Robert Glas & Tudor Bratu

Lieve vreemde: Tudor Bratu en Robert Glas schreven elkaar brieven

20 april 2020

Zodra iemand een brief verstuurt, vindt er een ontmoeting plaats, ‘ik’ wordt ‘wij’. Brieven brengen een contact tot stand dat onvergelijkbaar is met ieder ander medium. Ze kenmerken zich door bezinning, aandacht en intimiteit, en door de tijd tussen schrijven en ontvangen. In reactie op het Holland Festival, waarin het streven naar een ‘wij-gevoel’ in veel voorstellingen terugkomt, stelt mister Motley een speciale rubriek samen. Kunstenaars en schrijvers worden uitgenodigd om per brief met elkaar van gedachten te wisselen over kunstenaarschap, gemeenschapszin en hoe deze twee met elkaar verbonden zijn.

Vandaag publiceren we de briefwisseling tussen de kunstenaars Tudor Bratu en Robert Glas. In hun correspondentie wisselen ze met elkaar van gedachten over ethiek, agency, auteurschap en empathie. Robert schrijft Tudor in één van zijn brieven: ‘Literatuur, film, de beeldende kunst hebben ons zoveel empathischer gemaakt, daar ben ik van overtuigd, maar tegelijk zorgt onze diepe obsessie met individuele winnaars, verliezers, helden en criminelen ervoor dat we die inzichten bij het verlaten van een museum of bioscoop moeten achterlaten, bij het sluiten van het boek parkeren, thuis achter moeten houden als we de straat op gaan en de ander vanaf een veilige 1,5 meter beschouwen.’

Robert schreef Tudor in het Nederlands, Tudor antwoordde in het Engels. In Tudors laatste brief licht hij de reden hiervan als volgt toe:

‘I haven’t told you until today why I chose to use English instead of Dutch, and why despite the resulting awkwardness of your Dutch letters and my English replies, I haven’t decided to switch.

I was nine when I moved to the Netherlands. In those first years of school I spoke a bit of English but didn’t as yet speak any Dutch. One day, and I seem to remember it was the early afternoon of one of those monotonous grey days the Netherlands is famous for, and I must have been ten or eleven by then, I found myself in class. Needing a bathroom break, I raised my hand as taught – I sought permission for the physicality of my body – and asked my teacher if I could be excused. He replied in Dutch: “Nee, niet todat je het in het Nederlands kan vragen”. As you can imagine it took me a while to make sense of his words, and feeling that my question was not understood, I asked again, using the only language I knew. But I was met with the same answer, once more, in Dutch. It was the laughter of my classmates, their derision, which made me realize the extent of the lack of kindness coded within my teacher’s reply.’

Robert schreef Tudor de eerste brief:

27 februari 2020

Beste Tudor,

Vanuit de trein tussen Rotterdam en Amsterdam begin ik deze brief.

Waar te beginnen wanneer je elkaar niet kent? Als ik de steekwoorden die we van Mister Motley mee hebben gekregen teruglees, denk ik meteen aan een toneelstuk dat ik vorige week gezien heb: de bewerking van het boek ‘Hoe ik talent voor het leven kreeg.’* Misschien heb je het ook gezien, of het boek gelezen, maar voor de zekerheid mijn korte beschrijving. We zien een man die tergend langzaam vermalen wordt door zijn asielprocedure. Zijn leven is gereduceerd tot in- en uitklokken en eindeloze ruzies met personeel over afspraken; in hoeverre hij geacht wordt om zich aan deze afspraken te houden en wat er zou gebeuren als iedereen dat niet zou doen. De hypothetische dooddoeners van een ouder tot een kind, stokpaardjes van rigide bureaucraten.

Voor het stuk begon dwaalde ik rond in de foyer—de vrienden met wie ik had afgesproken stonden nog in de lange rij voor kaartjes. Het doolhof van zalen van de schouwburg op het Leidseplein waren vol deelnemers en hun bekenden: acteurs, dansers en anderen die iets met de onderneming te maken had. Er heerste de extatische sfeer van een community-art project, een vrolijkheid waar een verstokte individualist—die zonder moeite 6 dagen alleen in zijn studio zit—onwillekeurig ongemakkelijk bij wordt. Een oude angst om mee te moeten doen.

De moeite die ik had met sommige formele kanten van het werk verbleekte bij de bewondering die ik voor het project voelde en belangrijker nog, zijn beklemmende uitwerking. Het stuk pakte na 10 minuten mijn luchtpijp vast, en de langzaam verstevigende grip merkte ik alleen op door toenemende benauwdheid. Aan het einde wilde ik weg, terwijl ik op meta-niveau dacht: ‘wat goed dat ik écht weg wil.’ Als ik niet was meegenomen had ik het waarschijnlijk niet gezien, maar ik heb nog nooit zo’n vernietigend realistisch portret van bureaucratie gezien. Geen surrealistische noir-nachtmerrie, soms beschreven als kafkaësk. Nee: de vrolijke, kordate, naïeve, vriendelijke, nog-éven-geduld-aub, Nederlandse bureaucratie. Van wie je wel netjes koffie krijgt, maar wiens beleid één grote stiptheidsstaking is.

Ik zit in de trein omdat ik in Rotterdam woon en sinds kort dagelijks naar de Rijksakademie afreis. Net begonnen, en de presentaties van alle residents achter de rug. Tijdens de eerste presentatie muntte iemand de term ‘disenchanted technocracies.’ Toen ik het hoorde dacht ik: “Hè dat ben ik.” Toen corrigeerde ik mijn eigen gedachte en dacht vervolgens: “waar ik in geïnteresseerd ben natuurlijk.” Terug in mijn studio wist ik niet meer of die correctie terecht was, bleef de twijfel hangen en vroeg ik me af: verword ik tot mijn onderwerp? Even grijs, rationeel, technocratisch?

Met een achtergrond in de documentaire fotografie probeer ik altijd om eerst te begrijpen waar ik me in verdiep voor een uitspraak te doen. Ik kies er altijd voor om overheidsinstanties te begrijpen op hun termen, eerst begrijpen hoe het systeem in elkaar zit. Een gevaar waar niemand me ooit op heeft gewezen is dat je geen decennium geobsedeerd door de bureaucratie kunt waden zonder zelf te vergrijzen—en zeker niet als je er niets tegenover plaatst, altijd meegaat in de grenzeloze rationalisering van de mens. Het te tonen en het daarbij te laten. Het toneelstuk ‘Hoe ik talent voor het leven kreeg’ doet dat wel, er is choreografie, muziek: leven. En het zijn precies die toegevoegde elementen waar ik formele problemen mee heb. “Het is niet strak genoeg,’ en ‘teveel gedoe’, waren de eerste kwalificaties die in mij opkwamen.

Hoe doe jij dat? Werk je vanuit nieuwsgierigheid of juist de wil er iets tegenover te plaatsen?
Word jij ooit gegeten door wat je probeert te verteren?

Vriendelijke groet,
Robert

* Floris van Delft regiseerde deze bewerking van de semi-autobiogrische roman van Rodaan Al Galidi.

‘More often than not I have the feeling contemporaneity is nothing but pastiche, a cheaply produced imitation lacking an original, a cardboard stage filtered by Instagram, mediated by bureaucrats, and, sadly so, frequently populated by cowards.’

Bucharest, 8th of March 2020

Dear Robert,

How does one pay ones dues to the present one inhabits? More often than not I have the feeling contemporaneity is nothing but pastiche, a cheaply produced imitation lacking an original, a cardboard stage filtered by Instagram, mediated by bureaucrats, and, sadly so, frequently populated by cowards. You’re certainly right in pointing out that what you’re trying to digest could end up eating you from the inside out – as James Baldwin aptly put it: “the subtle and deadly change of heart that might occur in you would be involved with the realization that civilization is not destroyed by wicked people; it is not necessary that people be wicked but only that they be spineless”.[1]

Two weeks ago, walking out of my psychologist’s office, the following situation occurred: in front of the reception a decent and polite middle-aged woman asked if she could possibly be allowed to use the lavatory. The secretary answered she could not for this particular place wasn’t a public building. Flabbergasted the woman asked if an exception could still be made, since she urgently needed to go, but as you surely guessed exceptions weren’t on the secretary’s menu. While the woman left, I intervened and told the secretary that her actions were not only shameful, but also cruel, which of course led to some tension and angry remarks. A week later I related the story to my therapist. She said that I should carefully consider if it had been my place to intervene and if I had taken enough notice of the secretary’s position – her duty as it were, to uphold the rules of the establishment. With naivety, I argued that decency should trump rules in any situation and made a pathetic case for a social system in which ethics underscore policy, and so forth. Turning Kafkaesque, my therapist replied: “but we can’t be concerned here, Tudor, with meaning. We must concentrate on how this situation made you feel and we must address your compulsion to involve yourself in matters that are not your responsibility to begin with”. If you now assume my therapist’s name is Adolf Eichmann, you aren’t far from the gist of it. Facts are brutal, relentless, but their daily vivisection is perhaps the only way to keep some traces of sanity. In this sense the documentary, even if not expressed through photography, could well be the only map by which to navigate the ethical ruins of the times we live in  – this is a subject that we should discuss at some point. There was another bit of cynicism in my interlocutor’s address that reminded me of an article read not too long ago, titled How Mindfulness Privatized a Social Problem.[2] It tells of a group of South-London tenants who were forcibly evicted from their homes in 2008, so that demolition could make way for real-estate development in the area. The city council “recognizing that people were stressed, hired life coaches and spiritual minsters to run workshops teaching residents how to progress emotionally”, aided by a company whose motto was “success is a state of mind; happiness is a way of travelling; love is your true power”. Similar to my therapist’s suggestion, government chose to ignore the meaning of the situation they had created in the first place. An analysis of social impact value and social consequence seemed less preferable than a focus on the identity-politics side of things, or, in the words of the author, “that people about to lose their homes were stressed is hardly surprising. The council encouraged residents to look inwards, towards their brain chemistry, and in doing so cast itself as a solution, rather than a cause of the problem”.

As I write I am seated in the kitchen of my Bucharest apartment, looking out of the window into the inner courtyard. In front and to the sides there are ten story high flats build somewhere in the 1970’s, at the height of Ceausescu’s power. The one in front of me is not yet renovated and one can trace the cubicle outlines on the facade and see various makeovers and adjustments grafted as history and passing time onto the building’s surface. Especially the balconies are telling. Some are still in their original state, with wooden windows and scorched paint. Others have been upgraded back in the 1980’s using window frames taken from trams and busses. There is rust, the concrete is rotting already, bits have fallen off over time, erosion took its toll, and everything is stained and grey. The buildings to my left and right however have been renovated recently, dressed up as it were with Styrofoam glued to the surface and covered with thin layers of plaster painted in brighter colors. But under this window dressing, under this new identity meant to draw a pleasant veil over an ugly truth, the original concrete still continues to rot and the rust still continues to weaken the construction.

‘Op de eerste dag waarop ik in het kader van staythefuckhome geen trein naar Amsterdam neem kan ik, in plaats van direct op je brief te reageren, alleen maar denken aan een foto, en je via een omweg terugschrijven. Het beeld stond al een paar maanden in een mapje op mijn bureaublad, met de titel quarantaine.’

17 maart 2020

Beste Tudor,

Dank voor je e-mail.* Op de eerste dag waarop ik in het kader van staythefuckhome geen trein naar Amsterdam neem kan ik, in plaats van direct op je brief te reageren, alleen maar denken aan een foto, en je via een omweg terugschrijven. Het beeld stond al een paar maanden in een mapje op mijn bureaublad, met de titel ‘quarantaine.’ Af en toe kijk ik ernaar. Op veilige afstand zitten tien vrouwen met wollen dekens omgeslagen, in wat tuinstoelen lijken, stijf in een rij tegen een witgeschilderde bouwval. Midden op de foto, als enige met zwarte bovenkleding aan, staart een vrouw woedend de lens in: Mary.

Mary was de eerste draagster van typhus die geen klachten had. Ze was kok en besmette via haar maaltijden een hele rits mensen. Nadat ze was geïdentificeerd als haard van de tyfusbesmettingen werd ze in quarantaine gesteld. Veel later kwam ze weer vrij op last dat ze zou stoppen met koken en zich strikt zou houden aan een aantal hygiënische maatregelen, maatregelen die we nu ook dienen op te volgen. Doordat ze geen symptomen had was het voor Mary—laagopgeleid, 1915—lastig te bevatten welk gevaar ze vormde en al snel pakte ze weer haar beroep op, besmette opnieuw tientallen patiënten waarvan één stierf. Mary werd weer opgepakt, en voor de rest van haar leven op een quarantaine-eiland gezet, waar ze op 69-jarige leeftijd overleed. Om de stad New York liggen een heel aantal (voormalige) quarantaine-eilanden, en op één ervan staat sinds 1886 het Vrijheidsbeeld. Mary voer in 1883 als Ierse immigrant de haven van New York binnen. Wanneer ze 3 jaar later was gekomen, was ze door het gloednieuwe beeld verwelkomd.

Vanaf hetzelfde jaar, 1886, is in Nederland het Wetboek van Strafrecht van kracht, en het strafrecht is de reden voor dat mapje op mijn bureaublad. De procedure van quarantaine, isolatie niet als straf maar uit maatschappelijke veiligheidsoverwegingen, is een beeld dat de Amerikaanse filosoof Derk Pereboom gebruikt om na te denken over hoe het strafrecht eruit zou zien wanneer we de fictie dat mensen individueel verantwoordelijk voor hun daden zijn, los zouden laten. We zouden, ik vat Pereboom heel slordig samen, mensen niet langer moeten straffen voor hun daden, maar hoogstens op moeten sluiten vanwege hun gevaar voor anderen, zoals we ook dragers van besmettelijke ziektes opsluiten. Tegen hun wil, volgens een strikt utilitaristische ethiek.

Mary’s blik op die foto laat zien dat de maatregel misschien wel pijnlijker is: Afgekeurd worden om wie je bent in plaats van je keuzes. Evengoed lijkt het in veel opzichten een bijna ondenkbare vooruitgang ten opzichte van een denken waarbij succes en falen, op elk vlak wordt toegekend aan de vaardigheden van het individu, zo pijnlijk verwoord in het in je brief aangehaalde bedrijfsmotto: “Succes is a state of mind.” Iedereen die met een goed emotioneel geheugen falen en succes heeft gekend, weet dat het klinkt alsof men iemand uit de put trekt, maar feitelijk vooral zichzelf op de borst klopt. Als anderen hun falen zelf hebben gemaakt, geld dat ook voor ons succes.

Literatuur, film, de beeldende kunst hebben ons zoveel empathischer gemaakt, daar ben ik van overtuigd, maar tegelijk zorgt onze diepe obsessie met individuele winnaars, verliezers, helden en criminelen ervoor dat we die inzichten bij het verlaten van een museum of bioscoop moeten achterlaten, bij het sluiten van het boek parkeren, thuis achter moeten houden als we de straat op gaan en de ander vanaf een veilige 1,5 meter beschouwen.

Ik lees het einde van je brief terug: het beeld van verkruimelend beton afgedekt met kleurig geverfde piepschuimen platen. Ik denk aan de hierboven beschreven tweedeling—ons vermogen om menselijk gedrag soms te zien als een consequentie van een heel netwerk aan invloeden en dan weer als product van karaktereigenschappen als moed, eerlijkheid en doorzettingsvermogen en al haar antoniemen—en vraag me af: welke van de twee is het verkruimelend beton en welke het kleurige piepschuim?

Met een minder egologische—om een term van Butler te jatten—ethiek zouden we de volgende vraag kunnen stellen: wat zorgde ervoor dat de secretaresse besloot om de om hulp vragende vrouw te weigeren?

Had ze al veel eerder besloten dat de keuze niet werkelijk aan haar was? Met welke interventie had je haar op dat moment wel het gevoel kunnen geven dat ze de ruimte had het juiste te doen?

Als zulke vragen futiel klinken, of naïef, zoals je jezelf in je vraag aan de psycholoog ook naïef noemt, kan ik daar alleen nog een vraag aan toevoegen: is een bepaald soort sterke geïnformeerde naïviteit niet onze taak?

Goede groet,
Robert

*Vanwege mijn Nederlands en het woord ‘e-mail’ een voetnoot over de condities van deze uitwisseling: Toen de hoofdredacteur van Mr. Motley mij jouw postadres mailde, had ik pas door dat ‘briefwisseling’ zo letterlijk genomen moest worden: ik moest mijn office-document uitprinten, opvouwen, in gefrankeerde envelop steken en door het schoolvoorbeeld-van-privatisatie-is-zelden-een-goed-idee-PostNL laten bezorgen. Toen je vanuit Bucharest per mail vroeg of je jouw brief kon mailen, stond ik opnieuw voor de keuze of ik je zou terugmailen of opnieuw een brief zou sturen. Hoewel ik de keuze eerder ook had, voelde dat niet zo: Bij deze Tudor’s adres, subtekst: stuur een brief. Volgens mij is dat in lijn met wat je beschreef: keuzes waarvan we ons pas later realiseerde dat we ze wèl hadden, maar werden overschaduwd met verwachtingen, die bovendien onderdeel zijn van een patroon: hoofdredacteuren mailen, kunstenaars klimmen in de pen. Toen de hoofdredacteur van Mr. Motley mij jouw postadres mailde, las ik ook zijn uitwisseling met jou. Vanwege het Nederlands schreef ik je zonder er bij na te denken in die taal.

‘Instinctively I have to disagree with you – I feel that art, literature and film indeed could have made us more empathic, but didn’t. Beneath class struggle, emancipation, liberation, beneath socially accepted and elegant discourse, I hardly distinguish traces of genuine empathy.’

Amsterdam, 26th March 2020

Dear Robert,

I feel these Corona clouded days serve to reassess a certain urgency inherent to words while some of their fundamental values are called into question through the emergence of an unexpected competitor to discourse: the need for an embrace. It is this need that most societies have disenfranchised from in the past years, under the auspices of technocratic, economic, and – quite unsettling – emancipatory and artistic developments.

Concerning the latter I will suggest that the emphasis on identity-as-strategy, commonly referred to as identity politics, that underscores quite some attempts at art, emancipation, social inclusion and societal change, served not so much as liberatory but rather as restrictive, and to an extend prohibitive, where inter-human relationships are concerned. It seems we aren’t able to genuinely love anyone who isn’t a mirrored reflection of our imaginary selves.

It is in this sense that I had written you my thoughts on what I feel will be the most likely result of Corona, namely the demise of that unidentified and scattered Left, which seems to identify and represent one and all, and no-one at the same time. For it is exactly identity politics which seem to be winning over a societal need for human warmth: it takes but a stroll through the supermarket to see social divisions deepening to unbridgeable chasms and it seems clear to me these divisions are not defined by separations between the infected and the healthy, but by an emphasis on gender, style, form, and outward manifestations.

According to The Invisible Committee we are living in a time of “pure tautology”, expressed by “marketing’s latest offering to the world, the final stage in the development of advertising” with the credo: “I am what I am”.[1] Lacking a definition of what it actually is that “I am”, or should be, one implicitly lacks a definition of the concept of duty – as well as any criterions by which to assess the dispatch of duty. Hence the shrill sound of Facebook activists nowadays: medical care is a human right; aid to unemployed artists is a human right; basic income is a human right; and so on.
What if we would exchange the word right with the word duty? Would anything change in the tonality of discourse? Medical care is a human duty… If we dare speak of duty, and not of right, we oblige ourselves to ask the following question: how much did I contribute today? How did I dispatch my human duty? Not only would this approach serve to (self-)empower, I believe it would, on the long run, also serve to obliterate what Corona teaches us are quite synthetic class and identity divisions. After all, the world of biology deals in a far more consistent equality than any discourse could ever achieve.

Instinctively I have to disagree with you – I feel that art, literature and film indeed could have made us more empathic, but didn’t. Beneath class struggle, emancipation, liberation, beneath socially accepted and elegant discourse, I hardly distinguish traces of genuine empathy. Rather, I feel a symbolism that has gradually grown into some sort of second skin – a discourse void of consequence, like a veil drawn over the duties that we fail at every single day. In this sense, I much appreciate your insights concerning the idea of quarantine, as you so aptly put it “to be rejected because of what you are, not because of what you have done” seems to summarize not the biological straightforwardness of Corona, but our obsessions with the theatricality of the self we construct and embody.

With growing admiration,

Tudor

[1] From The Coming Insurrection (2007)

‘Een paar maanden terug kwam ik iemand, die door dat ondoorgrondelijke facebook-algoritme een belangrijke rol op mijn feed was gaan vervullen, na lange tijd weer eens in real life tegen, en betrapte mezelf op de gedachte: in het echt val je wel mee.’

2 april 2020

Beste Tudor,

Op de 18de dag van onze zelfquarantaine* stuur ik je deze brief.

In de e-mail die je brief als bijlage bevatte, bood je bijna je excuses aan en vertelde niet de juiste woorden te kunnen vinden. Na het lezen ervan kan ik alleen maar concluderen dat de woorden die je wél hebt gevonden allemaal raak zijn. De toenemende bewondering is wederzijds.

Ik ben het volledig met je eens wanneer je de problemen rond het identity-politics discours adresseert. Hoewel ik de noodzaak van de correctieve werking die ervan uitgaat onderschrijf, en me bij vlagen schaam voor het feit dat het zolang heeft geduurd terwijl we er allemaal bij waren, wordt het discours van inclusie inmiddels net wat te happig ingezet om mensen de mond te snoeren, waarbij teveel van ons—fluitje in de mond, de wangen vol lucht, blik als een visarend—de rol van scheidsrechter op zich nemen. Het kijken naar wie iets zegt, in plaats van wát er gezegd wordt, lijkt een coping-strategie te zijn geworden, een nieuwe manier om met de overload van informatie om te gaan, waarbij sommige meningen niet inhoudelijk beoordeeld hoeven te worden omdat deze niet door de juiste persoon, dat wil zeggen met juiste agency—geuit is. Wat er over is van links raakt steeds verder verstrikt in deze zelfcensuur.

(Nu ik de bovenstaande alinea heb geschreven weet ik dat ik deze vaker zal herschrijven, dan de rest, omdat ik me, alleen door dit territorium te adresseren, op dit territorium begeef, en mezelf dus constant dien af te vragen: heb ik wel de juiste papieren?)

Tijdens mijn tijd aan de kunstacademie had ik de neiging om zomervakanties te gebruiken om zomaar een onderwerp in te duiken. Geen duik is me meer bijgebleven dan die in de geschiedenis van de marketing. Ik heb de The Coming Insurrection niet gelezen, maar verafschuw marketing zonder voorbehoud. Als je één seconde nadenkt over de miljarden, miljarden, miljarden die er zijn uitgegeven aan het zo fijnzinnig en ongezien mogelijk manipuleren van menselijk gedrag gaan je haren overeind staan.** Ik herinner mij goed hoe verbaasd ik was toen ik las hoe deze industrie is ontstaan uit wat zo’n onschuldig probleem lijkt. Toen de productie van alledaagse producten in de Verenigde Staten, dit is—uit mijn hoofd—in de jaren ’20 of ’30, steeds verder opschaalde, zorgde dit er tegelijk voor dat producten van steeds verder weg kwamen, oftewel: dat je steeds minder producten kocht van iemand die je persoonlijk kende. De eerste marketing vulde dát gemis: het gaf producten opnieuw een vriendelijk gezicht, een identiteit, zo je wilt.

Nog steeds worden veel producten aangeprezen door wat ideale mensen lijken, mensen die je kunt vertrouwen. We vertrouwen ze alleen om een andere reden. Ze zijn niet langer het evenbeeld van die goede kruidenier om de hoek, maar het evenbeeld van onszelf. Spiegelbeelden. Daarom werden producten vroeger door een enkel persoon aangeprezen, en tegenwoordig vaker door hele groepen: voor ieder wat wils.

Zou de conditie je als de ‘theatricality of the self’ omschrijft, vanuit eenzelfde onbenullig probleem ontstaan kunnen zijn als het plots wegvallen van de lokale schoenmaker? Scrollend door mijn feed, geprimed door je brief, zie ik de stromen van woede zonder consequenties als eindeloos bewijs van hoe kritisch en rechtvaardig iedereen is, zorgvuldig geëtaleerd naast de culturele producten. De kritische mening vervuld hier de rol van het model die over de motorkap van de aangeprezen waar heen hangt; blik recht in de lens. We verkopen de producten van onze eenmansbedrijven met onze ethische ideaalbeelden ernaast.

Een paar maanden terug kwam ik iemand, die door dat ondoorgrondelijke facebook-algoritme een belangrijke rol op mijn feed was gaan vervullen, na lange tijd weer eens in real life tegen, en betrapte mezelf op de gedachte: in het echt val je wel mee. Ik was deze persoon blijkbaar als een veel eendimensionaler persoon gaan zien dan deze was. Vergeten met wat voor gemoedelijkheid die gepeperde meningen gepaard gaan. Het is misschien die ervaring die mij nu doet vermoeden: Het ligt niet per se aan de mensen, maar aan de omgeving die we gebouwd hebben, een omgeving waar je tijdens het lezen van een (kort!) artikel in je browser direct vorm kan geven aan je impuls om dit met anderen te delen, met in je achterhoofd dat dit commentaar (kort!) nog jaren bewaard zal blijven. Instant soundbites voor de eeuwigheid. Facebook is een podium. We zouden niet verbaasd moeten zijn dat een podium uitnodigt tot theatraal gedrag. Het probleem is dat de Covid19-crisis ons in dit theater heeft opgesloten. Nu de fysieke mens verder weg is dan ooit—zoals de producten in de jaren ’30 van de USA ineens verder weg waren dan ooit—is het bijna onmogelijk om naar de stroom van posts te kijken, die stuk voor stuk schreeuwen ‘dit is wie ik ben’, ‘dit is wie ik ben,’ en ons te blijven realiseren dat het niet is wie ze zijn, wie we zijn, maar dat dit slechts is hoe we ons gedragen in deze specifieke omgeving. Dat is, in tegenstelling tot het delen van een random kinderfoto, de echte challenge.

Ik zie uit naar je volgende brief,

Warme groet,
Robert

* Waarom heeft iedereen het over hoeveel er verandert door de quarantaine, en zo weinigen het over hoeveel er hetzelfde blijft, over hoezeer onze maatschappij reeds ingericht bleek op totale isolatie?
** Zie voor alles-opvretende zelfreferentiële logica van marketeers ‘On Marketing’ van de stand-up comedian Bill Hicks. (Disclaimer voor de scheidsrechters: ik onderschrijf niet alles wat Hicks ooit heeft gezegd.)

‘In what I certainly hope will not be your last letter you brought up the subject of agency and I feel you were perfectly right in doing so – a fateful destination of sorts on which I will try to elaborate in quite an imperfect manner.’

Amsterdam, April 6th 2020.

Dear Robert,

The spring that suddenly arrives brings me both joy as well as a feeling of desolation as I realize I am watching the season turn from behind a windowpane which has changed its function almost overnight – this thin sheet of glass seems now to be a barrier, a frontline of sorts, serving to protect and separate me from that eternal other, the one who is always there, that menacing threat. Unwillingly I remember the fear I had as a child walking past a window at nighttime – the room well lit inside, the outside dark and ominous and suddenly I found myself staring into an abyss until a shiver ran down my spine and I realized I could have hardly seen anything there but my own reflection in that expanding darkness. I wonder, and I think this is the question that should keep us all up at night, if reason can still survive what is yet to come.

In what I certainly hope will not be your last letter you brought up the subject of agency and I feel you were perfectly right in doing so – a fateful destination of sorts on which I will try to elaborate in quite an imperfect manner:

“To want to have a theory of agency in the first place,” writes John Trimbur, “to feel that one is missing, is a desire that grows out of the empty feeling left by the death of the author and the deconstruction of the transcendental subject. This desire for an adequate theory, I argue, seeks to get a grip on a sense of agency that is simply unavailable. In the story of the death of the author, representations of agency are not so much a matter of theory as of assent. We assent to representations of agency not because of their explanatory powers but because of their resonances with our lived experience. Thus, I think it’s more useful to think of representations of agency not as theories but as persuasive structures of feeling. The notion of “structures of feeling” comes from the work of Raymond Williams. […] For Williams, structure of feeling refers to a form of practical consciousness that stands in uneasy relation to dominant systems of belief and education. Practical consciousness is almost always different from official consciousness, not because it signifies a split between the individual and society but because it signifies how the effective presence of personal experience is itself social and resides in the common forms of what is currently being lived. The meanings and values that characterize a structure of feeling supply the motives that bump up against formally held, systematic beliefs.”[1]

From a not altogether different point of view, Michel de Certeau argues that “agency is not so much a theory as a matter of strategy and tactics; agency is not about explaining but about maneuvering – not the theory but the practice of the practice”.[2]

Both Trimbur and De Certeau seem to want to null a presumed and to me artificial difference between ‘author’ and ‘agency’, since the latter is presented as an engaged and active social function as well as the implicit provenance of utterances: words addressed to and from within the social. These social utterances, these words, are at the same time meanings, as they are actions. They must be. I’ve tried substituting the word ‘agency’ with the word ‘author’ or ‘authorship’ and noticed no fundamental change – the definition of agency fits author(ship) like a glove, two names for the same functioning practicality as it were.

And it is this proposed interchangeability which introduces an ethical component: whatever name one wishes to choose to address a social function by, the actions performed by that name and function, would still have to be addressed, tested, and perhaps judged according to their positive or negative social content and effect on the social. In this sense what I believe the discussion on agency comes down to is the necessity of formulating objective as well as transmittable positive standards. In other words, it seems to me less a matter of discourse – or as you already pointed out, less a matter of words, strategies, and field-specific belonging – than a matter of criterions, evaluations, and action.

But the de-contextualized, nomadic, post-modern agency-aspiring individual – this individual whose existence is to be found in between the lines and whose social contribution often hardly amounts to more than to a struggle of belonging to structures of power, to agency in other words – can hardly be expected to return to the utopian belief in accountability and responsibility that the modernist author embodied.

Yet Corona, the environmental emergency, the educational emergency, emancipatory emergencies, and so forth, have presented and present us still with exactly this problem, pressing its resolve with renewed and daily urgencies.
I will leave you with a quote from a professor of one of the most prominent art academies of the Netherlands. It’s taken from their online and public marketing campaign which was meant to… – well, I guess to harvest souls..

For me photography is personal and being able to photograph what is important to me is one of the things that I love most about the medium.”[3] Agency, most intimately embracing tautology…

Wishing you the very best,
Tudor

[1] From Agency and the Death of the Author: A Partial Defense of Modernism.

[2] From The Practice of Everyday Life.

[3] Due to the highly vindictive nature of agency in the art world it seems best to keep the reader guessing on the provenance of this idiosyncrasy.

‘Waar ik naartoe wil is dat er een probleem ontstaat wanneer men de conclusies uit deze literatuurkritiek toepast in de documentaire context. Het cruciale verschil is namelijk dat de persoon die hier gerepresenteerd wordt wél zelf kan spreken.’

14 april 2020

“Literature is that neuter, that composite, that [..] trap where all identity is lost, beginning with the very identity of the body that writes.”
—Roland Barthes, Death of the Author

Beste Tudor,

Ik heb geworsteld met je laatste brief, met name het lange citaat van John Trimbur. Ik kan niet anders denken dan dat het precies het ethische aspect is waarin ‘agency’ verschilt van een auteurschap. Daarnaast: wanneer we spreken over hoe deze begrippen zich tot elkaar verhouden maakt het voor mij een groot verschil wat de auteur produceert, waarbij ik neig om direct een scheiding aan te brengen tussen het documentaire en het fictieve.

Je citaat van de fotografie docent aan de KABK enerzijds en je citaten uit de literatuurwetenschappen anderzijds duiden op een voor mij problematische vermenging van beiden, maar het maakt een groot verschil voor het gesprek over de ethiek van de auteur of deze een mensenleven verzint of representeert. De ethische vragen die een fotografiestudent ondervindt bij het fotograferen van een groep dakloze jongeren, zijn heel andere problemen dan de ethische vragen die een jonge schrijfster kan ondervinden bij het schrijven over een fictieve groep dakloze jongeren. Om maar een dwarsstraat te noemen.

Twee gedachten die in mijn hoofd de hele tijd om elkaar heen draaien is het schrijvers-adagium ‘write what you know’ en de immer terugkerende vraag bij het in de les bespreken van documentaire fotografie: ‘wie ben jij dat je hun verhaal mag vertellen?’

Het spreekt voor zich dat een fictief karakter nooit de vraag ‘hoe vond je het om zo door de auteur gerepresenteerd te worden?’ kan beantwoorden. Omdat het karakter volledig samenvalt met zijn representatie—zoals in Borges korte verhaal de kaart samenvalt met het gebied—blijft het karakter je altijd zwijgend aankijken na het stellen van zo’n vraag. Om toch een ethische blik op de fictie-schrijver te kunnen werpen is er een noodgreep nodig. Men beziet zo’n karakter dan inderdaad als een composiet, zoals Barthes hierboven omschrijft, een personage of een verhaal dat een bepaalde sociale kwestie belicht, ondervraagt, beschrijft. Precies zoals Francis Galtons archetypische crimineel een composiet was, is ook in dit composiet niet alle identiteit verloren, zoals Barthes beweert. We zien weliswaar niet meer wie het is maar wel nog wel wat voor figuur het is en over deze figuur en wat deze representeert, dáár kunnen we een ethisch oordeel over vellen, terwijl het karakter zelf blijft zwijgen. Over wat men vervolgens wel en niet zou mogen schrijven is het nodige gezegd.

Waar ik naartoe wil is dat er een probleem ontstaat wanneer men de conclusies uit deze literatuurkritiek toepast in de documentaire context. Het cruciale verschil is namelijk dat de persoon die hier gerepresenteerd wordt wél zelf kan spreken. Gek genoeg vergeet men dat vaak, neemt men het, over diens hoofd voor hem op, zoals men dat in de literatuurkritiek gewend is. We kunnen dit gemakkelijke breder trekken dan documentaire fotografie, naar alle kunstvormen waarin een verhaal van een nog levend persoon, met zijn eigen agency, wordt gerepresenteerd. Hoe vaak lees je geen recensies van community art projecten waarin de criticus het meent te moeten opnemen voor de participant? Alsof de participant, met zijn eigen agency en voor ons vaak onbekende afwegingen, zelf niet zou kunnen uitmaken of hij of zij wordt uitgebuit. Bij het lezen van zulke recensies en kritieken rijst de vraag: wie pakt hier iemands agency af, de auteur of de criticus?

Voordat zo’n participatoir werk geïnterpreteerd kan worden, of het nu een documentaire film of community art project is, moet kennelijk niet alleen de auteur het leven laten, maar ook diens subject het zwijgen worden opgelegd.

Goede groet,
Robert

‘When confronted with words, should we not ask if we do not have that ethical duty that you brought up, to test words along with the agency that empowers them, according to meaning and message?’

Letter to Robert Glas,

Amsterdam, 15th of April 2020

Dear Robert,

That my last letter to you proved to be a struggle is understandable enough – I’ve erred in that I didn’t elaborate amply on what is in fact a tender and valuable subject and I will use the following lines in an attempt at readdressing some of my omissions.

To a certain extent one should tread carefully, indeed, when crossing the boundaries of disciplines or when passing judgments that might deprive any other of agency. I say to an extent, because although I instinctively subscribe to your point of view, I feel I do so not out of belief in its accuracy, but rather, I guess, out of an optimistic sense of trust towards the social – a trust which, ideally, should be there, alongside politeness, but certainly not at the cost implied by Chesterton’s famous dictum: my country, right or wrong…

Therefore, and admittedly conflicted, I feel I have to contest the conclusion drawn. If I understood your last argument correctly, I can only point to the fact that a voice, as well as agency, was used, and that criticism towards utterances, towards words spoken or written, towards messages delivered into public space, and towards agency deployed, is in no way an example of disempowering the other or muting an author or a message. Quite the contrary, it is I believe a valid acknowledgement of the other as peer, as equal, as a rightful voice amongst voices and I feel one shouldn’t confuse social politeness with correctitude.

As you rightly pointed out, the ethics involved with both agency and authorship are a matter of urgent debate. To me, agency, when embodied by a single voice, resembles or can be replaced by authorship, but only from the point of view of facts: words uttered must be understood as, and are in fact, the represented beliefs of an interlocutor – either that, or they are an instance of agency represented by an agent. For, if not so understood, wouldn’t words and debates start losing meaning within and value to the social? Or more plainly put, if you speak but I cannot assume that you do mean what you say, that the words spoken by you are in fact yours and do in fact represent you, can there still be any form of social responsibility or social accountability? Loss of meaning is what I perceive as the fundamental wrong of our times – the wrong that perhaps underscores and precedes all others wrongs.  

When agency comes up in the form of institution or discourse, and especially when it is backed up by finance, power, and hierarchy, it would perhaps be expected to become another matter altogether. However, paradoxically, I still arrive at authorship: since agency has no body, since it is body-less and cannot possibly have a voice of its own, agency to me seems only as much as a dress an author can wear or a code an author can subscribe to, and it is in this sense that while ideology can be empowered by agency, or while ideology is the domain of agency, practical implementations of ideologies can only be authored by individuals. People speak, agency does not, and from this point of view authors are found at every turn: either as single voices or as mannequins wearing the latest agency – but certainly in most cases as a confusing mixture of both.

Within that art academy announcement, which you proposed to refer to the KABK, I very much read the words of an individual, empowered by agency, empowered by a system and furthermore dressed up in that agency’s hierarchy. But since to me the written statement is equal to a voice, I assume that one has had, or, from the point of view of responsibility, should have had at the very least, the opportunity to chose if the words written are in consensus with the speakers intentions and beliefs. From this point of view I extend my respect to words uttered, by in this case disagreeing with their meaning, while at the same time doubting there is something like unintentional speaking or coincidental writing – by which I mean a speaking or writing which is authorless, agency-less, and therefore, exempted from responsibility or accountability as either agency, or authorship.

When confronted with words, should we not ask if we do not have that ethical duty that you brought up, to test words along with the agency that empowers them, according to meaning and message? According to a possible social outcome? According to an impact on and to the social? And should we in fact not defend the relevance of any author’s voice, or the relevance of agency for that matter, by taking that which is said at face value? This point of view finds little popularity nowadays, since if socially enforced it would mean that everyone would be expected to say what they mean, and do what they say – undoubtedly this would present problems for a great deal of people and institutions, but following Corona, post-truth scenario’s, and fake news manipulations, aren’t a large number of the problems we are facing best understood as the festering results of a generalized system that thrives on a lack of consequences?

It is here I somehow sense we have reached a point of divergence, perhaps even a cultural clash of sorts, which brings us back to the subject of otherness. I haven’t told you until today why I chose to use English instead of Dutch, and why despite the resulting awkwardness of your Dutch letters and my English replies, I haven’t decided to switch.

I was nine when I moved to the Netherlands. In those first years of school I spoke a bit of English but didn’t as yet speak any Dutch. One day, and I seem to remember it was the early afternoon of one of those monotonous grey days the Netherlands is famous for, and I must have been ten or eleven by then, I found myself in class. Needing a bathroom break, I raised my hand as taught – I sought permission for the physicality of my body – and asked my teacher if I could be excused. He replied in Dutch: “Nee, niet todat je het in het Nederlands kan vragen”. As you can imagine it took me a while to make sense of his words, and feeling that my question was not understood, I asked again, using the only language I knew. But I was met with the same answer, once more, in Dutch. It was the laughter of my classmates, their derision, which made me realize the extent of the lack of kindness coded within my teacher’s reply.

This scene repeated three times over and I was too young, and certainly too powerless, to be able to react to the agency deployed. In retrospect this was the agency of the dominant culture embedded in and deployed through words used by an author. I am sure you understand that where the Dutch language is perhaps your friend, it is likely not entirely mine. I have never forgotten the ethics involved with the language of authorship and agency – nor will I ever want to forget.

Years later I realized I had entered Dutch society through a kind of backdoor, which led to what I imagine as a sort of corridor of meaning hidden in plain sight, between the polished lines of official discourse. It was the moment I was officially turned into a foreigner, since from that day onwards my classmates felt entitled to start using words as “kanker buitenlander” with the same vanzelfsprekendheid as that teenager recently used the words “kanker homo”[1] – they felt at liberty to bring a discourse which most likely had its origins in the private foundations of home education, out into the public realm. Paraphrasing James Baldwin, “something terrible must have happened to a human being who is able to use those words”[2] and that terrifying thing I could imagine happened would be perhaps a bad education. It was also the moment when I understood that behind shiny talks of tolerance, inclusion, and acceptance, and later behind academic discourse and art education, there are in fact policies, ideas, and actions that profoundly disregard education, content, and a responsibility towards social values.

Walking through the front door of the society we live in, we do enter the hallways of a Golden Age, of artifacts, cultural production, statistics, economic growth, the artist as entrepreneur, a society in short that Leon de Winter pathetically named “de beste en mooiste en minst onrechtvaardige in de hele menselijke geschiedenis”[3] – but it is exactly from the point of view of the documentary, be it photography or the documents that language provides, that one has, I believe, a responsibility to enter through the back. After all it is not at the dinner table but in the kitchen where that which is served is, in fact, prepared. And I think it is safe to say that the systems of reality of those working in the kitchen and those being served at the dinner table differ profoundly.

What is at stake, here, today, what this story of a backdoor serves to represent, could be of course cast aside as one person’s biased view that finds its origin in trauma. But I would rather look at it in another way. If trauma serves as catharsis, then it can also open the doors to a needed revision of methodology – one in which accountability is in fact offered by every voice and every author – from those voices waiting at the dinner table to those voices sweating in the kitchen.

Wishing you the very best,

Tudor

Advertenties

Ook adverteren op mistermotley.nl ? Stuur dan een mail naar advertenties@mistermotley.nl

#mc_embed_signup{ font:14px Riposte, sans-serif; font-weight: 200; } #mc_embed_signup h2 { font-size: 3.6rem; font-weight: 500 } #mc_embed_signup .button { border-radius: 15px; background: #000;} #mc_embed_signup /* Add your own Mailchimp form style overrides in your site stylesheet or in this style block. We recommend moving this block and the preceding CSS link to the HEAD of your HTML file. */

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

* verplicht
Email formaat
(function($) {window.fnames = new Array(); window.ftypes = new Array();fnames[0]='EMAIL';ftypes[0]='email';fnames[1]='FNAME';ftypes[1]='text';fnames[2]='LNAME';ftypes[2]='text'; /* * Translated default messages for the $ validation plugin. * Locale: NL */ $.extend($.validator.messages, { required: "Dit is een verplicht veld.", remote: "Controleer dit veld.", email: "Vul hier een geldig e-mailadres in.", url: "Vul hier een geldige URL in.", date: "Vul hier een geldige datum in.", dateISO: "Vul hier een geldige datum in (ISO-formaat).", number: "Vul hier een geldig getal in.", digits: "Vul hier alleen getallen in.", creditcard: "Vul hier een geldig creditcardnummer in.", equalTo: "Vul hier dezelfde waarde in.", accept: "Vul hier een waarde in met een geldige extensie.", maxlength: $.validator.format("Vul hier maximaal {0} tekens in."), minlength: $.validator.format("Vul hier minimaal {0} tekens in."), rangelength: $.validator.format("Vul hier een waarde in van minimaal {0} en maximaal {1} tekens."), range: $.validator.format("Vul hier een waarde in van minimaal {0} en maximaal {1}."), max: $.validator.format("Vul hier een waarde in kleiner dan of gelijk aan {0}."), min: $.validator.format("Vul hier een waarde in groter dan of gelijk aan {0}.") });}(jQuery));var $mcj = jQuery.noConflict(true);

Meer Mister Motley?

Draag bij aan onze toekomstige verhalen en laat ons hedendaagse kunst van haar sokkel stoten

Nu niet, maar wellicht later