Maartje Wortel over Frida Kahlo: ‘Degene die kijkt wordt eveneens bekeken’
Terwijl alle tentoonstellingen voor het publiek waren gesloten, werd schrijfster Maartje Wortel door het Cobra Museum gevraagd te schrijven over de nieuwe tentoonstelling rond het leven en werk van Frida Kahlo, Diego Rivera en andere Mexicaanse modernisten. Ze greep de kans met beide handen aan.
De musea zijn nog dicht als ik gebeld word door het Cobra Museum in Amstelveen met de vraag of ik een paar kleine teksten wil schrijven bij de in mei te openen tentoonstelling van en over Frida Kahlo. Ik luister maar half naar wat er van mij gevraagd wordt. Ik hoor alleen maar: we sturen je per mail een overzicht van alle werken en hoe ze op zaal komen te hangen. Ik moet ook naar het museum komen om te teksten in te spreken. Nog voor ik de vrouw aan de andere kant van de lijn laat uitpraten zeg ik ja. Ik kan, los van alle regels, rondlopen in een museum. Het had me niets uit gemaakt voor welke tentoonstelling ze me hadden gevraagd.
Frida Kahlo, dus.
Ik weet nog dat ik naar Mexico vloog. Ik was twintig jaar. Ik dacht dat ik neer zou storten. Dat denk ik altijd, maar deze keer wist ik het zeker. Naast mij zat een Mexicaanse vrouw. Ze had allerhande kazen meegenomen die ze stuk voor stuk uit haar tas haalde. Gedurende de vliegreis van Amsterdam naar Mexico-City at zij kazen alsof het haar laatste dag was. Daar heb ik overigens ongeveer alle dagen na mijn twintigste levensjaar een voorbeeld aan genomen. Het is een goed idee om kazen te eten alsof het je laatste dag is. Ik herinner me een meisje dat mij mee naar haar huis had gelokt door de volgende magische zin uit te spreken: “Bij mij thuis wacht de mogelijkheid van negentien kazen.”
De vrouw die naast mij in het vliegtuig zat stopte een hard stuk oude kaas in haar mond en vertelde me dat we niet neer zouden storten. Ze zei dat het aan Mexico lag dat ik me angstig voelde. Niet nodig, zei ze. En dat je daar altijd wat rommelig aankomt, dat het aan het land lag. Ik probeerde haar te geloven. Ze zag eruit als een orakel. Een orakel dat onafgebroken kazen at. Ze vroeg wat ik in Mexico ging doen en ik durfde haar niet te zeggen dat ik het blauwe huis wilde bezoeken. Dat ik heel vaak naar foto’s van Frida Kahlo keek. Dat ik die foto’s soms aaide.
Zoiets zeggen is hetzelfde als vertellen dat je graag naar Amsterdam wil voor de tulpen en de wiet en de hoeren. Natuurlijk is dat alsnog een legitieme drie eenheid om een stad te bezoeken, maar ik denk dat ik origineel wilde zijn (wie niet) en dat allerminst was (wie niet).
Omdat ik me destijds tijdens die vlucht voor mijn liefde voor Kahlo schaamde ben ik me blijven schamen. Als iemand een te grote beroemdheid wordt lijkt het bijna onheroeplijk dat die beroemdheid ook weer gedemystificeerd dient te worden. De mensen van het Cobra museum zeiden dat ze Kahlo anders in beeld wilden brengen dan hoe ze tot nu toe gekend werd.
Het probleem daarmee is natuurlijk dat iemand niet voor niets gekend wordt. Namelijk: vanwege wat specifieke factoren waardoor de mensen van je houden. Of je haten, al ben ik in het geval van Kahlo niemand tegengekomen die haar haat, omdat ze, los van haar kunst een belangrijke figuur is gebleken. Hooguit zijn er mensen die zeggen: wat een cliché. Die mensen hebben gelijk, maar alsnog zeggen ze er weinig mee. Want Kahlo blijft Kahlo: iemand die ondanks alle omstandigheden fier overeind weet te blijven.
Dus ik bekeek bijna misselijk van geluk al die werken en schreef er een een paar stukjes bij. Toen ik naar het museum reed om de teksten in te spreken, was er een tentoonstelling van Claude Cahun “te zien.” De conservator vertelde me dat die tentoonstelling welgeteld één dag open is geweest. Cahun kreeg vijf sterren in NRC, maar vrijwel niemand heeft haar werken kunnen bekijken. Terwijl ik in een half verlichte zaal langs Cahuns werken liep dacht ik vreemd genoeg dat het misschien een extra eerbetoon aan Cahun was dat haar werk één dag te zien is geweest. Ik vreesde dat Kahlo eenzelfde lot beschoren was, maar Kahlo zou op haar beurt Kahlo niet zijn als ongeveer op de dag dat de tentoonstelling geopend werd alle musea weer toegankelijk werden gemaakt.
De volgende drie werken koos ik uit. Zonder mij er nog langer voor te schamen. En meer levend dan ooit:
Tekst 1:
Soms, nadat mijn man en ik de hoofdmaaltijd gegeten hadden, rookten we sigaretten bij het open raam in de keuken en vroeg ik me af waarom we ook alweer met elkaar getrouwd zijn. Op dat soort momenten staarde ik naar al het door mijn man opengesneden fruit dat op een grote schaal op de keukentafel stond. Ik hield ervan om hem in de weer te zien met een mes, maar ik haatte de aanblik van al dat fruit, dat rijp en pervers tentoongesteld werd, als een cadeau dat we niet te lang onaangetast mochten laten, omdat het anders zou gaan rotten. Het beangstigde me dat je niet voor alles de tijd kunt nemen.
We bleven vaak thuis, hij en ik; we verkeerden graag in elkaars nabijheid, wellicht klampten we ons op een bepaalde manier aan elkaar vast en ik kan niet ontkennen dat de aanblik met dat fruit me op een of andere manier de aanblik bood van een ander leven. Een wild en sensueel leven, waarin ik vrij was. Het was een leven waar ik in zekere zin naar verlangde, maar wat ik op hetzelfde moment verachtte, wat ik wel moést verachten, gezien mijn omstandigheden, want het was mijn leven niet. En dus drukte ik mijn sigaret uit, sloot het raam, gaf mijn man een kus op zijn mond en stortte ik me met een gretigheid op al dat fruit, meloen om mee te beginnen, ik at als een bezetene, ik at tot ik misselijk werd, ik at alles op, ik at mijn angsten weg.
Tekst 2:
In de film Portrait de la jeune fille en feu is een scène te zien waarin de portretschilder tegen haar model zegt dat ze ieder onderdeel van haar lichaam kent, dat ze precies weet wanneer de ander verdrietig is, of opgewonden, of in gedachten verzonken. Dat ze ieder maniertje kent, ieder spiertje, alle soorten van ongemak. Omdat ze uren en uren naar het model heeft gekeken kan ze haar lichaam uitlezen. Dan zegt het model vrij vertaald: en wat denk jij dat ik al die uren dat jij naar mij keek deed?
Precies: terugkijken.
Ze kennen elkaar, door heel precies te kijken. Degene die kijkt wordt eveneens bekeken.
Als je een zelfportret maakt bekijk je jezelf en ben je tegelijkertijd degene die terug kijkt. Het is zowel je eigen blik als de blik van de ander. Wat mij treft aan dit specifieke portret van Frida Kahlo, die zichzelf zo goed lijkt te kennen, of zichzelf toch in ieder geval keer op keer op een specifieke manier te hebben neergezet, is dat de fotograaf Lola Alvarez Bravo Kahlo geportretteerd heeft van bovenaf. Je ziet jezelf in het dagelijks leven alleen van bovenaf als je dissocieert, en dan is er meestal iets niet goed. Maar in dit geval biedt deze foto een unieke blik op Kahlo, zowel voor de buitenstaander als – mag ik aannemen- ooit voor Kahlo zelf, omdat ze nu eens niet ziekelijk op bed ligt, omdat ze nu niet haar eigen blik volgt, maar er opnieuw en anders naar haar gekeken wordt, vanuit een enigszins erotisch perspectief. Soft focus. Alsof de fotograaf Lola Alvarez Bravo zich straks naast Frida Kahlo zal vleien en zij elkaar in het oor zullen fluisteren: ik heb je gezien.
Patti Smith – Frida Kahlo’s crutches, Casa Azul, Coyoacán 2012 (Dit beeld mogen we helaas niet publiceren, bezoek dus de tentoonstelling Frida Khalo & Diego Rivera: A Love Revolution in het Cobra museum.
Tekst 3:
Ik ontmoette een meisje dat zo springerig was, dat ik niets anders kon denken dan: dat is niets voor mij. Soms sliep ik met een vrouw, maar dat waren altijd kalme wezens geweest, die me overdag kwamen bezoeken, zacht tegen me spraken, een gedicht voorlazen omdat ze dachten dat zoiets romantisch was. Dit meisje had me aangesproken op straat, ze leek dronken, ze vroeg de weg naar zee.
Ik zei haar dat de weg naar zee nogal uit de richting lag. Er is hier in de wijde omgeving geen zee te bekennen.
Oké, dan ga ik met jou mee, had het meisje gezegd. Terwijl ze sprak leken haar ledematen alle kanten op te bewegen. Haar lichaam was nogal aanwezig op een oncontroleerbare manier. Het was jaloersmakend om naar te kijken.
Ik nam haar mee naar huis omdat ik haar wilde beminnen. Maar dit meisje had andere plannen. Uit de ijskast pakte ze een biertje, dat ze in één teug op dronk.
Laten we dansen, zei ze.
Ik kan niet echt dansen, zei ik. Ik stak één van mijn krukken in de lucht bij wijze van bewijs. Het meisje liep op me af, ze tilde me op en zette zelfverzekerd mijn krukken tegen de muur.
Het is belangrijk, zei ze, dat je deze dingen soms vergeet. Hou me stevig vast.
Mijn handen lagen in haar nek, zij omklemde mijn middel en ze begon heel hard te zingen. Ze zong over het leven en vrije vogels. Zo dansten we samen door de kamer. Ik denk dat ik me gelukkig voelde. Al wist ik ook dat ze weer zou gaan, ze was zo iemand die altijd op zoek zou blijven naar de zee; daar kon ze zo iemand als ik niet bij gebruiken.