijn?
Samen met studenten, kunstenaars, schrijvers, wetenschappers en denkers verbinden Mister Motley en ArtEZ Studium Generale het concept tijd onder meer aan arbeid en ecologie. Verwacht een programma met workshops, events en publicaties waarin we op zoek gaan naar ontmoeting en verbinding, aandacht en aanwezigheid: naar tijd als ingrediënt. Om een tegenkracht te bieden aan de kapitalistische systemen die ons leven ‘efficiënt’ zouden maken, aan zogenaamd meetbaar succes, impact en toetsing.
Het project ‘Moving plants’ van Inge Meijer zoomt in op het tijdperk waarin musea de aanwezigheid van planten omarmden, en stelt daarmee ook vragen over onze tijdsbeleving, die van planten en die van kunst.
Maria Barnas
Vorige keer spraken we elkaar over ‘The Plant Collection’ (2019)[1] een publicatie over je onderzoek naar planten in het Stedelijk Museum Amsterdam (SMA). Het is alsof de planten zich sinds je laatste boek hebben vermenigvuldigd – terwijl je juist dieper de geschiedenis in bent gedoken.
In je nieuwe boek richt je je aandacht op archiefbeelden met planten uit het Museum of Modern Art (MoMA) in New York. Ook hier ligt de nadruk op planten in plaats van op kunstwerken en ontvouwt zich beeld na beeld een vreemdsoortig geheel.
De nieuwe collectie die je presenteert, levert opnieuw een indringend, verwrongen kunstwerk op. Ik weet niet of ik word verleid, ontroerd – of word ik gewaarschuwd voor absurde, vernietigende handelingen van de mens? Dat het in New York niet anders is dan in Amsterdam maakt dat wat nog vreemdsoortig leek in het Stedelijk, nu symptomatisch aandoet.
Hoe zie jij de stap naar de nieuwe collectie?
Inge Meijer
De stap naar deze nieuwe collectie planten kwam heel organisch. Tijdens mijn archiefonderzoek ontdekte ik dat toenmalig directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, Willem Sandberg, de gewoonte had om planten mee te nemen naar het museum. In een brief aan plantenverzorger H.J. van der Ham vertelt hij dat planten – wanneer deze te groot werden voor zijn woning – naar het Stedelijk gingen. In zijn woorden was dit ‘de entree van de natuur in het museum.
Een belangrijk voorbeeld voor Sandberg was MoMA’s directeur Alfred Barr, waardoor ik me op een gegeven moment afvroeg of Sandberg zijn interesse voor planten misschien had opgedaan in het MoMA. Ik was benieuwd of er daar ook planten waren geweest. Ik kon het vrij gemakkelijk opzoeken, omdat alle tentoonstellingen daar zijn gedigitaliseerd. En toen bleek dat mijn vermoedens klopten: er waren heel veel planten geweest!
Wat denk je dat de reden was voor het MoMA om planten het museum binnen te halen?
De precieze reden is heel moeilijk te achterhalen, maar oud-medewerker Bernice Rose vertelde me dat de planten pasten in het gedachtengoed van het modernisme, met als doel het opheffen van barrières tussen binnen en buiten. Een andere motivatie was om de ruimtes aangenamer te maken en op te waarderen. Toen Rose begin jaren ’60 begon met werken, was één van haar taken om te kijken of de planten goed verzorgd werden. Het museumgebouw verkeerde in slechte staat en de aanwezigheid van planten zorgde ervoor dat de ruimtes anders aanvoelden, de planten waren een soort ‘fixers’. Dit deed me denken aan een memo uit het archief waarin wordt voorgesteld om schade aan wanden te verbergen door er een plant voor te plaatsen.
De planten maken je er als toeschouwer van bewust dat er zoiets bestaat als een achtergronddecor in de museumzalen. Het oude idee van een neutrale ruimte wordt door de planten op losse schroeven gezet.
Als kunstenaar kun je niet om de architectuur van musea en galeries heen – ruimtes waarvan lang is volgehouden dat ze neutraal zijn. Witte, hoge muren in combinatie met houten vloeren zouden een ‘neutrale’ of onpartijdige omgeving zijn. Toen ik op aanraden van Tirdad Zolghadr ‘The Power of Display’ (1998) las, waarin deze onpartijdigheid juist scherp wordt weerlegd, gingen mijn ogen open. Auteur en kunsthistorica Mary Anne Staniszewski schrijft ‘Modern installations reveal much about fundamental modern aesthetic myths, such as genius, taste, and a conception of art as something universal and timeless.’ De white cube als moderne mythe van goede smaak, excellentie en (vooral mannelijke) genieën.
Nana Leigh belicht in het artikel ‘A Rhetorical Analysis of African Art in the Story of Modern Art’ (2014) dat zowel modernistische tentoonstellingen (en wetenschappelijke catalogi) in beide instellingen doordrenkt waren van diepgewortelde koloniale denkbeelden. De planten staan in dezelfde traditie en in directe relatie tot Europa’s koloniën, waar de planten vandaan zijn gehaald.
Zijn het allemaal ‘uitheemse’ planten in het museum?
Ja, het zijn allemaal ‘uitheemse’ tropische planten.
Vind je het soms moeilijk en pijnlijk om naar die planten in een pot te kijken, en wat ze allemaal vertegenwoordigen?
Ja. Penny Sparke schreef over de geschiedenis van tropische planten in interieurs, in Nature Inside (2021) en wat ze met zich meedragen: ‘Over the years, nature inside has become, in turn: a commodity, a marker of colonial power, a sign of aristocratic wealth and status, a component of Victorian middle-class femininity, domesticity and aesthetic strategy within European modernist Architecture humanising factor within the late modernism in the private and public spheres, a tool for the late economic capitalism a subject of the modern scientific paradigm and a marker of the colonial crisis.’ Na het lezen van haar boek is het moeilijk om naar een plant in een pot te kijken en alleen maar denken ‘mooi’.
Je ziet tot op de dag van vandaag planten in commerciële ruimtes, winkels en kantoren. Ze staan er altijd ten dienste van, als decoratie, maar wat ik een hoopvolle gedachte vind: ze blijven altijd groeien. Je krijgt me er niet onder. Wat je ook doet, ik groei gewoon door.
Hoe ver gaat jouw identificatie met de plant?
Ik vind het heel gecompliceerd om daar een eenduidig antwoord op te geven. Wat mij vooral fascineert is dat de planten geen aandacht krijgen vanuit deze twee belangrijke musea, die zichzelf prijzen om hun omgang met wat zij presenteren, conserveren en daarmee uitdragen. Zij hebben de planten zelf geplaatst, ze hebben er zelf voor gezorgd dat die planten onderdeel waren van tentoonstellingen, maar besteden geen aandacht aan wat ze hiermee hebben gecreëerd. Hoe is dat mogelijk? Ik denk dat het tijd wordt dat ze wel een plek krijgen in de geschiedenis en dat is ook mijn doel met dit project.
Het voelt alsof ik de planten aan het verdedigen ben door ‘bewijslast’ te vinden van hun aanwezigheid, hun bestaan. Tijdens mijn zoektocht in het Stedelijk was dit vrij gemakkelijk omdat het museum – volledig gefinancierd door de gemeente – verantwoording aan de gemeente moet afleggen en mede daardoor alles goed documenteert.
Het MoMA daarentegen is een privaat gefinancierd museum en is pas in 1989 begonnen met het opzetten van een formeel archief, zestig jaar na de opening van het museum. Hierdoor was het heel ingewikkeld om te zoeken naar informatie over de planten. Ik heb eindeloos veel mappen van curatoren bekeken die tentoonstellingen hadden gecureerd met planten erin. Naast veelbonnetjes’, aantekeningen in plattegronden en andere notities, vond ik een interessante observatie in de correspondentie over de tentoonstelling Brazil Builds (1943) in een brief van Miss Ulrich aan architect en fotograaf G. E. Kidder Smith. Daarin schrijft ze: ‘P.L.G. contributed vast pots and tubs of tropical plant life which made some of us wonder whether it was a flower show or an architectural exhibition. Hoewel deze tentoonstelling inmiddels 80 jaar geleden plaatsvond, stipt ze hier eigenlijk ook mijn vraag aan: als je planten toont in de context van een museum, hoe weet je dan of het geen kunstwerken zijn?
Wetend wat de planten allemaal moeten dragen en representeren, durf je bijna niet te denken aan de schoonheid van de planten. Maar ze zijn zo mooi, misschien ook wel juist omdat ze in de buurt van kunstwerken laten zien dat zij vanuit zichzelf niet – zoals kunstwerken – iets willen voorstellen.
De filosoof Emanuele Coccia[2] schreef dat planten uit het niets vormen creëren. Dat doen kunstenaars ook. Planten zijn ook makers. Planten zijn de adem van alle levende wezens, benadrukt hij en wijst erop hoezeer we als mensen zijn verweven met planten, hoe afhankelijk we ook van planten zijn: wij voeden ons met planten, we wonen erin, we rijden er mee – echt alles is bijna aangedreven door planten. We drinken ervan, we genezen onszelf ermee, hoewel veel mensen dat niet zien. Maar als je naar de planten kijkt, als je echt goed kijkt, dan bieden ze een ingang naar een andere wereld. Een magische wereld waarin alles verbonden is.
Dat is zeker van een overweldigende schoonheid, die blijft ontroeren.
Voor je nieuwe project ben je ook gaan tekenen. Wat bracht je daartoe?
Door de planten te tekenen, komt de nadruk veel meer te liggen op ritme en vorm. Soms staan de planten er opeens als een serie sculpturen.
Dan ga je ook meteen heel anders naar de vloer kijken, die ik ook van bomen is gemaakt. Ga je nog steeds meer zien in planten naarmate je er langer mee bezig houdt?
Door me bezig te houden met de planten en hoe ze worden gebruikt, ben ik me in toenemende mate bewust geworden van hiërarchieën en structuren die ik geabsorbeerd heb en die maken dat ik met een bepaalde bril naar mijn omgeving kijk. Zelf heb ik bijvoorbeeld lange tijd gezwegen over de beroepen van mijn ouders en naaste familie: schoonmakers, vuilnisophalers, vrachtwagenchauffeurs, automonteurs, bezorgers – banen die door mensen uit de ‘onderklasse’ worden gedaan en waar mensen uit de heersende klasse op neer kijken. In de kunst wordt er weinig gesproken over klasse terwijl juist ‘kunst vrij overtuigend geclaimd is door die heersende klasse’, zo schrijft Anoek Koolstra. Veel hiërarchische structuren die vandaag de dag nog aanwezig zijn in de kunstwereld vinden hun wortels in diepgewortelde denkbeelden over rangen en standen. Juist in de kunstwereld blijkt dit hardnekkig te zijn. De planten staan ook onderaan de pikorde. Wellicht door mijn achtergrond zie ik het als mijn rol om die hiërarchieën bloot te leggen. Ik wil de toekenning van waarden, bevragen. Juist in tentoonstellingen, via planten, wil ik vragen stellen over de cultuur waarin we leven.
Er is gelukkig een toenemend besef dat de natuur er niet alleen maar is om de mens te dienen. Dat de mens deel uitmaakt van de natuur. Maar alles is er nog wel op ingericht de natuur uit te putten ten behoeve van de mens, met intensieve veeteelt en landbouw, gaswinning – om maar wat te noemen…
Als kind bracht ik veel tijd door op de keuterboerderij van mijn opa en oma. Generaties lang leefden zij geïsoleerd van de buitenwereld. Verhalen van mijn moeders jeugd spelen zich af in dit landschap. In de zomer verhuisde de woonkamer naar de koeienstal en sliep mijn moeder bij warm weer buiten in het land. Haar verbinding met de aarde is zo vanzelfsprekend dat ik deze via haar ook voel. Ondanks dat ik nu zelf leef in een omgeving waarin de mens zich bijna volledig heeft losgeknipt van de plantenwereld, besef ik dat we hiermee ook onze verantwoordelijkheid ervoor zijn kwijtgeraakt. Het is zo schizofreen dat we bijna niet erkennen dat die verbinding er gewoon is. Pas nu natuurverschijnselen door de klimaatopwarming dreigend worden, gaat men op zoek naar de verbondenheid. Ik denk dat een besef van wat je gebruikt van de natuur ontzettend belangrijk is. Op persoonlijke en op grotere, economische schaal.
We hebben een product gemaakt van planten. Maar we zijn afhankelijk van hun levens. Maar zijn we ons daarvan bewust? Tonen we ooit dankbaarheid?
Ben je zelf wel eens geneigd geweest een plant bij een kunstwerk te zetten, in je eigen tentoonstelling?
Ja, die verleiding heb ik wel eens gevoeld.. Maar ik wil de plant in tentoonstellingen liever niet zelf gebruiken. Ik wil het ongemak laten zien, maar niet zelf veroorzaken.
Je werkt als kunstenaar ook met video zoals in het werk Car Garden (2021) waarin de camera een auto volgt die begroeid is met planten. De auto gaat steeds meer op in de omgeving, maar als kijker ga je je steeds meer zorgen maken om waar die planten heengaan, of ze ooit nog ergens hun wortels in de aarde kunnen uitstrekken.
Hoe ervaar je het kijken naar een foto, wanneer je zo thuis bent in bewegend beeld?
Het gebruik van 25 frames die samen één beeld vormen, is voor mij natuurlijker dan het isoleren van één enkel beeld of het isoleren van één enkele plant. Het creëren van een sequentie van frames, waarin relaties zichtbaar worden, is belangrijk voor mij. Net zoals kunstwerken zich tot elkaar verhouden, doen planten dit ook. Ze vormen samen een gemeenschap.
In dit boek maak je een nieuwe tijdsbeleving door tekeningen toe te voegen. Je laat zien dat je tijd hebt doorgebracht met het kijken naar de planten. Wat viel je allemaal op?
Ik ontdekte tijdens het tekenen allerlei vormen en ritmes die al in planten zitten. Ik heb inmiddels ook een lievelingsplant. Je kunt hem in 29 tentoonstellingsfoto’s volgen over een tijdsperiode van 14 jaar.
Na een paar beelden kijk je helemaal niet meer naar de kunstwerken, maar ben je alleen nog maar met je aandacht bij de plant, die in de loop der tijd groeit en zelfs verschillende attributen krijgt om hem te stutten.
De planten in het MoMA staan vaak maar half op de foto, of maar met een paar blaadjes. Wat ook opviel, is dat de planten vooral in de beginjaren op sokkels staan van soms wel anderhalve meter hoog, waardoor ze op ooghoogte kwamen.
Wilde je de weergave van de planten persoonlijker maken door ze te tekenen?
Het gebruik van tekeningen heeft eerlijk gezegd ook een pragmatische reden. Ik moest € 50 per foto betalen voor de rechten. Er zijn rond de 550 foto’s met planten – dat zou iets van € 27.000 gaan kosten… In een gesprek met grafisch ontwerper Roger Willems, kwamen we daardoor op het idee om de planten te gaan tekenen en dit voelde als een hele logische stap. Ik richt me in de tekeningen meer op de planten dan op de kunstwerken, omdat ik echt wil inzoomen op de plant. Ik wil de planten naar de voorgrond halen.
Je vermeldt wel tentoonstellingen, maar niet de namen van de planten.
Tijdens archiefonderzoek stuitte ik op een memo die me aan het denken zette over namen. De titel luidt ‘plant labels in 15 paintings by the 19th Century Masters’ (1955) waarin Margaret Miller schrijft: ‘Will you please see that the labels on the plants in the gallery on the third floor are removed. If there are many inquiries about the names of the plants, I would suggest that each guard will be given a card with this information which he could carry when he is in the gallery or a card could be posted by the light box for the reference.’
Voor in het boek heb ik een plantenindex toegevoegd. Hiervoor heb ik lang nagedacht over plantennamen. Zoals ik al eerder zei, gaat het om uitheemse planten, die voordat ze naar Europa werden vervoerd, al inheemse namen hadden. Zelf voel ik een ongemak bij het hardop uitspreken van de Latijnse namen maar het is wel de wetenschappelijke benaming die wereldwijd wordt gebruikt. Daarom heb ik er uiteindelijk voor gekozen om wel de wetenschappelijke benaming te gebruiken, maar met de verwijzing naar de landen van herkomst om het verleden niet uit te wissen.
Door deze tekeningen maak je de plant ook definitief belangrijker dan het kunstwerk. Zijn deze tekeningen op zich weer kunstwerken die het museum in kunnen?
Ja, de tekeningen maken mogelijk dat je een plant op een nieuwe manier voor het voetlicht brengt: als schaduw of als silhouet. De plant zelf hoeft er dan niet meer te zijn, die gaat vrijuit.