‘Laten we met één slag het tikken van de klok teniet doen’
Cevdet Erek en Virginia Woolf over tijd, ritmes en Kairosmomenten
Tijd kan voortjagen of tergend langzaam voorbij gaan; tijd kan hollen of kruipen, stromen of stokken, en toch gebruiken we op elk moment van de dag de universeel afgestelde en onverstoorbaar voort tikkende kloktijd om te kunnen zeggen hoe laat het is. De tijd ervaren en de tijd meten lijken vaak twee verschillende dingen te zijn. Soms vloeien ze in elkaar over, maar meestal staan ze haaks op elkaar of lijken ze zich niets van elkaar aan te trekken. Een uur kan als vijf minuten of een halve dag voelen, maar de klok zal ongeacht wat er gebeurt of ervaren wordt aangeven dat er precies een uur is verstreken. Als we ons ergens heel goed op concentreren, lijkt de tijd stil te kunnen staan, terwijl als we haastig van hot naar her hollen, de tijd alsmaar sneller lijkt te gaan.
Voor mij en vele andere schrijvers betekent schrijven vooral een verhouding zoeken tot de tijd, want schrijven is naast het vertellen van een verhaal een heel aandachtig luisteren naar ritmes. Het is luisteren naar de cadans van de zinnen en de dynamiek tussen scènes, die soms moet worden opgedreven en dan weer eindeloos vertraagd, om zo het vreemde en zelden regelmatig kloppende ritme van het leven te kunnen vangen. Schrijven is een manier van ademen, soms luid galopperend op het ritme van de spanning, dan weer uiterst traag, als om de adem in te houden of uit te rekken, en juist die stilstand op papier vast te houden. Hoe het ook zij, schrijven is vooral de spot drijven met het onverstoorbare, monotone tikken van de klok, zoals W.H. Auden schreef: ‘All our intuitions mock/ the formal logic of the clock.’
Hoe het ook zij, schrijven is vooral de spot drijven met het onverstoorbare, monotone tikken van de klok
Niet alleen schrijvers, ook kunstenaars en musici spelen in hun werk voortdurend met de dubbelzinnige dynamiek van de tijd: metrum en timing, maat en pauze, lineaire patronen en circulaire interventies wisselen elkaar af of worden in een nieuwe verhouding ten opzichte van elkaar geplaatst. Het lijkt hier om het verschil tussen een meer ruimtelijke, lineaire benadering van tijd – kloktijd – en de tijdelijke benadering van tijd – tijd als momentum of als stroom – te gaan, waaraan de antieke Griekse filosofie twee verschillende namen gaf: Chronos en Kairos.
Tijd wordt sinds de oudheid als het grootste mysterie van de mensheid beschouwd: volgens Einstein was de kloktijd er vooral ‘opdat niet alles tegelijkertijd gebeurt.’ Maar waar het de Griekse filosofen om ging was het verschil tussen de ‘twee gezichten’ van de tijd te benadrukken: de chronologische tijd, die de gebeurtenissen op een horizontale lijn zet, en de kairotische tijd, die als een verticale as van de tijd in de ‘loop der dingen’ ingrijpt en volgens Plato ook de tijd van de creativiteit en het ‘geschikte moment’ was, waarop het roer omgegooid of een nieuwe weg in geslagen kan worden. Ik vond dat zo’n herkenbaar onderscheid dat ik er een boek – Kairos (2014) – en een expositie – Het juiste ogenblik (2017) – aan heb gewijd.
Pas als de klokken zwijgen, komt de ware tijd tot leven
Chronos wordt sinds de oudheid afgebeeld als een oude man, met een zandloper in de ene hand en een zeis in de andere, want het gaat hier om de chronologische, meetbare tijd die ons aan de eindigheid en vergankelijkheid herinnert: een lijn heeft immers een duidelijk begin- en eindpunt. Het andere gezicht van de tijd wordt Kairos of ‘de god van het geschikte moment’ genoemd. Deze jonge gespierde dubbelgevleugelde god van de tijd wordt met een weegschaal in zijn hand afgebeeld, want het gaat hier om het heel aandachtig wikken en wegen van het juiste momentum voor het plegen van de juiste interventie om de loop der dingen te onderbreken. Het wordt ook wel een ‘tussentijd’ of een intermezzo genoemd, die zich vooral laat kenmerken doordat het tikken van de klok ineens vergeten wordt. En dan gebeurt er iets bijzonders. Dan lijkt tijd niet meer te tikken, maar te stromen en tot leven te komen: ‘Pas als de klokken zwijgen, komt de ware tijd tot leven’, zoals William Faulkner schreef.
Het lijkt net alsof Erek de lege ruimte zélf wil laten spreken, als een onzichtbare auteur
Van de Turkse kunstenaar Cevdet Erek, wiens werk ik voor het eerst in 2017 op de Biënnale van Venetië zag, kan gezegd worden dat hij voortdurend interventies in tijd en ruimte pleegt. Zijn installaties plaatst hij bij voorkeur in ruimtes die niet specifiek voor kunst bedoeld zijn, zoals het lege warenhuis voor zijn Room of Rhythms tijdens Documenta 13. Alle aandacht gaat naar de ritmes uit, die in de ruimte opklinken, zodat het net lijkt het alsof Erek de lege ruimte zélf wil laten spreken, als een onzichtbare auteur, die zonder houvast aan een verhaal of betoog toch van zich wil laten horen. Soms hebben de repetitieve ritmes die zijn werken kenmerken een bezwerende werking op de kloktijd, die weg of stil lijkt te vallen, en door een andere tijdservaring lijkt te worden vervangen. Dat geldt bijvoorbeeld voor zijn werk Rulers and Rythm Studies (2007-2011) dat het Stedelijk Museum in Amsterdam aankocht, en waarmee Erek het dubbele gezicht van de tijd – maten en ritmes – nog iets meer tegen elkaar lijkt uit te spelen. De maat wordt verbeeld door het gebruik van linialen, waarop Erek andere verdelingen dan de gebruikelijke centimeters plaatst, zoals bepaalde jaartallen of woorden, die aan het grillige verloop van de geschiedenis herinneren, zoals bijvoorbeeld het moment (1928) waarop in Turkije het Arabische schrift door het westerse werd vervangen. Linialen worden tijdlijnen, die het monotone tikken van de klok onderbreken om een ander, complexer verhaal zichtbaar te maken.
‘Kunnen we hopen op enige transcendentie om de door mensen gemaakte kloktijd te overstijgen?’ vroeg criticus Monika Szewczyk zich terecht in het magazine Afterall (2012) af naar aanleiding van de installatie Week van Erek in Basel in 2012. Hier waren twee installaties van zeven panelen naast elkaar te zien, die eerst ‘identiek lijken, maar bij ander inzien heel verschillend’, schrijft ze. ‘The nature of Week’s beats varies somewhat as a computer-generated voice at times iterates “Mon-day, Tues-day, Wednes-day, Thurs-day, Fri-day, Satur-day, Sun-day” and at others simply “tik-day, tik-day, tik-day, tik-day, tik-day, tok-day, tok-day”. Erek successfully casts the week as Western modernity’s most commanding temporal sculpture, but there is nothing natural about the week, and one senses this artificiality in Erek’s beats, which are delivered deliberately and slowly.’
Kunst, of dit nu het zien, maken, horen of lezen van kunst is, voert ons deze kairotische tussentijd in, door onze blik als het waren van de klok weg te draaien. Toen ik in 2017 curator mocht zijn van de internationale expositie Het juiste ogenblik op Kasteel van Gaasbeek bij Brussel, met werken van onder meer Pipilotti Rist, Chiharu Shiota, Jorge Macchi en David Claerbout, probeerde ik met behulp van het parcours en de muziek die in de verschillende zalen klonk, de meest gunstige sfeer te scheppen om een dergelijk interval of interventie op onze door de kloktijd beheerste levens vrij te leggen. In plaats van tijdgebrek, tijdnood of tijd versnelling, wilde ik dat de bezoekers een surplus aan tijd zouden voelen. Ik had Ereks werk toen pas net ontdekt, en het was te laat om hem uit te nodigen, maar de repetitieve patronen die zijn werk kenmerken verwijzen zowel naar de vrijheid van nog niet bepaalde, nog niet ingevulde ruimtes als ook naar de nieuwe ritmes – als een nieuwe hartklop van de tijd – die daar kunnen ontstaan, dankzij het uit de maat van de kloktijd lopen.
Het in 2015 door Heidi Law in Hong Kong uitgevoerde werk Days push off into nights van Erek is een geluidsinstallatie waar de performer met haar handen strijkend over een houten blad het geluid van of en aanzwellende golven maakt. Juist vanwege het ritme van het aan en afrollen van water komt de toeschouwer in een soort trance terecht, waarbij het chronologisch verstrijken van de tijd wordt omgebogen tot meer cyclische of circulaire patronen. De tijd rolt zich als het ware op, en draagt de toeschouwer/ luisteraar mee op de golven van de tijd. Dit werk deed me aan een roman van Virginia Woolf denken, The Waves (1931), waarin ze met behulp van de literaire stijl van de ‘stream of consciousness’ recht wil doen aan dit meer ‘(op)rollende’ karakter van tijd. ‘Laten we met één slag het tikken van de klok des tijds teniet doen’, schrijft Woolf. Zelden werd het stromen van tijd én van ons bewustzijn zo beeldend verwoord als in deze roman. Ook Woolf maakt een onderscheid tussen ‘mortal’ en ‘monumental time’, waarbij de ene tijd naar de vergankelijke, lineaire kloktijd verwijst en de andere naar datgene wat voortduurt en opgaat in een andere, meer kosmische tijd.
Wie waren we? Wij waren gedurende een ogenblik gedoofd, uitgegaan als vonken in verbrand papier, en het zwartend donker raasde
We hebben andere ritmische patronen nodig om de tijd zelf te ervaren, meent Woolf, die zij met de metafoor van de zee beschrijft. De golven van de zee wissen het monotone tikken van de klok uit en doen deze opgaan in een voortdurend stromen. Ze voert een verteller ten tonele die van de tijd wil spreken, die vóór de kunstmatige tijdsindelingen van klokken, weken, agenda’s ligt, en de altijd veranderende dimensie van de tijd zelf kan evoceren. En dus dompelen de stemmen zich in haar roman onder in het magma van hun herinneringen, waar alles nog ongestuurd en ongeleid is en nog vorm moet krijgen. Alles wat er in een klassiek, chronologisch opgebouwd verhaal na elkaar gebeurt, gebeurt hier gelijktijdig, alsof de personages alleen zo aan de greep van de klok kunnen ontsnappen: ‘Wie waren we? Wij waren gedurende een ogenblik gedoofd, uitgegaan als vonken in verbrand papier, en het zwartend donker raasde. Wij gingen aan de tijd, aan de geschiedenis voorbij.’
Het is mijn vermoeden dat Erek iets dergelijks met de ritmische patronen en andere verwijzingen naar de tijd in zijn werk probeert te doen. Ook zijn werken getuigen van de spanningsverhouding tussen de kunstmatige, monotone kloktijd en de vitale pluriforme tijd, die we kunnen beluisteren als we ons oor bijvoorbeeld te luisteren leggen bij de af en aanzwellende golven van Days push off into nights. Dan moet je onwillekeurig denken aan wat Virginia Woolf in een dagboekaantekening van 19 juli 1939 schreef: ‘Het verleden dient zich alleen aan als het heden zo soepel verloopt als het vliedende oppervlak van een diepe rivier. Dan kun je door het oppervlak in de diepten kijken. Die momenten schenken mij een van de hoogste vormen van voldoening, niet omdat ik dan over het verleden nadenk, maar omdat ik dan het meest volledig in het heden leef. Het heden geruggesteund door het verleden is immers duizendmaal dieper dan het heden dat je zo nauw omsluit dat je niets anders kunt voelen. Laat ik daarom, als een kind dat met blote voeten een rivier inloopt, nogmaals in de stroom afdalen.’
Tijdens dit intermezzo ervaren we de wereld in het licht der eeuwigheid
In het Kairos interval worden verleden, heden en toekomst samengebald tot de ‘volheid van een visionair ogenblik’, zoals Heidegger in Zijn en tijd (1928) schreef. Hij noemde dit ook wel de ‘Anfangliche Zeit’, de tijd die juist nieuwe mogelijkheden voor ons vrij legt. We vinden dergelijke momenten in de filosofie, de muziek en de kunst, maar bijvoorbeeld ook in alledaagse ervaringen als mijmeren, mediteren of dagdromen. Het Kairos ogenblik is als ‘een tijd zonder wijzers’, waar ‘de voorafschaduwing van het nog niet gewordene’ getoond wordt, dat wil zeggen van datgene wat zich nog louter als mogelijkheid in het nu verscholen houdt. Het zijn ook de momenten van inspiratie bij uitstek. Op zo’n kairotisch moment zwelt er een andere ritmiek dan de kloktijd aan en is de mens als een ruiter die zichzelf in het holst van de nacht tegemoet komt rijden. Op zo’n ‘eeuwig durend ogenblik’ zien we een glimp van het nieuwe begin als een vuurpijl aan de donkere hemel oplichten. Tijdens dit intermezzo ervaren we de wereld kortom niet volgens de kloktijd, maar sub specie aeternitatis – in het licht der eeuwigheid. Op dat moment wordt het voortrazen van de tijd en de wereld voor even onderbroken, de waan van de dag overstegen, en kan er een menselijker ritme naar voren kan treden, die de vervreemding ten opzichte van ons zelf en de wereld weet om te toveren in bezieling en verbondenheid.